1.
De concessieverlener stelt ten behoeve van de verlening van een concessie, met uitzondering van een concessie als bedoeld in artikel 64, eerste lid, een programma van eisen vast.
2.
Het programma van eisen heeft in elk geval betrekking op:
a. de bereikbaarheid in het gebied waarvoor een concessie wordt verleend en op de functie van het openbaar vervoer voor degenen die daarvan afhankelijk zijn;
b. de algemene eisen die aan het te verrichten openbaar vervoer worden gesteld;
c. de afstemming met het openbaar vervoer in aangrenzende gebieden, alsmede met andere vormen van personenvervoer;
d. de afstemming met milieudoelstellingen van de concessieverlener;
e. de te benutten infrastructurele voorzieningen.
3.
Voordat het programma van eisen wordt vastgesteld, vraagt de concessieverlener overeenkomstig artikel 27, tweede tot en met vierde lid, ter zake advies aan consumentenorganisaties die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. Bij de verlening van de desbetreffende concessie is artikel 27 niet van toepassing.
4.
Een concessieverlener publiceert het programma van eisen dat is opgesteld voor een concessie voor openbaar vervoer die wordt verleend zonder dat daarvoor een aanbesteding wordt gehouden voorafgaand aan de verlening van die concessie.
Artikel 45
Overleg als bedoeld in artikel 26 over het verlenen van een concessie vindt plaats voordat een concessieverlener het programma van eisen vaststelt.
1.
Een concessiehouder verstrekt desgevraagd binnen een door de concessieverlener te bepalen termijn aan de concessieverlener gegevens voor zover deze noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van de verlening van een concessie.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gegevens die worden verstrekt en de wijze waarop controle op die gegevens wordt uitgeoefend.
3.
De gegevens kunnen openbaar worden gemaakt in het programma van eisen, voor zover het belang van openbaarmaking opweegt tegen het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van de concessiehouder. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing.
4.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een vervoerder die openbaar vervoer verricht zonder daartoe verleende concessie, indien de gegevens noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van de verlening van een concessie voor dat openbaar vervoer.
Artikel 49
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop aanbesteding van concessies plaatsvindt.
Artikel 50
De concessieverlener stelt een aanbestedingsreglement vast voor de procedure van aanbesteding van concessies.
Artikel 51 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Het is verboden openbaar vervoer te verrichten op grond van een concessie die is verleend na aanbesteding, indien de concessiehouder niet beschikt over een verklaring van geen bezwaar inzake de desbetreffende concessie.
Artikel 52 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Een concessie als bedoeld in artikel 51 wordt uitsluitend verleend aan een vervoerder die beschikt over een verklaring van geen bezwaar inzake de desbetreffende concessie.
1.
Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend verleend aan een vervoerder wiens marktaandeel in de Nederlandse markt voor openbaar vervoer niet groter is dan het aandeel zoals dat krachtens bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 55, eerste lid, te stellen regels is vastgesteld.
2.
Onverminderd het eerste lid wordt een verklaring aan een vervoerbedrijf als bedoeld in artikel 64 uitsluitend verleend, indien:
a. het openbaar vervoer dat op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet door het vervoerbedrijf werd verricht, inmiddels wordt verricht krachtens een concessie die is verleend na een procedure van aanbesteding, of
b. een gedeelte van het openbaar vervoer, bedoeld in onderdeel a, wordt verricht krachtens een concessie die is verleend na een procedure van aanbesteding en de omvang van de concessie waartoe het vervoerbedrijf een verklaring van geen bezwaar heeft aangevraagd naar omzet berekend niet meer beloopt dan anderhalf maal de omzet van dat gedeelte van het openbaar vervoer.
3.
Met een concessie die is verleend na een procedure van aanbesteding als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, wordt gelijkgesteld een concessie waarvan een kennisgeving tot de opdracht van aanbesteding van een concessie is gepubliceerd mits de in de kennisgeving vermelde ingangsdatum van de concessie is gelegen binnen een redelijke termijn na de datum van die kennisgeving.
Artikel 54
Onverminderd artikel 53 wordt een verklaring van geen bezwaar geweigerd aan:
a. een vervoerder die gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de wederkerigheid van de toegang tot de desbetreffende markt voor personenvervoer voor vervoerders die in Nederland zijn gevestigd niet gewaarborgd is;
b. een vervoerder die gevestigd is in een andere staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover dit voortvloeit uit een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dan wel uit een door of vanwege de regering gemaakte internationale afspraak.
1.
Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de afbakening van de Nederlandse markt voor openbaar vervoer en het maximaal voor een vervoerder te verkrijgen aandeel in de Nederlandse markt voor openbaar vervoer.
2.
Voor de toepassing van artikel 53, eerste lid, wordt het aandeel in de Nederlandse markt voor openbaar vervoer van een vervoerder bepaald aan de hand van de omzet die is behaald of is te verwachten met het verrichten van openbaar vervoer op basis van concessies of ander bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vervoer.
3.
De berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op de voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet.
4.
Voor de berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, worden de omzetten, voor zover deze zijn behaald of zijn te verwachten met het verrichten van openbaar vervoer op basis van concessies, opgeteld van:
a. de betrokken vervoerder;
b. de vervoerder waarin de betrokken vervoerder rechtstreeks of middellijk:
1°. meer dan de helft van het kapitaal of de bedrijfsactiva bezit,
2°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, dan wel
3°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht of bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, dan wel
4°. het recht heeft de onderneming te leiden;
5°. op andere wijze dan bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde onderdeel, de mogelijkheid heeft, al dan niet in een gemeenschappelijke onderneming, een beslissende invloed uit te oefenen op de onderneming;
c. de vervoerders die ten aanzien van de betrokken vervoerder over de in onderdeel b bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;
d. de vervoerders waarin een in onderdeel c bedoelde vervoerder over de in onderdeel b bedoelde rechten of bevoegdheden beschikt;
e. de vervoerders waarin een andere onderneming als bedoeld in artikel 1 van de Mededingingswet die ten aanzien van de betrokken vervoerder over de in onderdeel b bedoelde rechten of bevoegdheden beschikt, over de in onderdeel b bedoelde rechten of bevoegdheden beschikt;
f. vervoerders waarbij ten minste twee vervoerders onderscheidenlijk ondernemingen als bedoeld in de onderdelen a tot en met d gezamenlijk over de in onderdeel b bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken.
5.
Voor de berekening van de omzet van de in het eerste en vierde lid bedoelde vervoerders, blijft buiten beschouwing de omzet die is behaald in het tijdvak, bedoeld in artikel 47.
6.
Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de wijze waarop het aandeel van de vervoerder, bedoeld in het tweede lid, in de Nederlandse markt voor openbaar vervoer wordt vastgesteld.
1.
De Autoriteit Consument en Markt geeft op aanvraag een verklaring van geen bezwaar af, indien de aanvrager voldoet aan de in artikel 53 gestelde eisen en er geen omstandigheden aanwezig zijn als bedoeld in artikel 54.
2.
Een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar kan niet eerder worden ingediend dan nadat de kennisgeving van de aanbesteding van de desbetreffende concessie is gepubliceerd.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar worden verstrekt.
2.
Indien de aanvrager reeds eerder een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar heeft ingediend en daarbij gegevens heeft verstrekt die ook nodig zijn voor de beslissing op een nieuwe aanvraag en deze gegevens niet zijn gewijzigd, kan hij, in plaats van deze gegevens wederom te verstrekken, bij die nieuwe aanvraag volstaan met een verwijzing naar de eerdere aanvraag.
3.
Onverwijld na ontvangst van de aanvraag zendt de directeur-generaal de aanvrager een bericht van ontvangst, waarin de datum van ontvangst is vermeld.
1.
De directeur-generaal beslist binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar. De directeur-generaal stelt de verlener van de concessie waarop de aanvraag betrekking heeft, in kennis van zijn besluit.
2.
De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerstvolgende dag na ontvangst van de aanvraag, die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is in de zin van de Algemene termijnenwet .
3.
De directeur-generaal kan binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, die termijn met vier weken verlengen.
4.
Het niet tijdig nemen van een beschikking op de aanvraag wordt gelijkgesteld met het afgeven van een verklaring van geen bezwaar.
5.
Op aanvraag van de concessieverlener deelt de directeur-generaal hem mee of het vierde lid van toepassing is op een bepaalde aanvraag.
1.
De directeur-generaal kan een verklaring van geen bezwaar intrekken, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot een andere beschikking op de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar.
2.
De directeur-generaal deelt zijn voornemen een verklaring van geen bezwaar in te trekken schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.
3.
In afwijking van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, degene aan wie de verklaring van geen bezwaar is verleend en de concessieverlener in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren te brengen.
4.
Een beschikking tot intrekking van een verklaring van geen bezwaar treedt niet eerder in werking dan dertien weken na de datum van haar bekendmaking. Zij werkt niet terug.
Artikel 60
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2014/247.]
Concessieverleners en vervoerders verstrekken de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitoefening van de hem in deze paragraaf toegekende bevoegdheden.
1.
Concessies voor openbaar vervoer worden slechts verleend nadat daartoe een aanbesteding is gehouden, tenzij artikel 63a of artikel 64, eerste lid, van toepassing is.
2.
In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen kan het eerste lid buiten toepassing worden gelaten voor de verlening van een concessie voor regionaal openbaar vervoer per trein als bedoeld in artikel 20, vierde lid.
3.
Indien het openbaar vervoer uitvalt of dreigt uit te vallen kan, in afwijking van het eerste lid, een aanbesteding van dat openbaar vervoer achterwege blijven. Artikel 5, vijfde lid, van verordening (EG) 1370/2007 is van toepassing.
4.
In afwijking van het eerste lid kan een concessie voor openbaar vervoer, anders dan per trein, worden verleend zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien die concessie voldoet aan een van de kenmerken, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van verordening (EG) 1370/2007.
1.
Een concessieverlener sluit een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, of een vervoerder waarop die vervoerder invloed heeft uit van de aanbesteding van een concessie voor openbaar vervoer buiten het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied waar de concessie op grond van artikel 63a verleend is, ook indien die invloed slechts minimaal is.
2.
Een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20, sluit een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, of een vervoerder waarop die vervoerder invloed heeft uit van de aanbesteding van vervoer buiten het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied waar de concessie op grond van artikel 63a verleend is, waarop artikel 2, tweede of vierde lid, bij algemene maatregel van bestuur van toepassing is verklaard, ook indien die invloed slechts minimaal is.
3.
Een concessieverlener of een bestuursorgaan kan een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, of een vervoerder waarop die vervoerder invloed heeft, uitsluiten van de aanbesteding van vervoer binnen het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied waar de concessie op grond van artikel 63a verleend is, ook indien die invloed slechts minimaal is.
4.
Een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede of derde lid, sluit een vervoerder uit van een aanbesteding als bedoeld in het eerste of tweede lid, indien die vervoerder is gevestigd in een andere staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de wederkerigheid van de toegang tot de desbetreffende markt voor personenvervoer voor vervoerders die in Nederland zijn gevestigd niet gewaarborgd is.
5.
Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EG) 1370/2007.
6.
Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op een gemeentelijk vervoerbedrijf in de zin van artikel 69, eerste of zevende lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet aanbestedingsvrijheid OV grote steden .
1.
Onze Minister kan de Autoriteit Consument en Markt verzoeken een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging op de Nederlandse markt voor openbaar vervoer of een deel daarvan, van een op een aanvraag als bedoeld in artikel 61, tweede lid te nemen besluit.
2.
De rapportage is niet eerder openbaar dan nadat Onze Minister een besluit over de aanvraag heeft genomen.
3.
De rapportage wordt meegezonden met de beslissing op de aanvraag.
1.
In afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, in een krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied, dat de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam omvat, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop het openbaar lichaam als bedoeld artikel 20, derde lid, net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) 1370/2007 is van toepassing.
2.
In afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, voor het gebied van de plusregio, bedoeld in hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet afschaffing plusregio’s, dat de gemeente Utrecht omvatte, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop de concessieverlener net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) 1370 /2007 is van toepassing.
1.
De Autoriteit Consument en Markt voert een prestatievergelijking uit van vervoerders aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, die betrekking heeft op de klantenservice, kostenefficiëntie en doelmatigheid van de vervoerders.
2.
Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van de verschillende vervoerders en de frequentie van de prestatievergelijking.
1.
Een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, doet niet mee aan de aanbesteding van:
a. concessies voor openbaar vervoer buiten de gebieden, bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid, waar de concessie, bedoeld in de aanhef, verleend is;
b. concessies voor openbaar vervoer binnen de gebieden, bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid, waar de concessie, bedoeld in de aanhef, verleend is indien de concessieverlener dit heeft uitgesloten als bedoeld in artikel 62, derde lid.
c. vervoer buiten het gebied, bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid, waar de concessie verleend is waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, dit artikel van toepassing is verklaard.
2.
In afwijking van het eerste lid mag een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, meedoen aan een aanbesteding indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EG) 1370/2007.
1.
Een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22 is verstrekt, en die in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verbonden is met aanbieders van andere activiteiten dan dat openbaar vervoer, voert een gescheiden boekhouding voor het verrichten van het openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend ten opzichte van andere activiteiten die binnen die groep worden verricht.
2.
Een vervoerder aan wie op grond van artikel 63a een concessie is verleend, waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22 is verstrekt, en die niet in een groep als bedoeld in het eerste lid is verbonden, en wel tevens andere activiteiten verricht binnen een organisatie, voert voor het verrichten van openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend, een gescheiden administratie binnen de boekhouding, waarbinnen de kosten en opbrengsten van het verrichten van dat openbaar vervoer afzonderlijk worden geadministreerd.
3.
Een vervoerder aan wie anders dan op grond van artikel 63a een concessie voor openbaar vervoer is verleend zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden en waarbij voor die concessie een subsidie als bedoeld in artikel 22 is verstrekt, voert voor het verrichten van openbaar vervoer waarvoor die concessie is verleend, een gescheiden administratie binnen de boekhouding, waarbinnen de kosten en opbrengsten van het verrichten van het openbaar vervoer waarvoor subsidie is verstrekt afzonderlijk worden geadministreerd.
4.
De boekhouding en de administratie, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, zijn zodanig vorm gegeven dat:
a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;
b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;
c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
5.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de boekhouding, de gescheiden administratie en de kostprijsadministratie, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.
6.
Een vervoerder als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, bewaart de in het vierde lid bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.
7.
Indien een vervoerder als bedoeld in het eerste of tweede lid, niet uit hoofde van een andere wettelijke verplichting een jaarrekening opstelt, stelt hij een daarmee overeenkomend financieel overzicht op en legt hij dat overzicht voor eenieder ter inzage op al zijn kantoren op een bij regeling van Onze Minister te bepalen tijdstip.
8.
Indien een vervoerder als bedoeld in het eerste of tweede lid, niet reeds uit hoofde van een andere wettelijke verplichting zijn jaarrekening openbaar maakt, legt hij zijn jaarrekening voor eenieder ter inzage op al zijn kantoren op een bij regeling van Onze Minister te bepalen tijdstip.
9.
Een vervoerder als bedoeld in het eerste en tweede lid laat jaarlijks over het voorgaande boekjaar een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opstellen waaruit blijkt dat de financiële verhouding:
a. voldoet aan de in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde eisen, en
b. tussen hem en de aanbieders van andere activiteiten voldoet aan in de in onderdeel 5 van de bijlage bij verordening (EG) 1370/2007 gestelde voorwaarden.
Deze verklaring ligt tegelijkertijd met de jaarrekening of het financieel overzicht voor eenieder ter inzage op alle kantoren van de vervoerder.
10.
Een vervoerder als bedoeld in het derde lid laat jaarlijks over het voorgaande boekjaar een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opstellen waaruit blijkt dat de financiële verhouding ten opzichte van een concessie als bedoeld in dat lid:
a. voldoet aan de in het derde, vierde en vijfde lid gestelde eisen, en
b. voldoet aan de in onderdeel 5 van de bijlage bij verordening (EG) 1370/2007 gestelde voorwaarden.
Deze verklaring ligt voor eenieder ter inzage op alle kantoren van de vervoerder.
11.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een vervoerder
a. die op grond van de artikelen 3 of 19, tweede lid, openbaar vervoer verricht op een andere grondslag dan op grond van een concessie;
b. die vervoer verricht waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, dit artikel of leden daarvan, van toepassing is verklaard, zonder dat voor het in onderdeel a bedoelde vervoer een aanbesteding is gehouden en waarbij voor dat vervoer een subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is verstrekt.
1.
Onze Minister is bevoegd een concessie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, te verlenen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een concessie door Onze Minister wordt verleend, indien daartoe niet de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.
3.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer regels worden gesteld over:
a. de keuze van de voor het verlenen van een concessie te volgen procedures;
b. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het verlenen van een concessie, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke competitie belemmeren;
c. de criteria voor het verlenen van een concessie.
4.
Een concessie voor het hoofdrailnet wordt door Onze Minister niet eerder verleend, dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder het hoofdrailnet: de spoorvervoerdiensten die als zodanig bij koninklijk besluit zijn aangewezen.
2.
De krachtens het eerste lid aangewezen spoorvervoerdiensten kunnen met ingang van 1 januari 2015 mede de diensten met stations buiten Nederland betreffen, indien de eventueel daarvoor vereiste toestemming door de daartoe bevoegde autoriteit of autoriteiten in de desbetreffende andere lidstaat of lidstaten van de Europese Unie, is gegeven.
3.
Onze Minister kan bepalen dat een door hem verleende concessie voor het hoofdrailnet geheel of voor een door Onze Minister daarbij te bepalen aanmerkelijk gedeelte door de concessiehouder zal worden uitgevoerd met gebruikmaking van een of meer door Onze Minister aan te wijzen rechtspersonen.
4.
Een in het eerste lid bedoeld koninklijk besluit wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overlegd.
1.
Dit artikel is van toepassing, indien Onze Minister voornemens is een concessie te verlenen voor het hoofdrailnet.
2.
Onze Minister stelt een beleidsvoornemen tot concessieverlening vast, waarin is opgenomen of vermeld:
a. een beschrijving van de betrokken markt;
b. een beschrijving van de maatregelen die ertoe strekken dat de continuïteit van het betrokken personenvervoer wordt gewaarborgd;
c. een schatting van de kosten die met de concessieverlening zijn gemoeid en van de waarde van de concessie;
d. een beschrijving van de te volgen procedure van concessieverlening; en
e. of Onze Minister voornemens is artikel 65, derde lid, toe te passen.
3.
Voordat Onze Minister het beleidsvoornemen vaststelt, legt hij dit voornemen ter advisering voor aan de in artikel 27 bedoelde consumentenorganisaties. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.
4.
Onze Minister legt het vastgestelde beleidsvoornemen voor aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen 30 dagen na deze voorlegging ten minste 30 leden te kennen geven nadere inlichtingen te willen ontvangen over de voorgenomen concessieverlening, zal de aanvang van procedure tot concessieverlening niet eerder plaatsvinden dan dat veertien dagen zijn verstreken na het verstrekken van die inlichtingen.
5.
Indien binnen 30 dagen na de voorlegging of binnen 14 dagen na de verstrekking van de inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, de Kamer als haar oordeel uitspreekt dat de concessieverlening machtiging bij wet behoeft, wordt de concessie eerst verleend nadat die machtiging is verleend.
1.
Voorafgaand aan de verlening van een concessie voor het hoofdrailnet, stelt Onze Minister een programma van eisen vast als bedoeld in artikel 44, tweede lid.
2.
Voordat Onze Minister het programma van eisen vaststelt, legt hij dit programma voor aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
1.
Dit artikel is van toepassing op de verlening van de eerste concessie voor het hoofdrailnet na de inwerkingtreding van de Concessiewet personenvervoer per trein .
2.
Onze Minister verleent de in het eerste lid bedoelde concessie aan de N.V. Nederlandse Spoorwegen of aan een bij koninklijk besluit te bepalen onderdeel van de N.V. Nederlandse Spoorwegen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk of artikel 66 wordt toegepast. Deze concessie vangt aan op een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt op 1 januari 2015.
3.
Onze Minister kan van het tweede lid afwijken; alsdan wordt artikel 66 toegepast.
Artikel 68
[Door vernummering vervallen.]
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk II. Concessies voor openbaar vervoer
- Hoofdstuk III. Bepalingen inzake de aanbesteding en verlening van concessies
+ Hoofdstuk IV. Bepalingen voor gebruikers van voorzieningen van het openbaar vervoer
+ Hoofdstuk V. Taxivervoer
+ Hoofdstuk VI. Internationaal vervoer
+ Hoofdstuk VII. Handhaving
+ Hoofdstuk VIII. Overige bepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht