1.
De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2.
De uitkeringsduur:
a. is een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet langer is dan tien kalenderjaren; en
b. wordt voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor 2016. Bij het berekenen van de uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
3.
Indien de duur van het arbeidsverleden gelegen voor 2016 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt het kwart, halve of driekwart kalenderjaar geacht gelegen te zijn na 2015.
4.
Als de duur van het arbeidsverleden gelegen na 2015 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt de duur van het arbeidsverleden naar beneden afgerond tot gehele kalenderjaren.
5.
De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan deze loongerelateerde uitkering recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, verminderd met de duur van de ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering, doch bedraagt ten minste een jaar.
6.
De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de duur van de ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet of met de duur van het ontvangen wachtgeld indien de verzekerde, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd, uitsluitend verzekerd was als gevolg van het van toepassing zijn van de in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, c, d, e of f bedoelde situaties. De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt voorts verminderd met de duur van de ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet die de verzekerde ontving uit hoofde van dezelfde dienstbetrekking als de dienstbetrekking waaruit het recht op een WGA-uitkering is ontstaan.
7.
De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd indien als gevolg van de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen recht op een uitkering is ontstaan indien de eerste dag van de wachttijd van dit niet ontstane recht op een uitkering is gelegen voor de dag dat recht op de loongerelateerde uitkering is ontstaan en dit niet ontstane recht op een uitkering tot een langere duur van de loongerelateerde uitkering zou hebben geleid.
1.
Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
2.
De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.
Voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende tenminste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.
Onder resterende verdiencapaciteit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan: de op maandbasis berekende respectievelijk op uurbasis berekende resterende verdiencapaciteit zoals vastgesteld op grond van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
1.
De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2.
De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt.
3.
De overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het tweede lid, is gelijk aan twee maal de inkomenseis, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
4.
De loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering bedraagt voor de verzekerde die ten minste 50 % van doch minder dan zijn overblijvende verdiencapaciteit benut, per kalendermaand: 0,7 x (E-F x G/H). Hierbij staat:
E voor het maandloon;
F voor de overblijvende verdiencapaciteit;
G voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering is berekend;
H staat voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
5.
Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, per kalendermaand minder bedraagt dan G × H waarbij:
G staat voor het uitkeringspercentage, bedoeld in het zesde lid; en
H staat voor het minimumloon per maand of het maandloon in het geval het minimumloon per maand hoger is dan het maandloon,
wordt de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, vastgesteld op G × H, doch ten hoogste op 0,7 x (A-B x C/D), als bedoeld in het eerste lid.
6.
Het uitkeringspercentage, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a. 0–35%, 0%
b. 35–45%, 28%;
c. 45–55%, 35%;
d. 55–65%, 42%;
e. 65–80%, 50,75%; en bij
f. 80% of meer, 70%.
7.
De hoogte van de uitkering, bedoeld in het vijfde lid, wordt eerst nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd, herzien.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
9.
De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering wordt voor de verzekerde:
a. die na het ontstaan van het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk ziek is geworden, en
b. voor wie als gevolg van de toepassing van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen tweede recht op een uitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat omdat de eerste dag van de wachttijd is gelegen op een dag dat al recht op een uitkering op grond van deze wet bestaat of indien op die eerste dag het recht op een uitkering herleeft;
gedurende de periode dat, in het geval hij wel recht zou hebben gehad op een loongerelateerde uitkering en in het geval de hoogte van de loongerelateerde uitkering hoger zou zijn geweest dan de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zoals die op grond van het tweede, vierde, vijfde of zevende lid is vastgesteld, vastgesteld op de hoogte van die loongerelateerde uitkering.
1.
De vervolguitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand: G × H waarbij:
G staat voor het uitkeringspercentage, bedoeld in artikel 61, zesde lid; en
H staat voor het minimumloon per maand of het maandloon in het geval het minimumloon per maand hoger is dan het maandloon.
Indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat bedraagt het minimumloon, bedoeld in de eerste zin, de uitkomst van het aantal dagen in de desbetreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de desbetreffende kalendermaand vermenigvuldigd met het minimumloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
2.
De vervolguitkering bedraagt voor een verzekerde die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de verzekerde woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.
3.
Voor de toepassing van de Toeslagenwet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het minimumloon het op grond van het tweede lid op hem van toepassing zijnde percentage van het minimumloon, bedoeld in die wet. Ten aanzien van die verzekerde worden de bedragen, genoemd in de artikelen 2 en 8 van de Toeslagenwet, vastgesteld op het in de eerste zin bedoelde percentage van deze bedragen.
4.
Artikel 61, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
De hoogte van de vervolguitkering wordt voor de verzekerde:
a. die na het ontstaan van recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk ziek is geworden, en
b. voor wie als gevolg van de toepassing van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen tweede recht op een uitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat omdat de eerste dag van de wachttijd is gelegen op een dag dat al recht op een uitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat of indien op die eerste dag het recht op een dergelijke uitkering herleeft;
gedurende de periode dat, in het geval hij wel recht zou hebben gehad op een loongerelateerde uitkering en in het geval dat de hoogte van de loongerelateerde uitkering hoger zou zijn geweest dan de hoogte van de vervolguitkering zoals die op grond van het eerste tot en met vierde lid is vastgesteld, vastgesteld op de hoogte van die loongerelateerde uitkering.
Artikel 63. Verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid
Indien de verzekerde, die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, wordt de WGA-uitkering voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste de factor 100/70. Voornoemde factor bedraagt ten hoogste 100/75 gedurende de eerste twee maanden van de loongerelateerde uitkering. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de verzekerde in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Definities en algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. De verzekering
+ Hoofdstuk 3. De wachttijd en de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
+ Hoofdstuk 4. Rechten en plichten in verband met het recht op een uitkering op grond van deze wet
+ Hoofdstuk 5. Uitsluitingsgronden voor het recht op een uitkering
+ Hoofdstuk 6. Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
- Hoofdstuk 7. Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
+ Hoofdstuk 7a. Tegemoetkoming arbeidsongeschikten
+ Hoofdstuk 8. De aanvraag van de uitkering en de betaling van de uitkering door het UWV
+ Hoofdstuk 9. Eigenrisicodragen door de werkgever
+ Hoofdstuk 10. Handhaving
+ Hoofdstuk 11. Invloed van de verzekering op het burgerlijk recht
+ Hoofdstuk 12. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en de rechtsgang
+ Hoofdstuk 13. Overgangsrecht
+ Hoofdstuk 14. Strafbepalingen
+ Hoofdstuk 15. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht