1.
Voor de toepassing van de wet wordt onder inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven verstaan:
a.
een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de verplichte verzekering van de
Werkloosheidswet , de
Ziektewet , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen , een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of een uitkering op grond van
hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, van die wet of aan de zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in
artikel 3:17 van die wet;
b.
een uitkering op grond van een particuliere verzekering wegens derving van inkomen, welke ten behoeve van de werknemer in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten;
c.
een uitkering op grond van een pensioenregeling, voor zover niet begrepen onder a;
e.
een uitkering op grond van een regeling voor vervroegde uittreding of een regeling, die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
f.
een uitkering op grond van een regeling voor functioneel leeftijdsontslag;
g.
loon dat uit vroegere dienstbetrekking wordt genoten, voor zover niet begrepen onder a, b, c, d, e of f;
h.
een toeslag op grond van de
Toeslagenwet ;
i.
een uitkering ingevolge de
Algemene nabestaandenwet ;
j.
een uitkering op grond van de
Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181);
k.
een basisbeurs en een aanvullende beurs op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 , alsmede een beurs die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
l.
een bedrijfsbeëindigingsvergoeding van de door Onze Minister van Economische Zaken opgerichte Stichting ontwikkeling en sanering midden- en kleinbedrijf; en
m.
een maandelijkse bedrijfsbeëindigingsvergoeding van de door Onze Minister van Landbouw en Visserij opgerichte Stichting ontwikkelings- en saneringsfonds voor de landbouw.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen in verband met arbeid beschouwd:
a.
een aanspraak om na verloop van tijd onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover deze niet wordt gedekt door stortingen van degene die het desbetreffende inkomen geniet;
b.
een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald;
d.
een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een wettelijke vrijwillige verzekering of een particuliere verzekering tegen loonderving, toegekend aan een directeur-grootaandeelhouder, die niet als werknemer in de zin van de
Wet financiering sociale verzekeringen wordt beschouwd;
e.
een uitkering in verband met geleden immateriële schade, voorzover dit gelet op de aard en de hoogte van de uitkering verantwoord is;
f.
een eenmalige premie die door burgemeester en wethouders kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste€ 2.239,00 per kalenderjaar;
g.
een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1.500,– per jaar;
h.
periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder pensioenregeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de
Wet op de loonbelasting 1964 .