Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 14 juni 2011, nr. BJZ2011046947 houdende nadere regels met betrekking tot enige onderwerpen inzake de voorziening van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater (Drinkwaterregeling)
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Gelet op richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330), de artikelen 5, eerste lid, 39, eerste lid, 48, eerste lid, 62 en 64 van de Drinkwaterwet, de artikelen 1, 3, eerste lid, 6, tweede lid, 8, vierde lid, 8a, derde lid, 14, 26, 27, tweede lid, 30, eerste, vierde en vijfde lid, 55, 57, eerste lid, onderdeel a, en 59 van het Drinkwaterbesluit en artikel 14, derde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
Besluit:
Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Drinkwaterbesluit ;
eigen winning: collectieve watervoorziening waarbij de eigenaar van de voorziening voor de winning of behandeling van water, dat als drinkwater ter beschikking wordt gesteld, gebruik maakt van grondwater, oppervlaktewater, zeewater of een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat, niet zijnde een voorziening voor de productie of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet;
Minister: Minister van Infrastructuur en Milieu;
wet: Drinkwaterwet ;
wijkwarmtapwatervoorziening: collectieve watervoorziening voor de productie of distributie van warm tapwater, waarbij het distributienet in de bodem ligt.
1.
Als tijdstip als bedoeld in artikel 1 van het besluit, geldt telkens: 1 juli 2011.
2.
Als aanvullingen en correctiebladen als bedoeld in artikel 1 van het besluit worden aangewezen:
a. NEN 3650-1: NEN 3650-1: 2003;
b. NEN 3650-2: NEN 3650-2: 2003;
c. NEN 3650-3: NEN 3650-3: 2003;
d. NEN 3650-4: NEN 3650-4: 2003;
e. NEN 3650-5: NEN 3650-5: 2003;
f. NEN 3651: NEN 3651: 2003;
g. NEN 7171-1: NEN 7171-1: 2009;
h. NPR 7171-2: NPR 7171-2: 2009;
i. NEN-EN-ISO 9001: NEN-EN-ISO 9001:2008/C1:2009.
1.
De voorziening voor productie en distributie van huishoudwater voldoet aan de daaraan gestelde bepalingen in de onderdelen 4.7.2. en 4.7.3 van NEN 1006:2002/A3:2011.
2.
De eigenaar van de voorziening voor productie en distributie van huishoudwater:
a. beschikt over actuele tekeningen en beschrijvingen van de installatie,
b. voert de beheersmaatregelen uit die zijn opgenomen in de gebruikershandleiding die door de leverancier van de installatie is verstrekt, en
c. houdt van de uitvoering van de beheersmaatregelen aantekening in een logboek, dat ter plaatste van de voorziening aanwezig is.
3.
Het is de eigenaar van een drinkwaterbedrijf niet toegestaan om zonder daartoe door de Minister verleende ontheffing huishoudwater te produceren voor consumenten of andere afnemers of aan hen huishoudwater te leveren.
Artikel 4. Aanduiding distributiegebieden
Als distributiegebied van een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 5 van de wet geldt het voor dat bedrijf in bijlage 1 bij deze regeling omschreven distributiegebied.
Artikel 5. Berekening gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet
Ten behoeve van de berekening van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, overeenkomstig bijlage C van het besluit , hanteert de Minister de volgende uitgangspunten:
a. De risicovrije rente wordt gebaseerd op een nominale Nederlandse staatsobligatie met een looptijd van tien jaar, aan de hand van het gemiddelde gerealiseerde rendement over de voorafgaande twee jaren en de voorafgaande vijf jaren;
b. de renteopslag wordt gebaseerd op:
1°. de historische renteopslag van een geschikte groep van ondernemingen met activiteiten die vergelijkbaar zijn met die van de drinkwaterbedrijven en met een vergelijkbare kredietwaardigheid,
2°. de gemiddelde historische renteopslag op een index van obligaties van ondernemingen met een vergelijkbare kredietwaardigheid;
c. bovenop de renteopslag worden transactiekosten berekend;
d. de marktrisicopremie wordt gebaseerd op zowel historisch gerealiseerde rendementen als op verwachtingen over toekomstige rendementen;
e. de equity bèta wordt bepaald op basis van beursgenoteerde ondernemingen met vergelijkbare activiteiten en een vergelijkbaar risicoprofiel;
f. het aandeel eigen vermogen ten behoeve van de bepaling van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet wordt gebaseerd op gegevens over het aandeel eigen vermogen van ondernemingen die vergelijkbaar zijn met drinkwaterbedrijven, met een gezonde financiële positie.
1.
De maximaal toegestane vermogenskosten die de eigenaar van een drinkwaterbedrijf mag doorberekenen in het drinkwatertarief worden berekend als het product van de op grond van artikel 10, vierde lid, van het besluit vastgestelde vermogenskostenvergoeding en de activawaarde, bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de wet.
2.
De activawaarde, bedoeld in het eerste lid, is het gemiddelde van het begrote totaal van de activa per 1 januari en 31 december van het jaar waarvoor de toegestane vermogenskosten worden berekend. Liquide middelen worden niet gerekend tot de activawaarde.
1.
De Minister vraagt advies aan de Autoriteit Consument en Markt voorafgaande aan:
b. de vaststelling van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet,
c. de beoordeling van een verzoek tot fusie als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, voor zover het de doelmatige drinkwatervoorziening, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, in relatie tot de voorgenomen fusie betreft,
d. de vaststelling van de nadere regels, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, en 8, vierde lid, van het besluit,
e. de vaststelling van het maximaal toegestane aandeel eigen vermogen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit.
2.
De inspecteur vraagt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikel 12, derde lid, van de wet en van paragraaf 2.1 van het besluit advies aan de Autoriteit Consument en Markt.
1.
Het nemen en analyseren van monsters ter uitvoering van het besluit geschiedt door laboratoria die een kwaliteitsborgingssysteem hanteren dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005 of een gelijkwaardige norm en die daarvoor overeenkomstig deze norm geaccrediteerd zijn.
2.
Het nemen van monsters ter uitvoering van het besluit kan tevens plaatsvinden door bedrijven en personen die een kwaliteitsborgingssysteem hanteren dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005 of een gelijkwaardige norm en die daarvoor overeenkomstig deze norm geaccrediteerd zijn.
3.
Een gelijkwaardige norm als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt uitsluitend toegepast na daartoe verkregen toestemming van de inspecteur. Bij de aanvraag tot toestemming als bedoeld in de eerste volzin, worden alle voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van bedoelde norm relevante gegevens in de door de inspecteur aangegeven vorm aan hem overgelegd.
4.
Het nemen en analyseren van monsters ter uitvoering van het besluit ten behoeve van drinkwaterbedrijven geschiedt door laboratoria als bedoeld in het eerste lid die daartoe zijn aangewezen door de Minister.
5.
Bij de aanwijzing, bedoeld in het vierde lid, hanteert de Minister de volgende criteria:
a. de positie van het laboratorium ten opzichte van de procesverantwoordelijke voor winning, zuivering, transport en distributie bij het drinkwaterbedrijf;
b. de deskundigheid van de medewerkers van het laboratorium op het terrein van de relevante wetgeving en de waterkwaliteit, van grondstof tot tappunt;
c. de capaciteit die het laboratorium heeft om ook bij calamiteiten voldoende personeel en apparatuur in te kunnen zetten;
d. de breedte van het analysepakket;
e. waarborgen omtrent de tijdigheid, volledigheid, juistheid en toegankelijkheid van de rapportage van het laboratorium aan de procesverantwoordelijke voor winning, zuivering, transport en distributie bij het drinkwaterbedrijf.
6.
De laboratoria, genoemd in bijlage 2 bij deze regeling, worden aangemerkt als laboratoria die zijn aangewezen overeenkomstig het vierde lid.
1.
Indien een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet in gebruik is, beschikt de eigenaar daarvan over een daarop betrekking hebbend meetprogramma dat voldoet aan de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen tabellen. Bij majeure wijzigingen in de feitelijke situatie past de eigenaar daaraan voorafgaand het meetprogramma daarop aan.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar van een collectief leidingnet of van een collectieve watervoorziening voor warm tapwater, uitsluitend voor zover daarmee, berekend over een kalenderjaar, per dag gemiddeld minder dan 100 m 3 drinkwater, onderscheidenlijk minder dan 10 m 3 warm tapwater, wordt gedistribueerd. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de eigenaar van een collectieve watervoorziening voor warm tapwater, niet zijnde een wijkwarmtapwatervoorziening.
3.
Een meetprogramma als bedoeld in het eerste lid dat betrekking heeft op een drinkwaterbedrijf of een eigen winning behoeft goedkeuring van de inspecteur. Het programma wordt daartoe door de eigenaar van dat bedrijf of die winning na vaststelling of wijziging voorgelegd aan de inspecteur, in de door deze aangegeven vorm.
4.
De eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt het water in de frequentie en op de plaatsen, aangegeven in het meetprogramma, bedoeld in dat lid.
5.
Indien en voor zolang de eigenaar niet beschikt over een meetprogramma dat in overeenstemming is met het eerste lid dan wel, in de gevallen, bedoeld in het derde lid, niet beschikt over een goedgekeurd meetprogramma, verricht hij metingen overeenkomstig de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen tabellen.
6.
Voor micro-organismen, parasieten en stoffen die niet zijn genoemd in de tabellen I, II en III van bijlage A bij het besluit , verricht de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet metingen indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze aanwezig zijn in aantallen per volume-eenheid of concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben.
7.
De toezichthouder kan bepalen dat door hem aangegeven parameters, genoemd in bijlage 3 bij deze regeling, frequenter worden onderzocht dan in die bijlage is aangegeven. Tevens kan hij bepalen dat andere dan de in bijlage 3 bij deze regeling genoemde, door hem aangegeven parameters, onderzocht worden in een door hem aangegeven frequentie, indien dat naar zijn oordeel van belang is voor het verkrijgen van voldoende inzicht in de kwaliteit van het water.
8.
De toezichthouder kan toestaan dat de meetfrequentie van parameters die in tabel Ia van bijlage 3 bij deze regeling zijn aangemerkt als ‘bewaking’ wordt verlaagd, indien:
a. de waarden van de resultaten van de in een periode van ten minste twee opeenvolgende jaren genomen monsters constant zijn of significant beter dan de in bijlage A van het besluit genoemde waarden, en
b. het aannemelijk is dat er geen factoren aanwezig zijn waardoor de kwaliteit van het water kan verslechteren. Bij verlaging van de frequentie bedraagt het aantal te nemen monsters ten minste de helft van de in bijlage 3 bij deze regeling genoemde aantallen.
9.
De toezichthouder kan toestaan dat de meetfrequentie van parameters die in tabel Ib van bijlage 3 bij deze regeling zijn aangemerkt als ‘audit’ wordt verlaagd, indien wordt vastgesteld dat de desbetreffende parameter niet in het drinkwater voorkomt in aantallen per volume-eenheid of concentraties die kunnen leiden tot het risico dat de in bijlage A bij het besluit genoemde waarden worden overschreden.
1.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf die drinkwater betrekt dat geleverd is door een ander teneinde dit zonder behandeling aan derden ter beschikking te stellen, onderzoekt dat ter plaatse waar hij dit water betrekt overeenkomstig de tabellen Ia, Ib en II, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling. Indien het drinkwater wordt betrokken van een ander drinkwaterbedrijf kan de inspecteur toestaan dat de levering van onderzoeksgegevens van het andere bedrijf wordt beschouwd als uitvoering van het onderzoek, bedoeld in de eerste volzin.
2.
In alle overige gevallen dan bedoeld in het eerste lid worden de monsters aan de tappunten genomen, met uitzondering van de monsters waarvan in de kolom ‘monsterplaats’ in de tabellen van bijlage 3 bij deze regeling is aangegeven voor welke parameters de monsters of een deel daarvan ter plaatse van de inname van het gebruikte grondwater of oppervlaktewater dan wel na behandeling daarvan mogen worden genomen.
3.
De monstername geschiedt op een zodanig tijdstip en op zodanige wijze, dat de uitkomsten van het onderzoek representatief zijn voor de hoedanigheid van het desbetreffende water.
4.
Een monster dat niet ter plaatse wordt geanalyseerd wordt zodanig bewaard dat daardoor de uitkomsten van het onderzoek niet in betekenende mate worden beïnvloed.
5.
De eigenaar die gebruik maakt van oppervlaktewater ten behoeve van de bereiding van drinkwater
verricht het onderzoek of neemt de monsters daarvoor op een plaats die representatief is voor de waterkwaliteit op het punt waar het oppervlaktewater vóór de zuiveringsbehandeling wordt onttrokken.
1.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat:
a. de door het pompstation afgeleverde hoeveelheden water voortdurend, of ten minste elk uur, worden geregistreerd;
b. de druk van het water voortdurend wordt geregistreerd op de plaatsen die op voordracht van de eigenaar door de inspecteur worden vastgesteld.
2.
De eigenaar houdt de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende ten minste vijf jaar beschikbaar.
1.
Bij het uitvoeren van onderzoek als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 worden de specificaties, genoemd in bijlage 4 bij deze regeling, in acht genomen. Voor de in tabel I van bijlage 4 bij deze regeling genoemde parameters worden de daar genoemde analysemethoden toegepast.
2.
In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, kan de inspecteur op verzoek van degene die de analyses uitvoert toestaan dat van alternatieve analysemethoden gebruik wordt gemaakt, indien deze naar zijn oordeel ten minste even betrouwbaar zijn als de analysemethoden, bedoeld in het eerste lid. Bij zijn verzoek verstrekt de aanvrager alle voor de beoordeling van de alternatieve analysemethode relevante gegevens in de door de inspecteur aangegeven vorm. De inspecteur meldt de toepassing van de alternatieve analysemethode aan de Minister.
3.
Voor de in tabel II van bijlage 4 bij deze regeling genoemde parameters worden bij de analyse de daar vermelde prestatiekenmerken in acht genomen.
1.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf verstrekt aan de inspecteur per meetpunt voor iedere in het meetprogramma opgenomen parameter in ieder geval de volgende gegevens:
a. het aantal uitgevoerde metingen,
b. de minimum meetwaarde,
c. de gemiddelde meetwaarde,
d. de maximum meetwaarde,
e. het aantal over- of onderschrijdingen van de in bijlage A bij het besluit opgenomen kwaliteitseisen,
f. de eventuele percentielwaarden.
Tevens geeft de eigenaar van een drinkwaterbedrijf aan de inspecteur een schriftelijke toelichting op afwijkingen van de voorgeschreven meetfrequenties en op over- of onderschrijdingen van de in bijlage A bij het besluit opgenomen kwaliteitseisen.
2.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens in het format van het computerprogramma REWAB (Registratie opgaven van drinkwaterbedrijven) of een soortgelijke opvolger van dit programma.
3.
De eigenaar van een eigen winning verstrekt de kwaliteitsgegevens op diens verzoek aan de inspecteur volgens een door de inspecteur voorgeschreven en beschikbaar gesteld elektronisch format.
4.
Voor zover de eigenaar van een collectieve voorziening voor warm tapwater op grond van artikel 10, eerste lid, gehouden is om over een meetprogramma te beschikken, verstrekt hij de in het eerste lid bedoelde gegevens op diens verzoek aan de inspecteur volgens een door de inspecteur voorgeschreven en beschikbaar gesteld elektronisch format.
5.
De representatieve samenvatting, bedoeld in artikel 26, vierde lid, van het besluit, wordt aan de inspecteur verstrekt in de vorm van een begeleidende brief bij de aanbieding van de gegevens als bedoeld in het eerste lid.
1.
De eigenaar van een wijkwarmtapwatervoorziening, waarmee gemiddeld per dag meer dan 10 m 3 warm tapwater per dag wordt geleverd, beschikt over een kwaliteitsmanagementsysteem, gebaseerd op NEN-EN-ISO 9001:2008/C1:2009, dat betrekking heeft op de borging van de kwaliteit van het geleverde warm tapwater.
2.
Een kwaliteitsmanagementsysteem als bedoeld in het eerste lid, is of wordt gecertificeerd door een bij de Raad voor Accreditatie daarvoor geaccrediteerde certificatie-instelling of door een certificatie-instelling die daarvoor is geaccrediteerd door een andere accreditatie-instelling die ondertekenaar is van de Multilateral Agreement van de European co-operation for Accreditation (EA-01/06).
3.
Het kwaliteitsmanagementsysteem, bedoeld in het eerste lid, omvat de volgende onderdelen:
a. algemeen deel, bestaande uit:
1°. een beschrijving van het systeem en kwetsbare elementen daarin,
2°. wijze waarop de kwaliteitsborging plaatsvindt, en
3°. contactgegevens;
b. waterkwaliteit, bestaande uit:
1°. een risicoanalyse van de installaties in relatie tot waterkwaliteit,
2°. de wijze waarop werkzaamheden plaatsvinden in relatie tot de waterkwaliteit en hoe dit geborgd is in de bedrijfsvoering,
3°. welke kwaliteitsbewaking van het systeem plaatsvindt en welke metingen en controles daartoe worden verricht, en
4°. hoe groei van legionellabacteriën en andere micro-organismen wordt voorkomen
c. beveiliging, bestaande uit:
1°. voorzieningen, beheersmaatregelen en controles om verbrandingsrisico’s te voorkomen,
2°. analyse van kwetsbare doelgroepen onder afnemers van het warm tapwater in relatie tot verbrandingsrisico’s, en
3°. voorzieningen, beheersmaatregelen en controles om terugstroming van warm tapwater in het distributienet van de drinkwatervoorziening te voorkomen;
d. inspecties, bestaande uit:
1°. inspectieschema’s en maatregelen bij afwijkingen,
2°. monsternameschema’s, en
3°. wijze van rapportage over metingen en controles;
e. communicatie, zijnde een communicatieplan voor situaties van storingen en calamiteiten, in relatie tot het drinkwaterbedrijf, de inspecteur en de afnemers.
4.
De Minister kan een handleiding aanwijzen die de eigenaar moet gebruiken bij het opstellen van het kwaliteitsmanagementsysteem.
5.
De in het eerste lid bedoelde eigenaar draagt er zorg voor dat jaarlijks een auditrapport wordt opgesteld door een certificatie-instelling als bedoeld in het tweede lid, en dat dit rapport ter inzage ligt voor de inspecteur.
6.
Indien de certificatie-instelling het certificaat van de in het eerste lid bedoelde eigenaar intrekt dan wel significante afwijkingen van de desbetreffende kwaliteitseisen constateert, stelt de eigenaar de inspecteur daar terstond en volledig van op de hoogte.
7.
Indien toepassing is gegeven aan het vierde lid, kan de inspecteur, indien het kwaliteitsmanagementsysteem van de in het eerste lid bedoelde eigenaar niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld overeenkomstig de handleiding, bedoeld in het vierde lid, aanwijzingen geven en daarbij bepalen op welke wijze en binnen welke termijn alsnog aan die eisen moet worden voldaan.
1.
De eigenaar van een drinkwaterbedrijf neemt bij inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater de kwaliteitseisen van bijlage 5 bij deze regeling in acht.
2.
Bij een afwijking van deze eisen die naar verwachting maximaal 30 dagen zal duren meldt het bedrijf dit onverwijld aan de inspecteur.
3.
Bij een afwijking die naar verwachting langer dan 30 dagen zal duren vraagt het bedrijf bij de Minister een ontheffing van het eerste lid aan. In afwachting van het besluit van de Minister kan het drinkwaterbedrijf het oppervlaktewater blijven innemen.
4.
De Minister kan ontheffing als bedoeld in het derde lid verlenen indien de eigenaar een zodanige behandeling, met inbegrip van menging, van het water kan toepassen dat het bereide drinkwater voldoet aan de eisen gesteld in artikel 21, eerste lid, van de wet en artikel 13 van het besluit, de eigenaar is aangewezen op dit oppervlaktewater en het gebruik van dit oppervlaktewater geen onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid meebrengt.
5.
De Minister doet van een ontheffing als bedoeld in het derde lid mededeling aan het openbare lichaam, belast met de zorg voor de goede hoedanigheid van het betrokken oppervlaktewater.
6.
De wijze van behandeling van het oppervlaktewater is zodanig dat ook in de situatie, bedoeld in het tweede of derde lid, het daarmee bereide drinkwater voldoet aan de eisen gesteld in artikel 21, eerste lid, van de wet en artikel 13 van het besluit.
1.
De prestatievergelijking wordt eens in de drie jaar uitgevoerd, waarbij de eerste prestatievergelijking wordt uitgevoerd voor 1 november 2013 en betrekking heeft op het jaar 2012.
2.
De prestatie-indicatoren voor drinkwaterkwaliteit hebben betrekking op de parameters, genoemd in bijlage 6 bij deze regeling. De in artikel 57, eerste lid, van het besluit genoemde parameterwaarden betreffen de in bijlage A van het besluit opgenomen waarden voor deze parameters.
Artikel 18. Prestatievergelijking; aanwijzing instantie
Als instantie die belast is met de uitvoering van de prestatievergelijking wordt aangewezen: de inspecteur.
1.
Het in artikel 14, tweede lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden bedoelde verbod is niet van toepassing indien de toegepaste biociden zodanig snel afbreken dat ze niet meer in het drinkwater aanwezig zijn op het punt waar het drinkwater gebruikt wordt.
2.
Onverminderd het eerste lid is het de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet toegestaan om overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, biociden toe te passen bij de productie en distributie van drinkwater, voor zover gewaarborgd wordt dat het ten behoeve van de desinfectie behandelde water niet wordt geconsumeerd.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid is het de eigenaar van een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet toegestaan om overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, biociden toe te passen bij de productie en distributie van drinkwater, voor zover:
a. hij ten minste twee weken voor de aanvang van de toepassing daarvan melding heeft gedaan aan de Minister dan wel, in geval van een noodsituatie, hij daarvan onverwijld melding doet aan de inspecteur die zo nodig nadere aanwijzingen kan geven;
b. er gevaar dreigt of bestaat voor de volksgezondheid vanwege microbiologische verontreiniging van het drinkwater;
c. er redelijkerwijs geen andere mogelijkheden zijn de microbiologische verontreiniging te bestrijden of te voorkomen, en
d. hij waarborgt dat het drinkwater aan het tappunt voldoet aan de eisen gesteld in artikel 21, eerste lid, van de wet en artikel 13 van het besluit.
1.
Deze regeling treedt, met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 15, in werking op het tijdstip waarop de Drinkwaterwet in werking treedt. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag, volgende op die van de uitgifte van die Staatscourant.
2.
De artikelen 5 en 6 treden in werking op een door de Minister te bepalen tijdstip.
3.
Artikel 15 treedt met ingang van 1 januari 2013 in werking.
Artikel 24. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Drinkwaterregeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 14 juni 2011
De van Infrastructuur en Milieu,
Staatssecretaris
Inhoudsopgave
Artikel 1. Definities
Artikel 2. Versies van normerende documenten
Artikel 3. Huishoudwater
Artikel 4. Aanduiding distributiegebieden
Artikel 5. Berekening gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet
Artikel 6. Berekening vermogenskosten
Artikel 7. Omstandigheden waaronder advies gevraagd wordt aan Autoriteit Consument en Markt
Artikel 8. Fusieverzoek in relatie tot prestatievergelijking
Artikel 9. Eisen aan degene die monstername en analyse doet
Artikel 10. Meetprogramma en meetfrequentie
Artikel 11. Plaats en tijdstip monstername en bewaring monsters
Artikel 12. Meting hoeveelheid en druk
Artikel 13. Analysemethoden en prestatiekenmerken
Artikel 14. Verstrekking kwaliteitsgegevens
Artikel 15. Wijkwarmtapwatervoorzieningen
Artikel 16. Kwaliteitseisen oppervlaktewater
Artikel 17. Prestatievergelijking; frequentie en prestatie-indicatoren drinkwaterkwaliteit
Artikel 18. Prestatievergelijking; aanwijzing instantie
Artikel 19
Artikel 20. Voorwaarden voor gebruik biociden bij drinkwaterproductie en -distributie
Artikel 21. Wijziging Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
Artikel 22. Intrekking Regeling distributiegebieden waterleidingbedrijven
Artikel 23. Inwerkingtreding
Artikel 24. Citeertitel
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht