1.
Indien de berekening van het inkomen uit werk en woning leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als verlies uit werk en woning.
2.
Indien de berekening van de belastbare winst uit onderneming leidt tot een negatief bedrag, wordt dit tot ten hoogste het verlies uit werk en woning aangemerkt als ondernemingsverlies.
1.
Het verlies uit werk en woning wordt verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder verlies uit werk en woning mede verstaan verlies uit werk en woning in Nederland zoals bedoeld in
artikel 7.2, vierde lid.
4.
Het derde lid is van toepassing op ondernemingsverliezen die zijn toe te rekenen aan kosten en lasten van schade als gevolg van risico's die andere belastingplichtigen die wat betreft aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in een vergelijkbare positie verkeren als de belastingplichtige, plegen te verzekeren.
5.
De verrekening vindt plaats in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten.
6.
Het verlies uit werk en woning voorzover dit is voortgevloeid uit de toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aan de belastingplichtige en niet kan worden verrekend met inkomens uit werk en woning van de jaren waarin de belastingplichtige een partner heeft, wordt ingeval het partnerschap door het overlijden van de belastingplichtige eindigt aangemerkt als verlies uit werk en woning van de partner mits zowel de belastingplichtige als zijn partner op het tijdstip van beëindiging binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in
artikel 7.8 was.
1.
De inspecteur stelt het bedrag van een verlies uit werk en woning vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Ingeval het verlies geheel of gedeeltelijk bestaat uit een ondernemingsverlies, stelt de inspecteur bij de in het eerste lid bedoelde beschikking tevens het bedrag van het ondernemingsverlies vast.
3.
Het bedrag van het verlies uit werk en woning en het bedrag van het ondernemingsverlies worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
4.
Indien er grond is voor het vermoeden dat een verlies uit werk en woning of een ondernemingsverlies te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in het eerste lid bedoelde beschikking herzien. Herziening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
5.
Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, levert geen grond op voor herziening, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
6.
Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op herziening.
1.
Verrekening van verlies uit werk en woning met het inkomen uit werk en woning van een voorafgaand kalenderjaar vindt plaats door vermindering van de aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag aan ondernemingsverlies wordt verrekend.
2.
De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin het verlies is ontstaan.
3.
Indien over een voorafgaand kalenderjaar geen aanslag is vastgesteld en met het inkomen uit werk en woning van dat jaar een verlies wordt verrekend, nodigt de inspecteur de belastingplichtige alsnog uit tot het doen van aangifte voor dat jaar. Voor de toepassing van
artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belastingplichtige in dat geval geacht uitstel voor het doen van aangifte te hebben verkregen vanaf het einde van het desbetreffende jaar tot het tijdstip van uitnodiging tot het doen van aangifte.
4.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van
artikel 3.150.
5.
Voorafgaand aan de vermoedelijke vaststelling van de in het eerste lid bedoelde beschikking kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking volgens bij ministeriële regeling te stellen regels een voorlopige verliesverrekening verlenen tot ten hoogste het bedrag waarop de vermindering vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige verliesverrekening kan door één of meer voorlopige verliesverrekeningen worden aangevuld.
6.
Voorlopige verliesverrekeningen worden verrekend bij de in het eerste lid bedoelde beschikking of, indien een dergelijke beschikking niet wordt vastgesteld, met de aanslag over het jaar waarover het verlies dat tot een voorlopige verliesverrekening heeft geleid, is aangegeven.
1.
Verrekening van een verlies uit werk en woning met het inkomen uit werk en woning van een volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag aan ondernemingsverlies wordt verrekend.
2.
De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarmee het verlies wordt verrekend.
3.
Het bedrag van het verrekende verlies wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
4.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van
artikel 3.150, alsmede, indien geen belasting is verschuldigd, tegen de grootte van het verrekende bedrag.