Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2011. U leest nu de tekst die gold op -.

Artikel 7 Inkomensbesluit IOAW

Uitgebreide informatie
1.
Voor de toepassing van de wet wordt onder inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven verstaan:
a. een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de verplichte verzekering van de Werkloosheidswet , de Ziektewet , de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten , de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen , een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet of aan de zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17 van die wet;
b. een uitkering op grond van een particuliere verzekering wegens derving van inkomen, welke ten behoeve van de werknemer in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten;
c. een uitkering op grond van een pensioenregeling, voor zover niet begrepen onder a;
d. een uitkering op grond van een buitenlandse wettelijke sociale verzekeringsregeling, voor zover niet begrepen onder a, met uitzondering van een uitkering, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of met zorg waarop aanspraak bestaat ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet of op grond van artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
e. een uitkering op grond van een regeling voor vervroegde uittreding of een regeling, die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
f. een uitkering op grond van een regeling voor functioneel leeftijdsontslag;
g. loon dat uit vroegere dienstbetrekking wordt genoten, voor zover niet begrepen onder a, b, c, d, e of f;
h. een toeslag op grond van de Toeslagenwet ;
i. een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ;
j. een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181);
k. een basisbeurs en een aanvullende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 , alsmede een beurs die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
l. een bedrijfsbeëindigingsvergoeding van de door Onze Minister van Economische Zaken opgerichte Stichting ontwikkeling en sanering midden- en kleinbedrijf; en
m. een maandelijkse bedrijfsbeëindigingsvergoeding van de door Onze Minister van Landbouw en Visserij opgerichte Stichting ontwikkelings- en saneringsfonds voor de landbouw.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen in verband met arbeid beschouwd:
a. een aanspraak om na verloop van tijd onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover deze niet wordt gedekt door stortingen van degene die het desbetreffende inkomen geniet;
b. een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald;
d. een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een wettelijke vrijwillige verzekering of een particuliere verzekering tegen loonderving, toegekend aan een directeur-grootaandeelhouder, die niet als werknemer in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt beschouwd;
e. een uitkering in verband met geleden immateriële schade, voorzover dit gelet op de aard en de hoogte van de uitkering verantwoord is;
f. een eenmalige premie die door burgemeester en wethouders kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste€ 2.239,00 per kalenderjaar;
g. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1.500,– per jaar;
h. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder pensioenregeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 .
4.
Onze Minister wijzigt de bedragen, genoemd in het tweede lid, onderdelen h en i , met ingang van een door hem te bepalen dag, voorzover de ontwikkeling van de in artikel 31, tweede lid, onderdelen j en k, van de Wet werk en bijstand genoemde bedragen, daartoe aanleiding geeft.
5.
Onze Minister wijzigt het bedrag, genoemd in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, met ingang van een door hem te bepalen dag, voorzover de ontwikkeling van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel o, van de Wet werk en bijstand genoemde bedrag daartoe aanleiding geeft.
Inhoudsopgave
+ § 1. Algemeen
- § 2. Inkomensbestanddelen
+ § 3. Bepaling van het inkomen
+ § 4. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht