a.
ondersteunt bij arbeidsinschakeling personen, die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan, en
b.
verleent bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2.
Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op personen:
a.
jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen;
c.
aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.
4.
Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met vierde lid.
6.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing indien het verlenen van bijstand op grond van
artikel 47a, eerste lid, tot de taak van de Sociale verzekeringsbank behoort.
7.
Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen overeenkomen dat het eerste lid, aanhef en onderdeel a, van toepassing is op de personen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c. Daarnaast kunnen het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomen dat het college aan de personen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, een voorziening aanbiedt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
8.
Uitvoering van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, door middel van
artikel 10a is niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.
1.
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
c.
het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in
artikel 30;
d.
het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in
artikel 36;
i.
de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in
artikel 60b.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a.
voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;
b.
voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;
c.
voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval;
d.
voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel g, in ieder geval betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.
Artikel 8a. Regels bestrijding misbruik
De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 8b. Gemeenschappelijke regelingen
Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de
Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in
artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van
paragrafen 7.1 en
7.3, in de plaats van de betrokken colleges.