Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 oktober 2005, kenmerk DWJZ/SWW-2617663;
Gelet op
– de artikelen 5, derde en vierde lid, 6, tweede en vierde lid, 7, tweede, derde en vierde lid, 9, tweede lid, 9a, eerste en tweede lid, artikel 9b, tweede en vijfde lid, 11, 13, tweede lid, 40, 52, vierde en vijfde lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
– de artikelen 5, tweede lid, 6, tweede lid, 8, derde lid, 10, vijfde lid, 15, eerste en tweede lid, 16, tweede lid, 18, vierde lid, 19, tweede lid, 26, derde lid, 40, vierde lid, 45, 51, tweede en vierde lid, 70, derde lid, en 75 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;
– artikel 243, eerste lid, tweede volzin, van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
– artikel 45 van de Comptabiliteitswet 2001;
– de artikelen 8, eerste lid, 10, tweede lid, 12, 14, 15, eerste en tweede lid, 16, 17, eerste en vierde lid, 18, vierde lid, onderdeel c, 19, tweede en vierde lid, 20, eerste lid, en 27 van de Handelsregisterwet 1996;
– artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
– artikel 4.2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;
– de artikelen 3c, 4, eerste lid, en 5, eerste en tweede lid, van de Opiumwet;
– de artikelen 3, vijfde lid, 4, tweede lid, 7, vierde lid, 32, tweede lid, 41, vierde lid, 42, vijfde lid, 45, derde lid, 59, 61, vierde lid, 65, tweede lid, 67, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
– de artikelen 3, eerste en tweede lid, 4, eerste lid, 6, 7, eerste lid, en 8, tweede lid, van de Remigratiewet;
– de artikelen 1, eerste lid, onder e, 4, tweede lid, 5, tweede lid, 9, 11, eerste lid en 27 van de Waterleidingwet;
– artikel 2, zevende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
– artikel 2, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
– artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen;
– de artikelen 1, tweede lid, 5, tweede lid, 7, tweede lid, 16, tweede lid, 27, eerste lid, onderdeel i, en vijfde lid, en 46 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
– de artikelen 415a, eerste lid, 415b, tweede lid, 415d, tweede lid, 415f en 415g van het Wetboek van Koophandel;
– de artikelen 13, 37c, eerste lid, 38, eerste lid, 38a en 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
– artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering;
– artikel 99, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
– artikel 1 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;
– de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer;
– artikel 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
– de artikelen 5, tweede lid, 11, 32, 42, vijfde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
– de artikelen 3, eerste en vijfde, achtste en negende lid, 5, tweede lid, onder b, 6, vijfde lid, en 70, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;
– de artikelen 8, zesde lid, 9, tweede lid, letter b, 10, 11, eerste lid, aanhef en letters f, o, 2°, en u, 12, derde lid, 20, tweede lid, letter b, 29, derde lid, 39, 41b, eerste lid, 50, achtste en elfde lid, en 50a, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;
– artikel 10, vijfde lid, van de Wet op de orgaandonatie;
– de artikelen 25, 34 en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;
– artikel 1, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg;
– de artikelen 3, 4, 6, 7, 17 en 18 van de Wet tarieven in strafzaken;
– artikel 10a van de Wet voorzieningen gehandicapten;
– de artikelen 40a, 57, tweede en derde lid, en 70, vijfde en zesde lid, van de Woningwet;
– artikel 11, derde en vierde lid, van de Zorgverzekeringswet;
De Raad van State gehoord (advies van 30 november 2005, No.W13.05.0463/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 december 2005, kenmerk DWJZ/SWW-2642729;