Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2017. U leest nu de tekst die gold op -.

Natuurbeschermingswet 1998

Uitgebreide informatie
1.
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten of, ten aanzien van handelingen als bedoeld in het zesde lid, van Onze Minister, in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren, dan wel in strijd met de bij een vergunning gestelde voorschriften of beperkingen handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen.
2.
Als schadelijke handelingen worden in elk geval aangemerkt handelingen die de in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument vermelde wezenlijke kenmerken van het beschermde natuurmonument aantasten.
3.
[Vervallen.]
4.
Het in het eerste lid bedoelde verbod is tevens van toepassing op handelingen als bedoeld in dat lid die buiten het beschermd natuurmonument kunnen worden verricht en die zijn vermeld in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument, bedoeld in artikel 10, of een besluit tot voorlopige aanwijzing als bedoeld in artikel 12. Bij de vermelding van handelingen kunnen beperkingen worden gesteld en uitzonderingen worden opgenomen met betrekking tot het tijdvak waarin, de omstandigheden waaronder, de doeleinden waarvoor en met betrekking tot de personen door wie zij worden verricht.
5.
Dit artikel is niet van toepassing op handelingen die worden verricht overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in artikel 17.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen terzake van bij die maatregel genoemde beschermde natuurmonumenten handelingen worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door Onze Minister.
7.
Een krachtens het zesde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
8.
Dit artikel is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX is verleend.
1.
Gedeputeerde staten kunnen in overeenstemming met de eigenaar en de gebruiker voor een beschermd natuurmonument of een gedeelte daarvan een beheerplan vaststellen, dat het behoud, het herstel of de ontwikkeling van het natuurschoon of van de natuurwetenschappelijke betekenis van het natuurmonument ten doel heeft.
2.
Voorzover de kosten en lasten die voor de eigenaar en de gebruiker aan de uitvoering van het beheerplan zijn verbonden redelijkerwijze niet of niet geheel te hunnen laste behoren te komen, wordt in het beheerplan een door gedeputeerde staten te betalen subsidie vastgesteld.
3.
Gedeputeerde staten brengen het plan ter kennis van Onze Minister en van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarin het beschermd natuurmonument of het gedeelte daarvan waarop het beheerplan betrekking heeft, is gelegen.
4.
De eigenaar en de gebruiker zijn verplicht zorg te dragen voor de naleving van het beheerplan, ieder voorzover dat uit de aard van zijn recht voortvloeit.
1.
Het beheerplan, bedoeld in artikel 17, wordt vastgesteld voor een tijdvak van ten hoogste zes jaren.
2.
Het beheerplan wordt van rechtswege verlengd met een tijdvak gelijk aan het laatst verstreken tijdvak waarvoor het beheerplan werd vastgesteld.
3.
Verlenging vindt niet van rechtswege plaats wanneer gedeputeerde staten, de eigenaar of de gebruiker uiterlijk vier weken voor het einde van het geldend beheerplan schriftelijk te kennen heeft gegeven dat verlenging niet wordt verlangd.
4.
Gedeputeerde staten kunnen de kennisgeving slechts doen indien:
a. de eigenaar of de gebruiker de uit het beheerplan voortvloeiende verplichtingen in het afgelopen tijdvak niet of niet op de juiste wijze is nagekomen;
b. ongewijzigde verlenging van het beheerplan zou leiden tot een beheer dat naar hun oordeel het behoud, het herstel of de ontwikkeling van het natuurschoon of van de natuurwetenschappelijke betekenis van het natuurmonument onvoldoende waarborgt;
c. een andere zwaarwichtige reden bestaat om niet tot verlenging van het beheerplan over te gaan.
1.
Gedeputeerde staten kunnen een vastgesteld beheerplan in overeenstemming met de eigenaar en de gebruiker wijzigen.
2.
Artikel 17, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
+ Hoofdstuk II. Natuurbeleidsplan
- Hoofdstuk III. Beschermde gebieden
+ Hoofdstuk IV. Beschermde landschapsgezichten
+ Hoofdstuk V. Internationale verplichtingen
+ Hoofdstuk VI. Schadevergoeding
+ Hoofdstuk VII. Beroep en registratie
+ Hoofdstuk VIII. Procedure vergunningverlening
+ Hoofdstuk IX. Omgevingsvergunning
+ Hoofdstuk X. Toezicht
+ Hoofdstuk XI. Slot- en overgangsbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht