Erfgoedwet
Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Beheer van collecties
+ Hoofdstuk 3. Aanwijzing als beschermd erfgoed
+ Hoofdstuk 4. Bescherming van erfgoed
+ Hoofdstuk 5. Archeologische monumentenzorg
- Hoofdstuk 6. Internationale teruggave
+ Hoofdstuk 7. Financiële bepalingen
+ Hoofdstuk 8. Handhaving en toezicht
+ Hoofdstuk 9. Overgangsrecht
+ Hoofdstuk 10. Intrekken en wijzigen andere wetten
+ Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Geschiedenis-overzicht

Erfgoedwet



Artikel 6.1. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder: 
a. Unesco-verdrag 1970: op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen (Trb. 1972, nr. 50 en Trb. 1983, nr. 66); 
a. Unesco-verdrag 1970: op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen (Trb. 1972, nr. 50 en Trb. 1983, nr. 66); 
b. verdragsstaat: staat die het Unesco-verdrag 1970 heeft bekrachtigd; 
b. verdragsstaat: staat die het Unesco-verdrag 1970 heeft bekrachtigd; 
c. cultuurgoed: zaak die door elke verdragsstaat om godsdienstige of wereldlijke redenen is aangewezen als belangrijk voor de oudheidkunde, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap en derhalve van wezenlijk belang is voor zijn cultureel erfgoed en die behoort tot de in artikel 1 van het Unesco-verdrag 1970 opgesomde categorieën. 
c. cultuurgoed: zaak die door elke verdragsstaat om godsdienstige of wereldlijke redenen is aangewezen als belangrijk voor de oudheidkunde, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap en derhalve van wezenlijk belang is voor zijn cultureel erfgoed en die behoort tot de in artikel 1 van het Unesco-verdrag 1970 opgesomde categorieën. 
1.
Onze Minister verricht hetgeen in aanmerking komt ter uitvoering van de artikelen 2, 5, 6, 7, 9, 10, 13, onder a, b en d, en 14 van het Unesco-verdrag 1970, behoudens voor zover het betreft het in artikel 10, onder a, van het Verdrag bedoelde opleggen aan antiekhandelaren van regels, waarvan de overtreding strafbaar is. 
1.
Onze Minister verricht hetgeen in aanmerking komt ter uitvoering van de artikelen 2, 5, 6, 7, 9, 10, 13, onder a, b en d, en 14 van het Unesco-verdrag 1970, behoudens voor zover het betreft het in artikel 10, onder a, van het Verdrag bedoelde opleggen aan antiekhandelaren van regels, waarvan de overtreding strafbaar is. 
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen in verband met de uitvoering. 
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen in verband met de uitvoering. 
a. buiten het grondgebied van een verdragsstaat is gebracht met schending van de bepalingen die in overeenstemming met de doelstellingen van het Unesco-verdrag 1970 door die verdragsstaat zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer van cultuurgoederen uit die verdragsstaat of ter zake van eigendomsoverdracht van cultuurgoederen; of 
a. buiten het grondgebied van een verdragsstaat is gebracht met schending van de bepalingen die in overeenstemming met de doelstellingen van het Unesco-verdrag 1970 door die verdragsstaat zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer van cultuurgoederen uit die verdragsstaat of ter zake van eigendomsoverdracht van cultuurgoederen; of 
b. in een verdragsstaat is ontvreemd. 
b. in een verdragsstaat is ontvreemd. 
1.
Onze Minister kan een cultuurgoed ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat daarmee het verbod, bedoeld in artikel 6.3 , is overtreden, in bewaring nemen voor de tijd die Onze Minister nodig acht om de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is, in staat te stellen op dit cultuurgoed beslag te doen leggen. Deze tijd mag niet langer zijn dan twaalf weken. 
1.
Onze Minister kan een cultuurgoed ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat daarmee het verbod, bedoeld in artikel 6.3 , is overtreden, in bewaring nemen voor de tijd die Onze Minister nodig acht om de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is, in staat te stellen op dit cultuurgoed beslag te doen leggen. Deze tijd mag niet langer zijn dan twaalf weken. 
2.
De inbewaringneming kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verlengd. 
2.
De inbewaringneming kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verlengd. 
1.
Onze Minister stelt voorafgaand aan de inbewaringneming of een verlenging daarvan zijn beslissing daartoe op schrift. De schriftelijke beslissing is een beschikking. 
1.
Onze Minister stelt voorafgaand aan de inbewaringneming of een verlenging daarvan zijn beslissing daartoe op schrift. De schriftelijke beslissing is een beschikking. 
2.
De beschikking van de inbewaringneming of verlenging daarvan wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan: 
2.
De beschikking van de inbewaringneming of verlenging daarvan wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan: 
a. de bezitter van het in bewaring genomen cultuurgoed, voor zover deze bekend is; en 
a. de bezitter van het in bewaring genomen cultuurgoed, voor zover deze bekend is; en 
b. degene die ten tijde van de inbewaringneming het cultuurgoed onder zich hield. 
b. degene die ten tijde van de inbewaringneming het cultuurgoed onder zich hield. 
3.
Indien de situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister de beslissing tot inbewaringneming niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor opschriftstelling en voor de bekendmaking. 
3.
Indien de situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister de beslissing tot inbewaringneming niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor opschriftstelling en voor de bekendmaking. 
1.
De inbewaringneming eindigt doordat op het cultuurgoed in opdracht van de staat waaruit het afkomstig is, beslag wordt gelegd, of de tijd waarvoor de inbewaringneming geldt, ongebruikt is verstreken. 
1.
De inbewaringneming eindigt doordat op het cultuurgoed in opdracht van de staat waaruit het afkomstig is, beslag wordt gelegd, of de tijd waarvoor de inbewaringneming geldt, ongebruikt is verstreken. 
2.
Indien de inbewaringneming eindigt zonder dat beslag wordt gelegd op het cultuurgoed, wordt het afgegeven aan degene die het cultuurgoed bij de aanvang van de inbewaringneming onder zich hield, dan wel aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 
2.
Indien de inbewaringneming eindigt zonder dat beslag wordt gelegd op het cultuurgoed, wordt het afgegeven aan degene die het cultuurgoed bij de aanvang van de inbewaringneming onder zich hield, dan wel aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 
Artikel 6.7. Vordering tot teruggave [Treedt in werking per 01-07-2016]
Van een cultuurgoed dat in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 6.3 , binnen Nederland is gebracht, kan met inachtneming van de artikelen 1011a tot en met 1011d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teruggave worden gevorderd door de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is of door de rechthebbende op dat cultuurgoed. 
Artikel 6.7. Vordering tot teruggave
Van een cultuurgoed dat in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 6.3 , binnen Nederland is gebracht, kan met inachtneming van de artikelen 1011a tot en met 1011d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teruggave worden gevorderd door de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is of door de rechthebbende op dat cultuurgoed. 
Artikel 6.8. Beperking toepassing [Treedt in werking per 01-07-2016]
Deze paragraaf is niet van toepassing, wanneer de schending van de in artikel 6.3, onder a , bedoelde bepalingen dan wel de in artikel 6.3, onder b, bedoelde ontvreemding vóór 1 juli 2009 heeft plaatsgevonden. 
Artikel 6.8. Beperking toepassing
Deze paragraaf is niet van toepassing, wanneer de schending van de in artikel 6.3, onder a , bedoelde bepalingen dan wel de in artikel 6.3, onder b, bedoelde ontvreemding vóór 1 juli 2009 heeft plaatsgevonden. 
Artikel 6.9. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder: 
a. Protocol: Protocol van 14 mei 1954 behorend bij het op die dag te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Trb. 1955, 47); 
a. Protocol: Protocol van 14 mei 1954 behorend bij het op die dag te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Trb. 1955, 47); 
b. bezet gebied: op of na 14 januari 1959 tijdens een gewapend conflict bezet gebied waarop artikel I van het Protocol van toepassing is; 
b. bezet gebied: op of na 14 januari 1959 tijdens een gewapend conflict bezet gebied waarop artikel I van het Protocol van toepassing is; 
c. cultuurgoed: zaak als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Trb. 1955, 47). 
c. cultuurgoed: zaak als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Trb. 1955, 47). 
Artikel 6.10. Verbod binnenbrengen of onder zich houden cultuurgoed uit bezet gebied [Treedt in werking per 01-07-2016]
Het is verboden om een cultuurgoed dat afkomstig is uit een bezet gebied Nederland binnen te brengen of in Nederland onder zich te houden. 
Artikel 6.10. Verbod binnenbrengen of onder zich houden cultuurgoed uit bezet gebied
Het is verboden om een cultuurgoed dat afkomstig is uit een bezet gebied Nederland binnen te brengen of in Nederland onder zich te houden. 
1.
Onze Minister neemt een cultuurgoed ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat daarmee het verbod, bedoeld in artikel 6.10 , wordt overtreden in bewaring: 
1.
Onze Minister neemt een cultuurgoed ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat daarmee het verbod, bedoeld in artikel 6.10 , wordt overtreden in bewaring: 
a. uit eigen beweging bij het binnenbrengen in Nederland; of 
a. uit eigen beweging bij het binnenbrengen in Nederland; of 
b. op verzoek van de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied. 
b. op verzoek van de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied. 
2.
Onze Minister kan in Nederland aangetroffen cultuurgoederen ten aanzien waarvan het redelijke vermoeden, bedoeld in het eerste lid, bestaat, eveneens uit eigen beweging in bewaring nemen, indien een redelijke verwachting bestaat dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onder b, zal worden gedaan. 
2.
Onze Minister kan in Nederland aangetroffen cultuurgoederen ten aanzien waarvan het redelijke vermoeden, bedoeld in het eerste lid, bestaat, eveneens uit eigen beweging in bewaring nemen, indien een redelijke verwachting bestaat dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onder b, zal worden gedaan. 
1.
Artikel 6.5 is van overeenkomstige toepassing op een inbewaringneming als bedoeld in artikel 6.11 . 
1.
Artikel 6.5 is van overeenkomstige toepassing op een inbewaringneming als bedoeld in artikel 6.11 . 
2.
In aanvulling op artikel 6.5, tweede lid , wordt de beschikking van een inbewaringneming ook zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan: 
2.
In aanvulling op artikel 6.5, tweede lid , wordt de beschikking van een inbewaringneming ook zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan: 
a. de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied; 
a. de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied; 
b. de eigenaar van het in bewaring genomen cultuurgoed, voor zover deze bekend is; en 
b. de eigenaar van het in bewaring genomen cultuurgoed, voor zover deze bekend is; en 
c. beperkt gerechtigden met betrekking tot het cultuurgoed, voor zover deze bekend zijn. 
c. beperkt gerechtigden met betrekking tot het cultuurgoed, voor zover deze bekend zijn. 
1.
De kosten verbonden aan de toepassing van inbewaringneming als bedoeld in artikel 6.11 , kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bij beschikking van Onze Minister geheel of ten dele ten laste worden gebracht van degene die het verbod van artikel 6.10 overtreedt. 
1.
De kosten verbonden aan de toepassing van inbewaringneming als bedoeld in artikel 6.11 , kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bij beschikking van Onze Minister geheel of ten dele ten laste worden gebracht van degene die het verbod van artikel 6.10 overtreedt. 
2.
In elk geval zijn geen kosten verschuldigd indien: 
2.
In elk geval zijn geen kosten verschuldigd indien: 
a. bij uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, de rechtsvordering, bedoeld in artikel 6.15 , wordt afgewezen dan wel een schadeloosstelling of billijke vergoeding als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, wordt toegekend; of 
a. bij uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, de rechtsvordering, bedoeld in artikel 6.15 , wordt afgewezen dan wel een schadeloosstelling of billijke vergoeding als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, wordt toegekend; of 
b. Onze Minister definitief van teruggave van het cultuurgoed afziet. 
b. Onze Minister definitief van teruggave van het cultuurgoed afziet. 
3.
Indien zich een geval als bedoeld in het tweede lid voordoet, nadat Onze Minister een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, trekt hij deze beschikking in. 
3.
Indien zich een geval als bedoeld in het tweede lid voordoet, nadat Onze Minister een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, trekt hij deze beschikking in. 
4.
De beschikking vermeldt het in rekening te brengen bedrag. Onder de kosten kunnen worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van de inbewaringneming. 
4.
De beschikking vermeldt het in rekening te brengen bedrag. Onder de kosten kunnen worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van de inbewaringneming. 
5.
Onze Minister kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge de vorige leden verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen. 
5.
Onze Minister kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge de vorige leden verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen. 
6.
Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering . Tenuitvoerlegging vindt niet plaats zolang het geval, bedoeld in het tweede lid, onder a, zich nog kan voordoen. 
6.
Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering . Tenuitvoerlegging vindt niet plaats zolang het geval, bedoeld in het tweede lid, onder a, zich nog kan voordoen. 
7.
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van Onze Minister. 
7.
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van Onze Minister. 
8.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van Onze Minister kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen. 
8.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van Onze Minister kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen. 
1.
De inbewaringneming, bedoeld in artikel 6.11 , eindigt: 
1.
De inbewaringneming, bedoeld in artikel 6.11 , eindigt: 
a. bij teruggave van de cultuurgoederen aan de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied na toewijzing van een rechtsvordering als bedoeld in artikel 6.15 ; 
a. bij teruggave van de cultuurgoederen aan de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied na toewijzing van een rechtsvordering als bedoeld in artikel 6.15 ; 
b. bij afwijzing van een rechtsvordering tot teruggave als bedoeld in artikel 6.15 ; 
b. bij afwijzing van een rechtsvordering tot teruggave als bedoeld in artikel 6.15 ; 
c. bij beschikking van Onze Minister, indien de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied een door hen ingediend verzoek tot inbewaringneming van cultuurgoederen intrekken, dan wel indien zij bij inbewaringneming van cultuurgoederen uit eigen beweging door Onze Minister verklaren geen verzoek tot teruggave van cultuurgoederen in te dienen; of 
c. bij beschikking van Onze Minister, indien de autoriteiten van het desbetreffende bezet gebied of voorheen bezet gebied een door hen ingediend verzoek tot inbewaringneming van cultuurgoederen intrekken, dan wel indien zij bij inbewaringneming van cultuurgoederen uit eigen beweging door Onze Minister verklaren geen verzoek tot teruggave van cultuurgoederen in te dienen; of 
d. bij beschikking van Onze Minister wegens andere redenen dan bedoeld onder a tot en met c. 
d. bij beschikking van Onze Minister wegens andere redenen dan bedoeld onder a tot en met c. 
2.
Indien de inbewaringneming, bedoeld in artikel 6.11 , eindigt zonder dat het cultuurgoed wordt teruggegeven aan de in het eerste lid, onder a, bedoelde autoriteiten, wordt het afgegeven aan degene die het cultuurgoed bij de aanvang van de inbewaringneming onder zich hield, dan wel aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 
2.
Indien de inbewaringneming, bedoeld in artikel 6.11 , eindigt zonder dat het cultuurgoed wordt teruggegeven aan de in het eerste lid, onder a, bedoelde autoriteiten, wordt het afgegeven aan degene die het cultuurgoed bij de aanvang van de inbewaringneming onder zich hield, dan wel aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 
1.
Onze Minister stelt, nadat hij een cultuurgoed in bewaring heeft genomen als bedoeld in artikel 6.11 , voor de rechter die naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is, een rechtsvordering tot teruggave van dat cultuurgoed in tegen de bezitter, of bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder. 
1.
Onze Minister stelt, nadat hij een cultuurgoed in bewaring heeft genomen als bedoeld in artikel 6.11 , voor de rechter die naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is, een rechtsvordering tot teruggave van dat cultuurgoed in tegen de bezitter, of bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder. 
2.
De artikelen 86 , 88, eerste lid , en 99, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek , noch overeenkomsten op grond waarvan cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied zijn vervreemd of bezwaard, kunnen worden tegengeworpen aan Onze Minister die op grond van het eerste lid een cultuurgoed opeist. 
2.
De artikelen 86 , 88, eerste lid , en 99, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek , noch overeenkomsten op grond waarvan cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied zijn vervreemd of bezwaard, kunnen worden tegengeworpen aan Onze Minister die op grond van het eerste lid een cultuurgoed opeist. 
3.
De rechter die een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid toewijst, kent ten laste van de Staat aan de bezitter of de houder toe: 
3.
De rechter die een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid toewijst, kent ten laste van de Staat aan de bezitter of de houder toe: 
a. een schadeloosstelling, indien deze aannemelijk maakt het cultuurgoed in eigendom te hebben of te hebben verkregen; dan wel voor zover het betreft andere gevallen: 
a. een schadeloosstelling, indien deze aannemelijk maakt het cultuurgoed in eigendom te hebben of te hebben verkregen; dan wel voor zover het betreft andere gevallen: 
b. een naar gelang van de omstandigheden billijke vergoeding, indien deze bij de verkrijging van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. 
b. een naar gelang van de omstandigheden billijke vergoeding, indien deze bij de verkrijging van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. 
4.
Indien de bezitter of de houder van wie de teruggave van een cultuurgoed wordt gevorderd, niet voldoet aan de verplichting die artikel 87 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek hem oplegt, blijft het derde lid, onder b, ten aanzien van hem buiten toepassing. 
4.
Indien de bezitter of de houder van wie de teruggave van een cultuurgoed wordt gevorderd, niet voldoet aan de verplichting die artikel 87 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek hem oplegt, blijft het derde lid, onder b, ten aanzien van hem buiten toepassing. 
5.
Een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid verjaart niet. 
5.
Een rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid verjaart niet.