1.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
b.
liquidatieprocedure: een collectieve procedure, het faillissement daaronder begrepen, geopend in een lidstaat, die het te gelde maken van de activa van een bank en het op toepasselijke wijze verdelen van de opbrengst onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden behelst, en die noodzakelijkerwijs een optreden van administratieve of rechterlijke instanties behelst, daaronder begrepen de collectieve procedure die wordt afgesloten met een gerechtelijk akkoord of een andere maatregel van dezelfde strekking;
c.
lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);
d.
lidstaat van herkomst: ingeval de bank een rechtspersoon is, de lidstaat waarin aan een bank haar zetel heeft, dan wel, ingeval de bank geen rechtspersoon is, de lidstaat waar zij haar hoofdbestuur heeft;
e.
bevoegde instanties: de administratieve of rechterlijke instanties die bevoegd zijn ter zake van liquidatieprocedures;
f.
toezichthoudende autoriteit: de instantie die in een lidstaat bij of krachtens de wet met het toezicht op het kredietwezen is belast;
g.
curator: de curator of elke andere persoon of ander orgaan, aangewezen door de bevoegde instanties van een andere lidstaat dan Nederland of door een bestuursorgaan van de bank om de liquidatieprocedure uit te voeren;
k.
deposito-overeenkomst: de overeenkomst op grond waarvan een depositohouder een deposito houdt bij een bank;
l.
overnemer: degene die deposito-overeenkomsten, activa of passiva anders dan uit hoofde van deposito-overeenkomsten overneemt, degene die bereid is zulks te doen en degene die onderzoekt of hij daartoe bereid is;
n.
kleine, middelgrote en micro-ondernemingen: kleine, middelgrote en mirco-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet gedefinieerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, (PbEU 2003, L 124/16);
o.
verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme: verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);
m.
verordening bankentoezicht: verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287).
2.
Voor de toepassing van deze afdeling is een bank gevestigd in:
a.
de staat waar de statutaire zetel is, indien het een rechtspersoon betreft die overeenkomstig het toepasselijke recht een statutaire zetel heeft; en
b.
de staat waar haar zij haar hoofdbestuur heeft en zij feitelijk werkzaam is, indien het een andere bank betreft dan de bank, bedoeld in onderdeel a.
1.
In afwijking van
artikel 2, eerste lid, geschiedt de faillietverklaring van een in Nederland gevestigde bank door de rechtbank Amsterdam.
2.
Een in een andere lidstaat dan Nederland gevestigde bank die daar een vergunning heeft verkregen kan in Nederland niet in staat van faillissement worden verklaard.
a.
een in een andere lidstaat dan Nederland gevestigde kredietinstelling die in die lidstaat geen vergunning heeft verkregen, en die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
b.
een in een staat die geen lidstaat is gevestigde kredietinstelling die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
1.
De Nederlandsche Bank kan de rechtbank Amsterdam verzoeken ten aanzien van een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in
artikel 3A:2, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht het faillissement uit te spreken indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdelen a en b, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2.
Een ander dan De Nederlandsche Bank N.V. kan niet het faillissement van een bank die een door de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V. verleende vergunning heeft aanvragen.
3.
Een bank die een door de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V. verleende vergunning heeft kan aangifte doen van haar eigen faillissement. In dat geval stelt de rechtbank de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V., al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, in staat te worden gehoord alvorens te beslissen op de aangifte.
Artikel 212hb
Indien het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van een bank met zetel in Nederland die niet een door de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V. verleende vergunning heeft een bijzondere voorziening behoeft kan de rechtbank Amsterdam op verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. het faillissement uitspreken.
Artikel 212hd
De Nederlandsche Bank N.V. zendt een afschrift van het verzoekschrift aan de bank en geeft kennis van de inhoud van het verzoekschrift aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de bank is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in een andere lidstaat.
Artikel 212he
De rechtbank behandelt het verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. tot het uitspreken van het faillissement of een aangifte door de bank met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voorzover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.
1.
De bank onderscheidenlijk de beleggingsonderneming kan, na in gelegenheid te zijn gesteld te worden gehoord, zich verweren tegen het oordeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in
artikel 212ha, eerste lid.
2.
Ingeval een bank zich heeft verweerd tegen een oordeel als bedoeld in het eerste lid, verklaart de rechtbank dat verweer uitsluitend dan gegrond indien De Nederlandsche Bank N.V. in redelijkheid niet tot dat oordeel heeft kunnen komen.
1.
De rechtbank spreekt het faillissement uit indien summierlijk blijkt dat zich een situatie, als bedoeld in
artikel 212ha, eerste lid, voordoet.
2.
Ingeval De Nederlandsche Bank N.V. een overdrachtsplan als bedoeld in
artikel 212hc heeft overgelegd, keurt de rechtbank het overdrachtsplan goed, tenzij de in het overdrachtsplan genoemde prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, gegeven de omstandigheden van het geval, niet een redelijke prijs of wijze is. Bij het vaststellen of de prijs of wijze redelijk is wordt uitgegaan van het te verwachten toekomstperspectief van de bank in de situatie dat het overdrachtsplan niet wordt goedgekeurd.
3.
Onverminderd het tweede lid, keurt de rechtbank het plan met betrekking tot de overdracht van activa of passiva goed, tenzij schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.
1.
Bij het uitspreken van het faillissement benoemt de rechtbank een van haar leden tot rechter-commissaris en benoemt zij een of meer curatoren. De Nederlandsche Bank N.V. kan voor de benoeming van de curator of curatoren voordrachten doen.
2.
Indien het verzoek wordt toegewezen, wordt de beschikking op een openbare terechtzitting uitgesproken en wordt een uittreksel ervan onverwijld door de curator bekendgemaakt in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen Nederlandse dagbladen en ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar een bijkantoor van de bank is gelegen of waarnaar zij diensten verricht. De uittreksels vermelden naam en zetel van de bank, de woonplaats of het kantoor van de curator alsmede de datum van de beschikking. De publicatie in de landelijke dagbladen geschiedt in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat. In de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en de landelijke dagbladen van iedere lidstaat waar de bank een bijkantoor heeft of waarnaar zij diensten verricht wordt daarenboven vermeld dat op het faillissement, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van toepassing is, de rechtsgrondslag, of de Europese Centrale Bank dan wel De Nederlandsche Bank N.V. de bevoegde toezichthouder is, alsmede de uiterste datum waarop tegen de beschikking beroep in cassatie kan worden ingesteld met vermelding van het volledige adres van de Hoge Raad en het onderwerp van de beschikking.
2.
In afwijking van
artikel 8, eerste lid, staat geen hoger beroep open tegen het uitspreken van het faillissement indien de rechtbank eveneens een verzoek om goedkeuring van een overdrachtsplan als bedoeld in
artikel 212hc heeft toegewezen.
1.
Ingeval De Nederlandsche Bank N.V. bij haar verzoek tot faillietverklaring geen overdrachtsplan als bedoeld in
artikel 3:159c, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht heeft overgelegd of indien zij dat wel heeft gedaan maar de rechtbank het overdrachtsplan niet heeft goedgekeurd, kan De Nederlandsche Bank N.V. alsnog of opnieuw een overdrachtsplan voorbereiden.
2.
Het overdrachtsplan kan betrekking hebben op de overdracht van deposito-overeenkomsten en activa of passiva anders dan uit hoofde van deposito-overeenkomsten.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het overdrachtsplan en de voorbereiding daarvan.
1.
Indien De Nederlandsche Bank N.V. een overdrachtsplan voorbereidt, deelt zij dat terstond na aanvang van de voorbereiding mede aan de curator.
a.
gegevens of inlichtingen te verschaffen aan:
1°.
een door De Nederlandsche Bank N.V. met name genoemde overnemer en deskundigen die de overnemer bijstaan; en
2°.
door De Nederlansche Bank N.V. met name genoemde deskundigen die De Nederlandsche Bank N.V. bijstaan bij de voorbereiding van het overdrachtsplan; en
b.
toe te staan dat de door De Nederlandsche Bank N.V. met name genoemde overnemer en in onderdeel a van dit lid genoemde personen elke plaats met uitzondering van een woning van de bank betreden.
3.
De personen, bedoeld in het tweede lid, maken van de medewerking, gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, gebruik en betreden de plaats, bedoeld in het tweede lid, slechts voor zover dat redelijkerwijs in verband met de voorbereiding van het overdrachtsplan nodig is.
5.
Onverminderd het eerste lid, is het een ieder verboden, al dan niet op grond van de wet of enige overeenkomst, aan de voorbereiding van het overdrachtsplan bekendheid te geven.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen is bepaald in het derde, vierde en vijfde lid.
7.
De curator, de bank en een onderneming die tot de groep behoort waartoe ook de bank behoort waarop de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V. toezicht houdt, alsmede de personen, bedoeld in het tweede lid, en de overnemer zijn uitgezonderd van alle bij of krachtens de wet geldende verplichtingen tot openbaarmaking van gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, tot aan het moment waarop het overdrachtsplan is goedgekeurd.
2.
Indien De Nederlandsche Bank N.V. op grond van
artikel 212hk een overdrachtsplan heeft voorbereid, kan zij de rechtbank Amsterdam verzoeken het overdrachtsplan goed te keuren.
1.
De rechtbank behandelt het verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. om goedkeuring van het overdrachtsplan met de meeste spoed op een niet openbare terechtzitting op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voor zover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.
2.
De rechtbank keurt het overdrachtsplan goed tenzij de in het overdrachtsplan genoemde prijs of wijze waarop de prijs die de overnemer bereid is te betalen wordt vastgesteld, gegeven de omstandigheden van het geval, niet een redelijke prijs of wijze is.
Artikel 212hp
De curator voert het overdrachtsplan uit zo spoedig mogelijk nadat de rechtbank het heeft goedgekeurd.
1.
De Nederlandsche Bank N.V. kan, in overleg met de curator, de rechtbank Amsterdam verzoeken om een reeds goedgekeurd overdrachtsplan aan te passen.
Artikel 3:159ij, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de wijziging.
2.
Ingeval de rechtbank de aanpassing niet goedkeurt, wijst zij het verzoek om aanpassing van het overdrachtsplan af en blijft het overdrachtsplan ongewijzigd in stand.
Artikel 212i
De Nederlandsche Bank N.V. kan een verzoek om een bank in staat van faillissement te verklaren zonder tussenkomst van een advocaat indienen.
Artikel 212j
De Nederlandsche Bank N.V. zendt een afschrift van haar verzoekschrift aan de bank en geeft van de inhoud daarvan kennis aan:
a.
de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten waar de bank een bijkantoor heeft of waarheen zij diensten verricht vanuit de vestigingen in de Europese Unie, indien het een in Nederland gevestigde bank betreft;
b.
de toezichthoudende autoriteiten van de andere Lidstaten waarheen zij diensten verricht vanuit een bijkantoor in Nederland indien het een buiten de Europese Unie gevestigde bank betreft.
1.
Wanneer een verzoek tot het uitspreken van de overdrachtsregeling of de noodregeling in de zin van de
Wet op het financieel toezicht aanhangig is tegelijk met een eigen aangifte door de bank, wordt de behandeling van de aangifte geschorst totdat op het verzoek tot het uitspreken van de overdrachtsregeling onderscheidenlijk de noodregeling is beschikt.
2.
Indien de rechtbank de overdrachtsregeling of de noodregeling uitspreekt, vervalt de eigen aangifte door de bank van rechtswege.
1.
Nadat de rechtbank een noodregeling als bedoeld in
artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht heeft uitgesproken, kan zij in afwijking van
artikel 1, de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank N.V., al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, gehoord, op verzoek van de bewindvoerders, op voordracht van de rechter-commissaris of ambtshalve, de desbetreffende bank met zetel in Nederland in staat van faillissement verklaren indien blijkt dat deze een negatief eigen vermogen heeft en het met de verleende machtiging te bereiken doel is verwezenlijkt of niet meer kan worden verwezenlijkt of, indien geen machtiging is verleend, geen redelijk vooruitzicht meer bestaat dat het met een machtiging te bereiken doel alsnog kan worden verwezenlijkt.
2.
De noodregeling en de machtiging houden van rechtswege op van kracht te zijn ingeval de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, in staat van faillissement wordt verklaard.
3.
Alsdan, zomede indien de faillietverklaring wordt uitgesproken binnen vier weken na de beëindiging van de noodregeling, gelden de volgende bepalingen:
b.
boedelschulden, na het geven van de verklaring ontstaan, zullen ook in het faillissement als boedelschuld gelden;
g.
indien de rechtbank een overdrachtsplan heeft goedgekeurd door het uitspreken van de overdrachtsregeling, bedoeld in
artikel 3:159u van de Wet op het financieel toezicht, of met het uitspreken van de noodregeling, voert de curator het overdrachtsplan uit onderscheidenlijk zet hij de door de overdrager of bewindvoerder aangevangen uitvoering van het overdrachtsplan voort.
Artikel 212n
Na de inkennisstelling, bedoeld in
artikel 212c, stelt De Nederlandsche Bank N.V. onverwijld de toezichthoudende autoriteiten van alle andere lidstaten in kennis van het vonnis tot faillietverklaring, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval.
1.
Onverminderd
artikel 14, derde lid, plaatst de curator het uittreksel van het vonnis van faillietverklaring en, indien de verklaring als bedoeld in
artikel 3:160, eerste of tweede lid, of
artikel 3:206, eerste of tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht is ingetrokken, van die intrekking, in het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede in ten minste twee landelijke dagbladen van iedere andere lidstaat dan Nederland waar de bank een bijkantoor heeft of waarheen zij diensten verricht.
2.
In aanvulling op de gegevens, bedoeld in
artikel 14, vermeldt de curator dat het Nederlandse recht, behoudens uitzonderingen, van toepassing is.
3.
De curator kan verzoeken dat het faillissement wordt ingeschreven in een openbaar register in een andere lidstaat.
4.
De kosten van inschrijving op de voet van het derde lid zijn boedelschuld.
1.
De curator geeft van het vonnis tot faillietverklaring onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis.
2.
De curator die op de voet van
artikel 109 aan alle bekende schuldeisers kennis geeft van de in dat artikel bedoelde beschikkingen, deelt daarbij tevens mede wat de gevolgen zijn van het indienen van een vordering na het verstrijken van de termijn, bedoeld in
artikel 108, eerste lid, onderdeel 1, en dat schuldeisers, daaronder begrepen de schuldeisers met een voorrecht of zakelijk zekerheidsrecht, hun vorderingen bij de curator moeten indienen, met, in het voorkomende geval, de opgave dat op een voorrecht of zakelijk zekerheidsrecht aanspraak wordt gemaakt.
3.
De curator stelt alle bekende schuldeisers regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de procedure.
1.
De kennisgeving, bedoeld in
artikel 212p, eerste lid, aan een bekende schuldeiser met gewone verblijfplaats of woonplaats in een lidstaat, geschiedt in het Nederlands met een formulier dat in alle officiële talen van de Europese Unie het opschrift draagt «Oproep tot indiening van opmerkingen betreffende schuldvorderingen. Termijnen».
2.
Elke schuldeiser met gewone verblijfplaats of woonplaats in een lidstaat kan zijn vordering en schriftelijke opmerkingen betreffende zijn vordering indienen in een officiële taal van die lidstaat met een verklaring met als opschrift in de Nederlandse taal «Indiening van een vordering» onderscheidenlijk «Indiening van opmerkingen betreffende een vordering».
3.
De curator kan een vertaling in het Nederlands van het stuk waarbij de vordering wordt ingediend en van de opmerkingen betreffende de vordering verlangen.
Artikel 212r
In afwijking van
artikel 52, tweede lid, bevrijdt voldoening na de bekendmaking van de faillietverklaring van een bank die geen natuurlijk persoon is tegenover de boedel indien degene die haar deed, bewijst dat hij niet bekend was met de faillietverklaring.
b.
vorderingen ter zake van het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat groter is dan het bedrag van de vergoeding dat krachtens
artikel 3:259, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht is vastgesteld, welke deposito’s worden aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van deposito’s, aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren aangehouden in buiten de Europese Unie gelegen bijkantoren van banken met zetel in de Europese Unie.
2.
Zowel binnen onderdeel a als binnen onderdeel b van het eerste lid hebben de vorderingen onderling een gelijke rang.