1.
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
stortplaats: inrichting waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort, indien in de inrichting niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort, met uitzondering van afvalvoorzieningen;
b.
gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waarvan de in het derde lid bedoelde verklaring is afgegeven;
c.
bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats waar uitsluitend afvalstoffen worden gestort, die afkomstig zijn van binnen de inrichting waartoe de stortplaats behoort.
2.
Onder stortplaats wordt mede verstaan een gesloten stortplaats. Tot de stortplaats wordt mede gerekend het gedeelte van de stortplaats waar het storten van afvalstoffen is beëindigd.
3.
Het bevoegd gezag verklaart een stortplaats voor gesloten, indien:
a.
het storten van afvalstoffen is beëindigd,
b.
voor zover een daartoe strekkend voorschrift voor de inrichting geldt, een bovenafdichting is aangebracht, en
c.
een eindinspectie door het bevoegd gezag is uitgevoerd waaruit is gebleken dat aan alle voorschriften, verbonden aan de omgevingsvergunning voor de inrichting, is voldaan en dat ook geen andere maatregelen ingevolge de
Wet bodembescherming getroffen dienen te worden door degene die de stortplaats drijft, in geval van verontreiniging of aantasting van de bodem onder de stortplaats.
1.
Deze paragraaf is van toepassing op stortplaatsen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, waar op of na 1 september 1996 afvalstoffen worden gestort, en
b.
uitsluitend baggerspecie wordt gestort.
2.
Deze paragraaf is, met uitzondering van het eerste lid van dit artikel, van overeenkomstige toepassing op afvalvoorzieningen.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van naar haar aard tijdelijke afvalvoorzieningen.
1.
Met betrekking tot een gesloten stortplaats worden zodanige maatregelen getroffen dat wordt gewaarborgd dat die stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen.
2.
Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a.
maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;
b.
het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en
c.
het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.
3.
Degene die een stortplaats drijft, stelt een nazorgplan op ter uitvoering van de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Het nazorgplan behoeft de instemming van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beslist hierover binnen dertien weken na de indiening van het nazorgplan. Indien het bevoegd gezag niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, is de instemming van rechtswege gegeven. Het bevoegd gezag maakt de instemming van rechtswege onverwijld nadat de beslistermijn is verstreken, bekend.
4.
Het bevoegd gezag kan degene die een stortplaats drijft, bevelen het nazorgplan waarmee het heeft ingestemd, aan te passen gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, dan wel in verband met een verandering van de stortplaats sedert de datum van instemming met het nazorgplan.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen alsmede met betrekking tot het in het derde lid bedoelde nazorgplan nadere regels worden gesteld.
1.
Het bevoegd gezag is belast met de maatregelen, bedoeld in
artikel 8.49.
2.
Het bevoegd gezag kan de zorg voor de uitvoering van de werkzaamheden die verband houden met de in
artikel 8.49 bedoelde maatregelen, opdragen aan een daartoe door hem aangewezen rechtspersoon of instantie.
3.
In afwijking van het eerste lid berust de zorg voor de uitvoering van de werkzaamheden die verband houden met de in
artikel 8.49 bedoelde maatregelen met betrekking tot:
a.
gesloten stortplaatsen waar baggerspecie is gestort en die worden gedreven of mede worden gedreven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bij die minister;
4.
Op verzoek van degene die een bedrijfsgebonden stortplaats het laatst heeft gedreven, wordt bij het al dan niet toepassen van het tweede lid rekening gehouden met de mogelijkheid die zorg aan die persoon op te dragen.
Artikel 8.51
De rechthebbende ten aanzien van de plaats waar de in
artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, is verplicht te gedogen dat werkzaamheden worden verricht ten behoeve van die zorg, onverminderd zijn recht op schadevergoeding.