1.
Een financiële instelling met zetel in Nederland die dochtermaatschappij is van een of meer banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, hebben, en die voornemens is haar bedrijf dat zij in Nederland uitoefent, uit te oefenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat, kan een verklaring van ondertoezichtstelling verkrijgen van de Nederlandsche Bank.
2.
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag de verklaring van ondertoezichtstelling, indien:
a. het de aanvrager is toegestaan, voorzover op zijn werkzaamheden andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn, deze werkzaamheden te verrichten;
b. ten minste 90 procent van de stemrechten in de aanvrager worden gehouden door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid;
c. de verplichtingen van de aanvrager worden gegarandeerd door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, en de Nederlandsche Bank met deze garantie heeft ingestemd;
d. de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, zorgdragen dat de financiële instelling de bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.
4.
Onverminderd het derde lid verleent de Nederlandsche Bank op aanvraag een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
f. artikel 3:33c met betrekking tot de administratie van het derivatenvermogen;
g. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
h. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
5.
Onverminderd het derde en vierde lid verleent de Nederlandsche Bank op aanvraag een verklaring van ondertoezichtstelling aan een financiële instelling die voornemens is tevens beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
6.
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:33, 3:53, 3:57, 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, eerste volzin, 3:99, 3:100, 3:102, eerste en tweede lid, 3:103, 3:105 en 3:108a, zijn van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
7.
Artikel 1:48 is van overeenkomstige toepassing.
8.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het derde lid, aanhef en onderdeel d, of van het vierde lid, aanhef en onderdelen c, f, of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die die onderdelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt. Artikel 2:2 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij ministeriële regeling kan een groep banken die blijvend is aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering, uitbesteding, solvabiliteit en liquiditeit van die banken, worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van het ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:173:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai van deze wet bepaalde, alsmede, op grond van artikel 10 van de verordening kapitaalvereisten, van het bepaalde ingevolge de delen 2 tot en met 8 van die verordening, indien:
a. de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken hoofdelijk instaan voor elkaars verplichtingen dan wel de verplichtingen van de aangesloten banken door de centrale kredietinstelling worden gegarandeerd;
b. de centrale kredietinstelling in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan de aangesloten banken; en
c. het ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 uitgeoefende toezicht op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.
2.
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:75, 1:104, 1:125, tweede lid, 2:12, eerste lid, 2:13, eerste en tweede lid, 3:8, 3:9, 3:15, 3:16, 3:19, 3:29 , 3:33c, 3:53, 3:71, 3:72, 3:88, 4:14, 4:87 en 4:91a geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
3.
De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de aangesloten banken krachtens haar statuten en de statuten van de aangesloten banken of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten banken. Deze controle behelst:
a. het geven van instructies die naar inhoud en strekking overeenkomen met de regels die ingevolge hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:173:17b, 3:17c, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai van deze wet, alsmede ingevolge de delen 2 tot en met 8 van de verordening kapitaalvereisten, zijn gesteld aan de aangesloten banken;
b. het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;
c. het bepalen voor de aangesloten banken van de vorm, waarin de staten, bedoeld in artikel 3:72 worden opgemaakt, de benaming en omschrijving van de posten die deze staten bevatten, de achtereenvolgende tijdstippen waarop deze staten betrekking hebben, de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend en de te hanteren grondslagen van de waardering van de posten;
d. het indienen door de aangesloten banken van de staten, bedoeld in artikel 3:72, bij de centrale kredietinstelling; en
e. het inwinnen van inlichtingen bij de aangesloten banken ten behoeve van de controle op de naleving van de op grond van dit artikel door de centrale kredietinstelling gegeven instructies.
Inhoudsopgave
+ 1. Algemeen deel
+ 2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
- 3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen
+ 3a. Deel Bijzondere maatregelen en voorzieningen betreffende financiële ondernemingen
+ 4. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
+ 5. Deel Gedragstoezicht financiële markten
+ 6. Deel bijzondere maatregelen betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel
+ 7. Deel Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht