Artikel 6
In elke provincie zijn er provinciale staten, gedeputeerde staten en een commissaris van de Koning.
Artikel 7
Provinciale staten vertegenwoordigen de gehele bevolking van de provincie.
1.
Provinciale staten bestaan uit:
39 leden in een provincie beneden de 400 001 inwoners;
41 leden in een provincie van 400 001 – 500 000 inwoners;
43 leden in een provincie van 500 001 – 750 000 inwoners;
45 leden in een provincie van 750 001 – 1 000 000 inwoners;
47 leden in een provincie van 1 000 001 – 1 250 000 inwoners;
49 leden in een provincie van 1 250 001 – 1 500 000 inwoners;
51 leden in een provincie van 1 500 001 – 1 750 000 inwoners;
53 leden in een provincie van 1 750 001 – 2 000 000 inwoners;
55 leden in een provincie boven de 2 000 000 inwoners.
2.
Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van provinciale staten, voortvloeiende uit wijziging van het aantal inwoners van de provincie, treedt eerst in bij de eerstvolgende periodieke verkiezing van de leden van provinciale staten.
Artikel 9
De commissaris van de Koning is voorzitter van provinciale staten.
Artikel 10
Voor het lidmaatschap van provinciale staten is vereist dat men Nederlander en ingezetene van de provincie is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.
1.
De leden van provinciale staten maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van provinciale staten zij vervullen.
2.
Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op het provinciehuis.
Artikel 12
Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van provinciale staten hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van provinciale staten wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van provinciale staten is vervallen verklaard.
1.
Een lid van provinciale staten is niet tevens:
a. minister;
b. staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Nationale ombudsman;
f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g. commissaris van de Koning;
h. gedeputeerde;
i. lid van de rekenkamer;
j. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste lid;
k. ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een lid van provinciale staten tevens gedeputeerde zijn gedurende het tijdvak dat:
a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de gedeputeerden ingevolge artikel 41, eerste lid, aftreden, of
b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot gedeputeerde en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale staten met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder k, kan een lid van provinciale staten tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.
1.
Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van provinciale staten in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van provinciale staten benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet , dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van provinciale staten naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
(Dat verklaar en beloof ik!")
2.
Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta lid fan provinsjale steaten beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet , dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as lid fan provinsjale steaten yn alle oprjochtens ferfolje sil.
Sa wier helpe my God Almachtich!»
(«Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
1.
Een lid van provinciale staten mag niet:
a. als advocaat of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de provincie of het provinciebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de provincie of het provinciebestuur;
b. als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de provincie of het provinciebestuur;
c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de provincie aangaan van:
1e. overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;
2e. overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de provincie;
d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:
1e. het aannemen van werk ten behoeve van de provincie;
2e. het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de provincie;
3e. het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de provincie;
4e. het verhuren van roerende zaken aan de provincie;
5e. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de provincie;
6e. het van de provincie onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;
7e. het onderhands huren of pachten van de provincie.
2.
Van het eerste lid, aanhef en onder d, kan Onze Minister ontheffing verlenen.
3.
Provinciale staten stellen voor hun leden een gedragscode vast.
Artikel 16
Provinciale staten stellen een reglement van orde voor hun vergaderingen en andere werkzaamheden vast.
1.
Provinciale staten vergaderen zo vaak als zij daartoe hebben besloten.
2.
Voorts vergaderen zij indien de commissaris van de Koning het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit provinciale staten bestaan schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.
Artikel 18
Provinciale staten vergaderen na de periodieke verkiezing van hun leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van provinciale staten in oude samenstelling aftreden.
1.
De commissaris roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.
2.
Tegelijkertijd met de oproeping brengt de commissaris dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
1.
De vergadering van provinciale staten wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
2.
Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de commissaris van de Koning, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.
3.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Provinciale staten kunnen echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
1.
De commissaris van de Koning heeft het recht in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.
2.
Een gedeputeerde heeft toegang tot de vergaderingen en kan aan de beraadslaging deelnemen.
3.
Een gedeputeerde kan door provinciale staten worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.
Artikel 22
De leden van het provinciebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van provinciale staten hebben gezegd of aan provinciale staten schriftelijk hebben overgelegd.
1.
De vergadering van provinciale staten wordt in het openbaar gehouden.
2.
De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een tiende van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
3.
Provinciale staten beslissen vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
4.
Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij provinciale staten anders beslissen.
5.
Provinciale staten maken de besluitenlijst van hun vergaderingen op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Provinciale staten laten openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 25 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.
Artikel 24
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:
a. de toelating van nieuw benoemde leden;
b. de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;
c. de invoering, wijziging en afschaffing van provinciale belastingen; en
d. de benoeming en het ontslag van gedeputeerden.
1.
Provinciale staten kunnen op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan provinciale staten worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan provinciale staten of aan leden van provinciale staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
3.
De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan provinciale staten overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door provinciale staten in hun eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
4.
De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van provinciale staten overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan provinciale staten is voorgelegd, totdat provinciale staten haar opheffen. Provinciale staten kunnen deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.
1.
De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.
2.
Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.
3.
Hij kan provinciale staten voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Artikel 27
De leden van provinciale staten stemmen zonder last.
1.
Een lid van provinciale staten neemt niet deel aan de stemming over:
a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;
b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.
2.
Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.
3.
Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden.
1.
Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;
b. in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.
1.
Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.
2.
Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.
1.
De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.
2.
Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.
3.
Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.
1.
De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.
2.
Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.
3.
Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.
4.
Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.
5.
Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.
6.
Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit provinciale staten bestaan, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.
1.
De stukken die van provinciale staten uitgaan, worden door de commissaris ondertekend en door de griffier medeondertekend. Bij verhindering of ontstentenis van de commissaris worden de stukken die van provinciale staten uitgaan, ondertekend door degene die krachtens artikel 75 de commissaris als voorzitter van provinciale staten vervangt.
2.
Provinciale staten kunnen de commissaris toestaan de ondertekening op te dragen aan de griffier of aan een of meer andere bij de griffie werkzame ambtenaren. In dat geval blijft medeondertekening achterwege.
1.
Provinciale staten en elk van hun leden hebben recht op ambtelijke bijstand.
2.
De in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning.
3.
Provinciale staten stellen met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording.
1.
De commissaris van de Koning en de gedeputeerden vormen te zamen gedeputeerde staten.
2.
De commissaris is voorzitter van gedeputeerde staten.
1.
Provinciale staten benoemen de gedeputeerden. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake de benoeming.
2.
De commissaris van de Koning wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de college-onderhandelingen. Hij wordt alsdan in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over voorstellen ten behoeve van het collegeprogramma kenbaar te maken.
1.
Het aantal gedeputeerden bedraagt ten minste drie en ten hoogste zeven.
2.
Een gedeputeerde vervult een volledige functie.
3.
Provinciale staten kunnen besluiten dat een of meer van de gedeputeerden zijn functie in deeltijd vervult. In dat geval bedraagt het aantal gedeputeerden ten hoogste negen.
4.
Indien het derde lid toepassing vindt, stellen provinciale staten bij de benoeming van de gedeputeerden de tijdbestedingsnorm van elke gedeputeerde vast, met dien verstande dat de tijdbestedingsnorm van de gedeputeerden gezamenlijk in dat geval ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdbestedingsnorm van de gedeputeerden gezamenlijk zou hebben bedragen indien alle gedeputeerden een volledige functie zouden vervullen.
1.
Voor het ambt van gedeputeerde gelden de vereisten voor het lidmaatschap van provinciale staten, bedoeld in artikel 10.
2.
Provinciale staten kunnen voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap. De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een jaar, worden verlengd.
3.
Dezelfde persoon kan niet in meer dan één provincie gedeputeerde zijn.
1.
Een gedeputeerde is niet tevens:
a. minister;
b. staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Nationale ombudsman;
f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g. commissaris van de Koning;
h. lid van provinciale staten;
i. lid van de rekenkamer;
j. lid van de raad van een gemeente;
k. burgemeester;
l. wethouder;
m. lid van de rekenkamer van een in de betrokken provincie gelegen gemeente;
n. ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;
o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een in de provincie gelegen gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
p. voorzitter van of lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst van een in de provincie gelegen waterschap;
q. ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerde staten is onderworpen;
r. ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie;
s. functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een gedeputeerde tevens lid van provinciale staten zijn van de provincie waar hij gedeputeerde is gedurende het tijdvak dat:
a. aanvangt op de dag van de stemming van de verkiezing van de leden van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de gedeputeerden ingevolge artikel 41, eerste lid, aftreden, of
b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot gedeputeerde en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale staten met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder n, kan een gedeputeerde tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.
Artikel 36
De benoeming van gedeputeerden na de verkiezing van de leden van provinciale staten vindt plaats in een vergadering van provinciale staten in nieuwe samenstelling.
Artikel 37
In het geval van artikel 36 gaat de benoeming van degene die zijn benoeming tot gedeputeerde heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 35a bepaalde aantal gedeputeerden zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.
Artikel 38
De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk, tenzij provinciale staten besluiten het aantal gedeputeerden te verminderen.
Artikel 39
De benoemde gedeputeerde deelt provinciale staten uiterlijk op de tiende dag na de kennisgeving van zijn benoeming mee of hij de benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt zonder mededeling, wordt de benoemde gedeputeerde geacht de benoeming niet aan te nemen.
Artikel 40
Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.
1.
Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de gedeputeerden, in de vergadering van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot gedeputeerde benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet , dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als gedeputeerde naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!» («Dat verklaar en beloof ik!»)
2.
Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta deputearre beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet , dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as deputearre yn alle oprjochtens ferfolje sil.
Sa wier helpe my God Almachtich!»
(«Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
1.
Een gedeputeerde vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt als gedeputeerde.
2.
Een gedeputeerde meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan provinciale staten.
3.
Een gedeputeerde maakt zijn nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het provinciehuis.
4.
Een gedeputeerde die zijn ambt niet in deeltijd vervult, maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het provinciehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.
5.
Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.
1.
Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op gedeputeerden.
2.
Provinciale staten stellen voor de gedeputeerden een gedragscode vast.
1.
Na de verkiezing van de leden van provinciale staten treden de gedeputeerden af op het moment dat provinciale staten ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 35a bepaalde aantal gedeputeerden heeft benoemd en deze benoemingen zijn aanvaard
2.
Indien zoveel gedeputeerden hun ontslag indienen of worden ontslagen dat niet ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 35a bepaalde aantal gedeputeerden in functie is, treedt de commissaris van de Koning in de plaats van gedeputeerde staten totdat dit wel het geval is.
1.
Een gedeputeerde kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan provinciale staten.
2.
Behoudens het geval dat de gedeputeerde onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.
1.
De gedeputeerden genieten ten laste van de provincie een bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
2.
Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere voorzieningen die verband houden met de vervulling van het ambt van gedeputeerde.
3.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de provincie.
4.
De gedeputeerden genieten geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden verricht in nevenfuncties die zij vervullen uit hoofde van het ambt van gedeputeerde, ongeacht of die vergoedingen ten laste van de provincie komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de provinciale kas.
5.
Tot vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de gedeputeerde neerlegt bij beëindiging van het ambt.
6.
Andere inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister ten behoeve van de verrekening de benodigde gegevens.
7.
Ten aanzien van de gedeputeerden die hun ambt in deeltijd vervullen, vindt onverminderd het vijfde lid geen verrekening plaats van de inkomsten, bedoeld in het zevende lid.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de gedeputeerde gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.
1.
Gedeputeerde staten verlenen aan een gedeputeerde op diens verzoek verlof wegens zwangerschap en bevalling. Het verlof gaat in op de in het verzoek vermelde dag die ligt tussen ten hoogste zes en ten minste vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling die blijkt uit een bij het verzoek gevoegde verklaring van een arts of verloskundige.
2.
Gedeputeerde staten verlenen aan een gedeputeerde op diens verzoek verlof wegens ziekte, indien uit een bij het verzoek gevoegde verklaring van een arts blijkt dat niet aannemelijk is dat hij de uitoefening van zijn functie binnen acht weken zal kunnen hervatten.
3.
In het geval een gedeputeerde vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, kan de commissaris van de Koning namens hem het verzoek doen indien de continuïteit van het provinciaal bestuur dringend vereist dat in vervanging van de gedeputeerde wordt voorzien.
4.
Het verlof eindigt op de dag waarop zestien weken zijn verstreken sinds de dag waarop het verlof is ingegaan.
5.
Aan een gedeputeerde wordt gedurende de zittingsperiode van provinciale staten ten hoogste drie maal verlof verleend.
1.
Gedeputeerde staten beslissen zo spoedig mogelijk op een verzoek tot verlof, doch uiterlijk op de veertiende dag na indiening van het verzoek.
2.
De beslissing geschiedt in overeenstemming met de verklaring van de arts of verloskundige en bevat de dag waarop het verlof ingaat.
1.
Provinciale staten kunnen een vervanger benoemen voor de gedeputeerde die met verlof is gegaan. Artikel 35a, eerste en derde lid, tweede volzin, is niet van toepassing.
2.
De vervanger is van rechtswege ontslagen met ingang van de dag waarop zestien weken zijn verstreken sinds de dag waarop het verlof is ingegaan.
3.
Indien de vervanger voor het einde van het verlof ontslag neemt of door provinciale staten wordt ontslagen, kunnen provinciale staten voor de resterende duur van het verlof een nieuwe tijdelijke vervanger benoemen.
1.
Indien degene wiens benoeming tot gedeputeerde is ingegaan, een functie bekleedt als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, en het tweede of derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, draagt hij er onverwijld zorg voor dat hij uit die functie wordt ontheven.
2.
Provinciale staten verlenen hem ontslag indien hij dit nalaat.
3.
Het ontslag gaat in terstond na de bekendmaking van het ontslagbesluit.
4.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
1.
Indien een gedeputeerde niet langer voldoet aan de vereisten voor het ambt van gedeputeerde, bedoeld in artikel 35b, eerste en tweede lid, of een functie gaat bekleden als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, en het tweede of het derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, neemt hij onmiddellijk ontslag. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan provinciale staten.
2.
Artikel 45, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
In zaken die aan de uitspraak van gedeputeerde staten zijn onderworpen mag een gedeputeerde niet als gemachtigde of adviseur werkzaam zijn.
Artikel 49
Indien een uitspraak van provinciale staten inhoudende de opzegging van hun vertrouwen in een gedeputeerde er niet toe leidt dat de betrokken gedeputeerde onmiddellijk ontslag neemt, kunnen provinciale staten besluiten tot ontslag. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake het ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 50
De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop provinciale staten tot ontslag van een gedeputeerde hebben besloten.
Artikel 52
Gedeputeerde staten stellen een reglement van orde voor hun vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan provinciale staten wordt toegezonden.
1.
De commissaris van de Koning stelt, met inachtneming van hetgeen gedeputeerde staten hebben bepaald, dag en plaats van de vergadering van gedeputeerde staten en het tijdstip van de opening vast.
2.
De commissaris maakt dag en plaats van te houden openbare vergaderingen en het tijdstip van de opening bekend.
1.
De commissaris van de Koning bevordert de eenheid van het beleid van gedeputeerde staten.
2.
De commissaris kan onderwerpen aan de agenda voor een vergadering van gedeputeerde staten toevoegen.
3.
De commissaris kan ten aanzien van geagendeerde onderwerpen een eigen voorstel aan gedeputeerde staten voorleggen.
1.
De vergaderingen van gedeputeerde staten worden met gesloten deuren gehouden, voor zover gedeputeerde staten niet anders hebben bepaald.
2.
Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van gedeputeerde staten.
1.
Gedeputeerde staten kunnen op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan hen worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat gedeputeerde staten haar opheffen.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de commissaris van de Koning of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan gedeputeerde staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel provinciale staten, haar opheffen.
3.
Indien gedeputeerde staten zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot provinciale staten hebben gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.
1.
In de vergadering van gedeputeerde staten kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
2.
Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de commissaris van de Koning, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.
3.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Artikel 57
De leden van gedeputeerde staten en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van gedeputeerde staten hebben gezegd of aan gedeputeerde staten schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel 58
De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29 en 30 zijn ten aanzien van de vergaderingen van gedeputeerde staten van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.
2.
Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.
1.
De stukken die van gedeputeerde staten uitgaan, worden door de commissaris ondertekend en door de secretaris medeondertekend.
2.
Gedeputeerde staten kunnen de commissaris toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van gedeputeerde staten, aan de secretaris of aan een of meer andere provinciale ambtenaren.
3.
De medeondertekening door de secretaris is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van het college uitgaan ingevolge het tweede lid is opgedragen aan de secretaris of een andere provinciale ambtenaar.
1.
Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van gedeputeerde staten aan de leden van provinciale staten kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.
2.
Gedeputeerde staten laten de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.
3.
Gedeputeerde staten maken de besluitenlijst van hun vergaderingen op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Zij laten de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 55 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.
1.
De commissaris van de Koning wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2.
Onze Minister overlegt met provinciale staten over de eisen die aan de te benoemen commissaris worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt. Voorafgaand aan het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten gedeputeerde staten in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ten aanzien van deze eisen kenbaar te maken.
3.
Na het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten uit hun midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. Provinciale staten kunnen bepalen dat één of meer gedeputeerden als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. Onze Minister verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van commissaris hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4.
De vertrouwenscommissie verschaft zich de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de staten en aan Onze Minister.
5.
Provinciale staten zenden Onze Minister binnen vier maanden nadat de gelegenheid tot sollicitatie voor de functie is gegeven een aanbeveling inzake de benoeming. Deze aanbeveling omvat twee personen.
6.
In een bijzonder, door provinciale staten te motiveren geval, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat. Onze Minister slaat geen acht op een enkelvoudige aanbeveling, indien naar zijn oordeel geen sprake is van een bijzonder geval.
7.
Onze Minister volgt in zijn voordracht in beginsel de aanbeveling, met inbegrip van de daarop gehanteerde volgorde, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking geven. Een afwijking wordt gemotiveerd.
8.
De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister de benodigde gegevens inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en inzake strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 76 van die wet, voor zover deze boeten en beschikkingen zijn opgelegd dan wel hadden kunnen worden opgelegd ter zake van feiten die zijn gebleken na de termijn om deze op te leggen.
1.
De commissaris van de Koning kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister worden herbenoemd voor de tijd van zes jaar.
2.
Provinciale staten zenden een aanbeveling inzake de herbenoeming van de commissaris tenminste vier maanden voor de eerste dag van de maand waarin de herbenoeming dient in te gaan, aan Onze Minister.
3.
Voordat provinciale staten een aanbeveling opstellen, overleggen zij met Onze Minister over het functioneren van de commissaris.
4.
Na het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten uit hun midden een vertrouwenscommissie in, belast met de voorbereiding van de aanbeveling inzake de herbenoeming. Provinciale staten kunnen bepalen dat één of meer gedeputeerden als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd.
5.
Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts op zwaarwegende gronden af van de aanbeveling.
1.
De commissaris van de Koning kan te allen tijde bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister worden ontslagen.
2.
Indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen de commissaris en provinciale staten, kunnen de staten een aanbeveling tot ontslag zenden aan Onze Minister.
3.
Voordat de staten verklaren dat van een verstoorde verhouding tussen de commissaris en de staten sprake is, overleggen zij met Onze Minister over de aanleiding tot die verklaring.
4.
Een aanbeveling vormt geen onderwerp van beraadslagingen en wordt niet vastgesteld dan nadat provinciale staten tenminste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren hebben verklaard, dat tussen de commissaris en de staten sprake is van een verstoorde verhouding.
5.
De oproeping tot de vergadering waarin over de aanbeveling wordt beraadslaagd of besloten, wordt tenminste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als provinciale staten hebben bepaald, bij de leden van de staten bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot de aanbeveling.
6.
Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts af van de aanbeveling op zwaarwegende gronden.
1.
De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a, derde en vierde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2.
Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan provinciale staten worden gezonden dan wel die door provinciale staten aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3.
De aanbevelingen van provinciale staten, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt. Artikel 31 is van toepassing op de stemmingen inzake de aanbevelingen.
Artikel 61d
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bij benoeming, herbenoeming en ontslag van de commissaris van de Koning te volgen procedure.
1.
De commissaris kan bij koninklijk besluit worden geschorst.
2.
Onze Minister kan, in afwachting van een besluit omtrent schorsing, bepalen dat de commissaris zijn functie niet uitoefent.
3.
Een besluit als bedoeld in het tweede lid vervalt, indien niet binnen een maand een besluit omtrent de schorsing is genomen.
Artikel 63
Voor de benoembaarheid tot commissaris is het Nederlanderschap vereist.
1.
De commissaris legt in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot commissaris van de Koning benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet , dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als commissaris van de Koning naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
(Dat verklaar en beloof ik!")
2.
In geval van herbenoeming wordt de eed (verklaring en belofte) in handen van de Koning of in handen van Onze Minister, daartoe door de Koning gemachtigd, afgelegd.
3.
Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta kommissaris fan 'e Kening beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet , dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as kommissaris fan 'e Kening yn alle oprjochtens ferfolje sil.
Sa wier helpe my God Almachtich!»
(«Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
1.
De commissaris geniet ten laste van de provincie een bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
2.
Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere voorzieningen die verband houden met de vervulling van zijn ambt.
3.
Buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend, geniet de commissaris als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de provincie.
4.
De commissaris geniet geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties welke hij vervult uit hoofde van zijn ambt, ongeacht of die vergoedingen ten laste van de provincie komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de provinciale kas.
5.
Tot vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de commissaris neerlegt bij beëindiging van het ambt.
6.
Andere inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister ten behoeve van de verrekening de benodigde gegevens.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de commissaris gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.
1.
De commissaris vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het ambt van commissaris of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2.
De commissaris meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van het ambt van commissaris, aan provinciale staten.
3.
De commissaris maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt van commissaris, en de inkomsten uit die functies openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het provinciehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.
4.
Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.
Artikel 67
De commissaris is niet tevens:
a. minister;
b. staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Nationale ombudsman;
f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g. lid van provinciale staten;
h. gedeputeerde;
i. lid van de rekenkamer;
j. lid van de raad van een gemeente;
k. burgemeester;
l. wethouder;
m. lid van de rekenkamer van een in de betrokken provincie gelegen gemeente;
n. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste lid;
o. ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;
p. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een in de provincie gelegen gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
q. voorzitter van, lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst van een in de provincie gelegen waterschap;
r. ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerde staten is onderworpen;
s. ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie;
t. functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
1.
Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de commissaris.
2.
Provinciale staten stellen voor de commissaris een gedragscode vast.
Artikel 69
Het ambt van commissaris ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.
Artikel 70
De commissaris heeft zijn werkelijke woonplaats in de provincie.
1.
Indien de commissaris langer dan zes weken buiten de provincie wenst te verblijven, behoeft hij daartoe de toestemming van Onze Minister. De toestemming mag alleen worden verleend, indien het belang van de provincie zich daartegen niet verzet.
2.
De Algemene Termijnenwet (Stb. 1964, 314) is niet van toepassing op de termijn genoemd in het eerste lid.
1.
Voor zover dit niet bij de wet is geschied, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de commissaris regels vastgesteld betreffende:
a. benoeming, herbenoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie en ontslag;
b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;
c. aanspraken in geval van ziekte;
d. bescherming bij de arbeid;
e. andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende, die regeling behoeven.
2.
Bij de regels betreffende de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden kunnen financiële voorzieningen worden getroffen die ten laste van de provincie komen.
1.
Alle aan provinciale staten of aan gedeputeerde staten gerichte stukken worden door of namens de commissaris geopend.
2.
Van de ontvangst van aan provinciale staten gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van provinciale staten aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van provinciale staten mededeling.
1.
Bij verhindering of ontstentenis van de commissaris wordt zijn ambt waargenomen door een door gedeputeerde staten aan te wijzen gedeputeerde. Van de aanwijzing doet de commissaris schriftelijk mededeling aan Onze Minister. Het voorzitterschap van provinciale staten wordt bij verhindering of ontstentenis van de commissaris waargenomen door het langstzittende lid van provinciale staten. Indien meer leden van provinciale staten even lang zitting hebben, dan vindt de waarneming van het voorzitterschap plaats door het oudste lid in jaren van hen. Provinciale staten kunnen een ander lid van provinciale staten met de waarneming van het voorzitterschap belasten.
2.
Bij verhindering of ontstentenis van alle gedeputeerden wordt het ambt van commissaris waargenomen door het langstzittende lid van provinciale staten. Indien meer leden van provinciale staten even lang zitting hebben, dan vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. Provinciale staten kunnen een ander lid van provinciale staten met de waarneming belasten.
1.
Indien de regering het in het belang van de provincie nodig oordeelt, voorziet zij in afwijking van artikel 75 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort zij provinciale staten, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
2.
Hij die door de regering met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, legt in handen van Onze Minister een overeenkomstig artikel 64 luidende eed (verklaring en belofte) af.
Artikel 77
De toekenning van een vergoeding aan degene die met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 78
Ten aanzien van degene die met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, zijn de artikelen 63, 66, 67 en 68 van overeenkomstige toepassing.
1.
Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van de commissaris aan de leden van provinciale staten kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.
2.
De commissaris laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.
1.
Provinciale staten kunnen een rekenkamer instellen.
2.
Indien provinciale staten een rekenkamer instellen, zijn de navolgende artikelen van dit hoofdstuk alsmede hoofdstuk XIa van toepassing.
3.
Indien provinciale staten geen rekenkamer instellen is hoofdstuk IVb van toepassing.
Artikel 79b
Provinciale staten stellen het aantal leden van de rekenkamer vast.
1.
Provinciale staten benoemen de leden van de rekenkamer voor de duur van zes jaar.
2.
Indien de rekenkamer uit twee of meer leden bestaat, benoemen provinciale staten uit de leden de voorzitter.
3.
Provinciale staten kunnen plaatsvervangende leden benoemen. Indien de rekenkamer uit één lid bestaat, benoemen provinciale staten in ieder geval een plaatsvervangend lid. Deze paragraaf is op plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.
4.
Provinciale staten kunnen een lid herbenoemen.
5.
Voorafgaand aan de benoemingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, plegen provinciale staten overleg met de rekenkamer.
6.
Een lid van de rekenkamer wordt door provinciale staten ontslagen:
op eigen verzoek;
bij de aanvaarding van een functie die onverenigbaar is met het lidmaatschap;
indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
7.
Een lid van de rekenkamer kan door provinciale staten worden ontslagen:
indien hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
indien hij handelt in strijd met artikel 79h juncto artikel 15, eerste en tweede lid.
1.
Provinciale staten stellen een lid van de rekenkamer op non-activiteit indien:
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
2.
Provinciale staten kunnen een lid van de rekenkamer op non-activiteit stellen, indien tegen hem een gerechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is van het bestaan van feiten en omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in artikel 79c, zesde lid, onder a, en zevende lid, onder a, zouden kunnen leiden.
3.
Provinciale staten beëindigen de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen, met dien verstande dat in een geval als bedoeld in het tweede lid de non-activiteit in ieder geval eindigt na zes maanden. In dat geval kunnen provinciale staten de maatregel telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.
Artikel 79e
Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de leden van de rekenkamer.
1.
Een lid van de rekenkamer is niet tevens:
a. minister;
b. staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Nationale ombudsman;
f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g. lid van provinciale staten van de betrokken provincie;
h. commissaris van de Koning van de betrokken provincie;
i. gedeputeerde van de betrokken provincie;
j. burgemeester van een in de betrokken provincie gelegen gemeente;
k. wethouder van een in de betrokken provincie gelegen gemeente;
l. ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;
m. ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie;
n. functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een lid van de rekenkamer tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.
1.
Alvorens hun functie uit te kunnen oefenen, leggen de leden van de rekenkamer in de vergadering van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af: «Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de rekenkamer benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet , dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de rekenkamer naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
2.
Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta lid fan 'e rekkenkeamer beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet , dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as lid fan 'e rekkenkeamer yn alle oprjochtens ferfolje sil.
Sa wier helpe my God Almachtich!»
(«Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
Artikel 79h
Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de leden van de rekenkamer.
1.
De rekenkamer stelt een reglement van orde voor haar werkzaamheden vast en, indien zij uit twee of meer leden bestaat, tevens voor haar vergaderingen.
2.
De rekenkamer zendt het reglement ter kennisneming aan provinciale staten en maakt het bekend op de wijze, bedoeld in artikel 136, tweede lid.
1.
Provinciale staten stellen, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
2.
Op voordracht van de voorzitter of van het enige lid van de rekenkamer benoemen gedeputeerde staten zoveel ambtenaren van de rekenkamer als nodig zijn voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
3.
De ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, verrichten niet tevens werkzaamheden voor een ander orgaan van de provincie
4.
De ambtenaren, die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, zijn ter zake van die werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de rekenkamer.
Artikel 79k
De leden van de rekenkamer ontvangen een bij verordening van provinciale staten vastgestelde vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
Artikel 79l
In afwijking van artikel 79a kunnen provinciale staten met provinciale staten van een of meer andere provincies met toepassing van artikel 40 en artikel 41, eerste lid, juncto artikel 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of met de raad of de raden van één of meer gemeenten, al dan niet met provinciale staten van één of meer andere provincies tezamen, met toepassing van artikel 51 en artikel 52, eerste lid, juncto artikel 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen een gemeenschappelijke rekenkamer instellen. De artikelen 10, tweede en derde lid, 10a, 11, 15, 16, 17, 20, derde lid, 21, 22, 23, 43 en 54 van die wet zijn niet van toepassing.
1.
De artikelen 79b tot en met 79f, 79h, 79i, 79j, eerste, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappelijke rekenkamer, met dien verstande dat in de artikelen 79b tot en met 79d, 79i, tweede lid, en 79j, eerste lid, voor «provinciale staten» telkens wordt gelezen «provinciale staten van de deelnemende provincies gezamenlijk» of, indien de rekenkamer mede is ingesteld door gemeenten, «provinciale staten en de raden van de deelnemende provincies en gemeenten gezamenlijk».
2.
Artikel 79g is op de gemeenschappelijke rekenkamer van toepassing, met dien verstande dat voor «provinciale staten» wordt gelezen «provinciale staten van de provincie die daartoe in de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld, zijn aangewezen» of, indien de rekenkamer mede is ingesteld door gemeenten, «provinciale staten van de provincie of de raad van de gemeente die daartoe in de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld zijn of is aangewezen».
Artikel 79n
Indien provinciale staten van één of meer provincies met de raad of raden van een of meer gemeenten een gemeenschappelijke rekenkamer instellen, is, onverminderd artikel 79m, eerste lid, juncto artikel 79f, een lid van de rekenkamer niet tevens:
a. burgemeester;
b. wethouder;
c. lid van de raad van een deelnemende gemeente;
d. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een deelnemende gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
e. ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op een deelnemende gemeente;
f. functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur geroepen om het gemeentebestuur van een deelnemende gemeente van advies te dienen.
Artikel 79o
In de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer wordt ingesteld, worden ten minste regels gesteld over:
de benoeming, op voordracht van de voorzitter of het enige lid van de rekenkamer, van de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de rekenkamer;
de vergoeding die de leden van de rekenkamer voor hun werkzaamheden ontvangen en de tegemoetkoming in de kosten.
1.
Als geen rekenkamer is ingesteld als bedoeld in hoofdstuk IVa, stellen provinciale staten bij verordening regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie.
2.
De artikelen 183, 185, 185a en 186 zijn voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie van overeenkomstige toepassing.
3.
Op personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen is artikel 79f, behoudens het eerste lid, onder g, van overeenkomstige toepassing.
1.
Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen provinciale staten de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, opdragen aan een provinciale ombudsman of ombudscommissie, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.
2.
Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien provinciale staten hiertoe besluiten, zenden zij het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.
3.
De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien provinciale staten hiertoe besluiten, zenden zij het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.
1.
Indien provinciale staten de behandeling van verzoekschriften opdragen aan een provinciale ombudsman, benoemen zij deze voor de duur van zes jaar.
2.
Provinciale staten benoemen een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.
3.
De ombudsman wordt door provinciale staten ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 79s, eerste lid;
d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
f. indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
4.
Provinciale staten stellen de ombudsman op non-activiteit indien hij:
a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
1.
De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2.
Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.
1.
Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet , dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
2.
Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt: «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta ombudsman beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw. Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil. Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet , dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as ombudsman yn alle oprjochtens ferfolje sil. Sa wier helpe my God Almachtich!» («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
1.
Op voordracht van de ombudsman benoemen gedeputeerde staten het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van de werkzaamheden.
2.
De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.
3.
Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.
4.
Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.
Artikel 79v
De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan provinciale staten.
Artikel 79w
De ombudsman ontvangt een bij verordening van provinciale staten vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
1.
Indien provinciale staten de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een provinciale ombudscommissie, stellen provinciale staten het aantal leden van de ombudscommissie vast.
2.
Provinciale staten benoemen de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.
3.
Provinciale staten benoemen uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.
1.
De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan provinciale staten.
2.
Op de ombudscommissie en op ieder lid afzonderlijk zijn de artikelen 79r, derde en vierde lid, 79s, 79t, 79u en 79w van overeenkomstige toepassing.
1.
Provinciale staten kunnen voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.
2.
De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.
3.
Op de ombudsman en op ieder afzonderlijk lid van de ombudscommissie zijn de artikelen 79r tot en met 79u, 79w en 79x van overeenkomstige toepassing.
Artikel 79aa
Indien provinciale staten een ombudsman of een ombudscommissie instellen met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen , zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.
1.
Provinciale staten kunnen statencommissies instellen die besluitvorming van provinciale staten kunnen voorbereiden en met gedeputeerde staten of de commissaris kunnen overleggen. Zij regelen daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop de leden van provinciale staten inzage hebben in stukken waaromtrent door de commissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.
2.
De commissaris en de gedeputeerden zijn geen lid van een statencommissie.
3.
Bij de samenstelling van een statencommissie zorgen provinciale staten, voor zover het de benoeming betreft van leden van provinciale staten, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen.
4.
Een lid van provinciale staten is voorzitter van een statencommissie.
5.
De artikelen 19 en 21 tot en met 23 zijn van overeenkomstige toepassing op een vergadering van een statencommissie, met dien verstande dat in artikel 19 voor «commissaris» wordt gelezen «voorzitter van de statencommissie» en in artikel 23, vijfde lid, voor « artikel 25» wordt gelezen « artikel 91».
1.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, kunnen bestuurscommissies instellen die bevoegdheden uitoefenen die hun door provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, zijn overgedragen. Zij regelen daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop zij inzage hebben in de stukken waaromtrent door een bestuurscommissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.
2.
De commissaris en de gedeputeerden zijn geen lid van een door provinciale staten ingestelde bestuurscommissie. Leden van provinciale staten zijn geen lid van een door gedeputeerde staten ingestelde bestuurscommissie.
3.
De artikelen 136, tweede lid, 137 en 138 zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit tot instelling van een bestuurscommissie.
4.
De artikelen 19, tweede lid, 22 en 23, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vergadering van een door provinciale staten ingestelde bestuurscommissie, met dien verstande dat in artikel 19, tweede lid, voor «de commissaris» wordt gelezen: de voorzitter van een bestuurscommissie.
5.
Voor zover zulks in verband met de aard en omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelen gedeputeerde staten de openbaarheid van vergaderingen van een door hen ingestelde bestuurscommissie.
1.
Provinciale staten of gedeputeerde staten kunnen andere commissies dan bedoeld in de artikelen 80, eerste lid, en 81, eerste lid, instellen.
2.
Artikel 81, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Provinciale staten of gedeputeerde staten regelen ten aanzien van een door hen ingestelde andere commissie de openbaarheid van de vergaderingen.
4.
De artikelen 136, tweede lid, 137 en 138 zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit tot instelling van een andere commissie.
1.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, regelen ten aanzien van de door hen ingestelde bestuurscommissies de verantwoording aan provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten.
2.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, kunnen besluiten en andere, niet-schriftelijke, beslissingen gericht op enig rechtsgevolg van een door provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, ingestelde bestuurscommissie vernietigen. Provinciale staten kunnen hun bevoegdheid tot schorsing delegeren aan gedeputeerde staten. Ten aanzien van de vernietiging van niet-schriftelijke beslissingen gericht op enig rechtsgevolg zijn de afdelingen 10.2.2. en 10.2.3. van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3.
Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelen provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten het overige toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door een door hen ingestelde bestuurscommissie. Dit overige toezicht kan mede de goedkeuring omvatten van beslissingen van een bestuurscommissie. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
1.
Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van de commissie, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de commissie overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel provinciale staten haar opheffen.
3.
Indien de commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot provinciale staten heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.
1.
De leden van provinciale staten en de leden van provinciale staten aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte ontvangen een bij verordening van provinciale staten vast te stellen vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.
2.
Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en over andere voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van provinciale staten.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op een lid van provinciale staten dat met inachtneming van artikel 13, tweede lid, tevens gedeputeerde is.
4.
De verordeningen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden vastgesteld overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
1.
De leden van een door provinciale staten of gedeputeerde staten ingestelde commissie ontvangen, voor zover zij geen lid zijn van provinciale staten of gedeputeerde staten, een bij provinciale verordening vast te stellen vergoeding:
voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie en
van reis- en verblijfskosten in verband met reizen binnen de provincie.
2.
In bijzondere gevallen kunnen provinciale staten bij verordening bepalen dat de leden van het dagelijks bestuur van een bestuurscommissie of een andere commissie als bedoeld in artikel 82 een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.
3.
Ten aanzien van een vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Ten aanzien van de overige vergoedingen, bedoeld in dit artikel, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
Artikel 95
De verordeningen bedoeld in de artikelen 93 en 94 worden aan Onze Minister gezonden.
1.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van provinciale staten, en van een door provinciale staten of gedeputeerde staten ingestelde commissie als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de provincie.
2.
Voordelen ten laste van de provincie, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover dat is bepaald bij of krachtens de wet dan wel bij verordening van provinciale staten. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
1.
In iedere provincie is een secretaris en een griffier.
2.
Een secretaris is niet tevens griffier.
Artikel 98
Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de secretaris en de griffier.
Artikel 99
Gedeputeerde staten benoemen de secretaris. Zij zijn tevens bevoegd de secretaris te schorsen en te ontslaan.
1.
De secretaris staat gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning en de door gedeputeerde staten ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.
2.
Gedeputeerde staten stellen in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.
Artikel 101
De secretaris is in de vergadering van gedeputeerde staten aanwezig.
1.
Gedeputeerde staten regelen de vervanging van de secretaris.
2.
De artikelen 97, tweede lid, en 98 tot en met 102 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.
Artikel 104
Provinciale staten benoemen de griffier. Zij zijn tevens bevoegd de griffier te schorsen en te ontslaan.
1.
De griffier staat provinciale staten en de door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.
2.
Provinciale staten stellen in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de griffier.
Artikel 104b
De griffier is in de vergadering van provinciale staten aanwezig.
1.
Provinciale staten regelen de vervanging van de griffier.
2.
De artikelen 97, tweede lid, 98 en 104 tot en met 104c zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de griffier vervangt.
1.
Provinciale staten kunnen regels stellen over de organisatie van de griffie.
2.
Provinciale staten zijn bevoegd de op de griffie werkzame ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan.
Inhoudsopgave
+ Titel I. Begripsbepalingen
- Titel II. De inrichting en samenstelling van het provinciebestuur
+ Titel III. De bevoegdheid van het provinciebestuur
+ Titel IV. De financiën van de provincie
+ Titel V. Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het provinciebestuur
+ Titel VI
+ Titel VII. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht