2.
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a.
anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b.
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c.
voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d.
ingevolge
artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e.
anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f.
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°.
de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in
paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°.
bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
3.
Indien een gemeente ingevolge
artikel 42, derde lid, gehouden is kosten van bijstand over een bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die periode, voorzover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente.
4.
Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
5.
Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de
Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
6.
Terugvordering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
7.
In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
a.
gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b.
gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c.
gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
1.
Onverminderd
artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
1.
De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
2.
Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de
artikelen 58 en
59 invorderen bij dwangbevel.
3.
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de
artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en
59 worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering.
4.
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de
artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
1.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt van het college van een andere gemeente dan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt het college van die andere gemeente, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de algemene bijstand of de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
2.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de
Werkloosheidswet , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de
Ziektewet , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen , de
Wet arbeid en zorg of de
Toeslagenwet of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de
Algemene Ouderdomswet of de
Algemene nabestaandenwet betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4.
Indien de kosten van bijstand worden teruggevorderd danwel een bestuurlijke boete is opgelegd door de Sociale verzekeringsbank is het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij de verrekening, bedoeld in
artikel 60, vierde lid, kan de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, vijfde lid, en
47g, vijfde lid, door het college onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van
artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend worden gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in
artikel 60a, eerste lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, vijfde lid, en
47g, vijfde lid, met dien verstande dat het college van die andere gemeente, bedoeld in artikel 60a, eerste lid, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet, bedoeld in de
artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.
3.
Artikel 60, vierde lid, en het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, eerste lid, en
47g, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.