Regeling vaststelling van de besteedbare middelen ten behoeve van verstrekkingen en vergoedingen ziekenfondsverzekering 2000
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 2 van het Besluit financiering ziekenfondsen Ziekenfondswet;
Gezien het advies van het College voor zorgverzekeringen van 22 april 1999 (SEA/99019734);
Artikel 1
Voor het jaar 2000 bedragen ten aanzien van alle ziekenfondsen tezamen de ten laste van de Algemene Kas, bedoeld in
artikel 1q van de Ziekenfondswet, besteedbare middelen ter gehele of gedeeltelijke dekking van hun kosten van verstrekkingen en vergoedingen in het kader van de
Ziekenfondswet f 23.915.200.000,-. De geraamde totale kosten van die verstrekkingen en vergoedingen bedragen f 26.506.300.000,-.
a.
een macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel ad f 4.073.158.000,-;
b.
een macro-deelbudget ziekenhuisverpleging vast ad f 9.718.881.000,-;
c.
een macro-deelbudget specialistische hulp ad f 2.390.026.000,- ;
d.
een macro-deelbudget overige verstrekkingen ad f 10.324.235.000,-.
2.
Het College voor zorgverzekeringen (hierna aan te duiden als: het College) verdeelt de in het eerste lid genoemde macro-deelbudgetten volgens het derde tot en met achtste lid elk in deelbudgetten voor ieder ziekenfonds. De som van de aan elk ziekenfonds toegedeelde deelbudgetten wordt besteedbaar gesteld ten laste van de Algemene Kas, behoudens de geraamde opbrengsten van nominale rekenpremie en tweederde deel van de geraamde opbrengsten van verhaal. Het College stelt het budget voor elk ziekenfonds vast en geeft daarbij aan welk deel daarvan ten laste van de Algemene Kas besteedbaar is.
Verdeling van het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel
3.
De verdeling van het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel, verminderd met een bedrag van f 2.892.000,- , geschiedt als volgt.
Het College verdeelt 30% van het in de eerste volzin bedoelde bedrag op basis van de aantallen productie-indicatoren verpleegdag, opname, dagverpleging en eerste polikliniekbezoek in de periode van 1996 tot en met 1998, per verzekerdenjaar en per ziekenfonds. Het College kan bij de hiertoe te hanteren historische reeksen per ziekenfonds correctiegewichten toepassen voor verschuivingen van verzekerdenaantallen naar ’leeftijd’, ’geslacht’, ’verzekeringsgrond’ en ’regio’ voor elk jaar in de periode van 1996 tot en met 1998, ten opzichte van het jaar 2000.
Het College verdeelt 70% van het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan de hand van de verzekerdenaantallen naar ’leeftijd’, ’geslacht’, ’verzekeringsgrond’ en ’regio’. Het College kent aan de twee eerstgenoemde criteria gewichten toe, en gaat daarbij uit van de geraamde macro-omvang van de productie-indicatoren verpleegdag, opname, dagverpleging, en eerste polikliniekbezoek voor ziekenfondsverzekerden voor het jaar 2000, zoals weergegeven in Tabel 1, en de bijbehorende prijscomponenten zoals weergegeven in Tabel 2, en hanteert daarbij de correctiefactoren, zoals weergegeven in Tabel 3.
Tabel 1. Geraamde omvang van de productie-indicatoren | Totaal |
Verpleegdag | 9.323.811 |
Opname | 1.070.791 |
Dagverpleging | 596.022 |
1e Polikliniekbezoek | 5.288.518 |
Tabel 2. Prijscomponent per productie-indicator Verpleegdag | f 113,85 |
Opname | f 1.562,88 |
Dagverpleging | f 535,82 |
1e Polikliniekbezoek | f 192,09 |
Tabel 3. Correctiefactoren voor de gewichten naar leeftijd en geslacht voor het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel Leeftijdsklasse | Vrouw | Man |
0 - 4 | 1,0490 | 1,0470 |
5 - 9 | 1,0552 | 1,0563 |
10 - 14 | 1,0437 | 1,0453 |
15 - 19 | 1,0629 | 1,0491 |
20 - 24 | 1,0692 | 1,0538 |
25 - 29 | 1,0721 | 1,0507 |
30 - 34 | 1,0691 | 1,0522 |
35 - 39 | 1,0508 | 1,0363 |
40 - 44 | 1,0283 | 1,0101 |
45 - 49 | 1,0123 | 1,0000 |
50 - 54 | 1,0002 | 0,9863 |
55 - 59 | 0,9813 | 0,9728 |
60 - 64 | 0,9694 | 0,9498 |
65 - 69 | 0,9609 | 0,9417 |
70 - 74 | 0,9551 | 0,9382 |
75 - 79 | 0,9624 | 0,9436 |
80 - 84 | 0,9664 | 0,9525 |
85 - 89 | 0,9743 | 0,9734 |
>= 90 | 0,9929 | 0,9956 |
Voorts gaat het College uit van de verzekeringsgrondgewichten, zoals vermeld in Tabel 4.
Tabel 4. Verzekeringsgrondgewichten voor het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel Verzekeringsgrond | 0-14 jaar | 15-34 jaar | 35-44 jaar | 45-54 jaar | 55-64 jaar | alle leeftijden |
AOW (hoofd- en medeverzekerden) | | | | | | 0,9983 |
Arbeidsongeschikte hoofdverzekerden | | 2,2160 | 2,1642 | 1,7702 | 1,3788 | |
Loondienst, zelfstandigen en VUT (hoofd- en mede-verzekerden) en medeverzekerden van zeelieden | 0,9828 | 0,9386 | 0,8562 | 0,7880 | 0,7609 | |
ABW/IOAW/IOAZ (hoofd- en mede-verzekerden) | 1,0459 | 1,0754 | 1,1796 | 1,1608 | 0,9962 | |
WW, ANW en overige uitkeringsgerechtigden (hoofd- en medeverzekerden), en medeverzekerden van arbeidsongeschikten | 1,0607 | 1,0637 | 1,0242 | 0,9535 | 0,8868 | |
Voor de toepassing van de regiofactor inventariseert het College per ziekenfonds het aantal verzekerden per 4-cijferig postcodegebied. Deze verzekerden worden vervolgens ondergebracht in een vijftal klassen van stedelijkheid. Dit vindt plaats op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hiervoor gehanteerde maatstaf: de omgevingsadressendichtheid van postcodes (OAD). Voor de vijf verschillende OAD-klassen gaat het College uit van de gewichten, zoals opgenomen in Tabel 5.
Tabel 5. Regiogewichten voor het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging variabel OAD-klasse | gewicht |
1 | 1,0264 |
2 | 1,0355 |
3 | 1,0179 |
4 | 0,9713 |
5 | 0,9497 |
De verdeling van het in de eerste volzin genoemde bedrag van f 2.892.000,- geschiedt naar rato van de omvang van het voor ieder ziekenfonds ingevolge dit artikellid berekende deelbudget ziekenhuisverpleging variabel.
4.
Het College verdeelt het macro-deelbudget ziekenhuisverpleging vast in deelbudgetten voor elk ziekenfonds op basis van de totale historische kosten ziekenhuisverpleging in het jaar 1998 per verzekerde per ziekenfonds.
5.
Het College verdeelt het macro-deelbudget specialistische hulp op basis van de verzekerdenaantallen naar ’leeftijd’, ’geslacht’, ’verzekeringsgrond’ en ’regio’. Het College kent aan de twee eerstgenoemde criteria gewichten toe.
Voorts gaat het College uit van de verzekeringsgrondgewichten, zoals vermeld in Tabel 6.
Tabel 6. Verzekeringsgrondgewichten voor het macro-deelbudget specialistische hulp Verzekeringsgrond | 0-14 jaar | 15-34 jaar | 35-44 jaar | 45-54 jaar | 55-64 jaar | alle leeftijden |
AOW (hoofd- en medeverzekerden) | | | | | | 0,9978 |
Arbeidsongeschikte hoofdverzekerden | | 2,3544 | 2,1935 | 1,7801 | 1,3860 | |
Loondienst, zelfstandigen en VUT (hoofd- en mede-verzekerden) en medeverzekerden van zeelieden | 0,9651 | 0,9168 | 0,8434 | 0,7797 | 0,7563 | |
ABW/IOAW/IOAZ (hoofd- en mede-verzekerden) | 1,1214 | 1,2408 | 1,2827 | 1,2558 | 1,0606 | |
WW, ANW en overige uitkeringsgerechtigden (hoofd- en medeverzekerden), en medeverzekerden van arbeidsongeschikten | 1,1053 | 1,0743 | 1,0101 | 0,9190 | 0,8548 | |
Voor de toepassing van de regiofactor inventariseert het College per ziekenfonds het aantal verzekerden per 4-cijferig postcodegebied. Deze verzekerden worden vervolgens ondergebracht in een vijftal klassen van stedelijkheid. Dit vindt plaats op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hiervoor gehanteerde maatstaf: de omgevingsadressendichtheid van postcodes (OAD). Voor de vijf verschillende OAD-klassen gaat het College uit van de gewichten, zoals opgenomen in Tabel 7.
6.
Het College verdeelt 30% van het macro-deelbudget overige verstrekkingen op basis van de historische kosten van overige verstrekkingen in de periode van 1996 tot en met 1998, per verzekerdenjaar per ziekenfonds. Het College kan bij de hiertoe te hanteren historische kostenreeksen per ziekenfonds correctiegewichten hanteren voor verschuivingen van verzekerdenaantallen naar ’leeftijd’, ’geslacht’, ’verzekeringsgrond’ en ’regio’ per jaar in de periode van 1996 tot en met 1998 ten opzichte van het jaar 2000.
Het College verdeelt 70% van het macro-deelbudget overige verstrekkingen aan de hand van de verzekerdenaantallen naar ’leeftijd’, ’geslacht’, ’verzekeringsgrond’ en ’regio’. Het College kent aan de twee eerstgenoemde criteria gewichten toe, en gaat daarbij uit van de correctiefactoren, zoals weergegeven in Tabel 8.
Tabel 8. Correctiefactoren voor de gewichten naar leeftijd en geslacht voor het macro-deelbudget overige verstrekkingen Leeftijdsklasse | Vrouw | Man |
0 - 4 | 1,0108 | 1,0014 |
5 - 9 | 1,0168 | 1,0057 |
10 - 14 | 0,9860 | 0,9760 |
15 - 19 | 1,0265 | 0,9832 |
20 - 24 | 1,0431 | 1,0050 |
25 - 29 | 1,0455 | 1,0144 |
30 - 34 | 1,0392 | 0,9965 |
35 - 39 | 1,0237 | 0,9767 |
40 - 44 | 1,0145 | 0,9758 |
45 - 49 | 1,0086 | 0,9863 |
50 - 54 | 1,0076 | 0,9815 |
55 - 59 | 1,0032 | 0,9833 |
60 - 64 | 0,9980 | 0,9777 |
65 - 69 | 0,9971 | 0,9720 |
70 - 74 | 0,9930 | 0,9653 |
75 - 79 | 0,9958 | 0,9637 |
80 - 84 | 0,9971 | 0,9680 |
85 - 89 | 1,0006 | 0,9775 |
>= 90 | 1,0117 | 0,9939 |
Voorts gaat het College uit van de verzekeringsgrondgewichten, zoals vermeld in Tabel 4. Voor de toepassing van de regiofactor inventariseert het College per ziekenfonds het aantal verzekerden per 4-cijferig postcodegebied. Deze verzekerden worden vervolgens ondergebracht in een vijftal klassen van stedelijkheid. Dit vindt plaats op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hiervoor gehanteerde maatstaf: de omgevingsadressendichtheid van postcodes (OAD). Voor de vijf verschillende OAD-klassen gaat het College uit van de gewichten, gebruikt zoals opgenomen in Tabel 9.
7.
Het College past een inschaling toe op de in de tabellen 4 tot en met 7, en 9 opgenomen gewichten betreffende de toepassing van de criteria ’verzekerdenaantallen naar verzekeringsgrond’ en ’verzekerdenaantallen naar regio’ op basis van de haar ter beschikking staande gegevens, naar het totale ziekenfondsverzekerdenbestand. Het College stelt per macro-deelbudget de gewichten van de in de eerste volzin genoemde criteria vast.
8.
Bij de bepaling van het aantal ingeschreven verzekerden laat het College de inschrijving buiten beschouwing van verzekerden voor wier kosten van verstrekkingen en vergoedingen ingevolge
artikel 5 ten laste van de Algemene Kas middelen besteedbaar worden gesteld naar het werkelijke bedrag van die kosten. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op inschrijvingen met terugwerkende kracht, voorzover het betreft de periode waarover die inschrijvingen terugwerken.
1.
Het College herrekent na ommekomst van het jaar 2000 het voor ieder ziekenfonds afzonderlijk door hem ingevolge artikel 2, tweede lid, derde volzin, vastgestelde budget, met inachtneming van de volgende bepalingen.
a.
Het College bepaalt de verdeling van de macro-deelbudgetten, die berekend zijn op basis van de aantallen productie-indicatoren in de periode van 1996 tot en met 1998, respectievelijk de kosten per verzekerdenjaar per ziekenfonds in dezelfde periode, opnieuw op grond van gecorrigeerde historische reeksen per ziekenfonds.
b.
Op basis van de werkelijke verzekerdenaantallen, uitgesplitst naar leeftijd, geslacht, verzekeringsgrond, en regio, worden de budgetten herrekend.
c.
1. Bij de berekening van de variabele kosten ziekenhuisverpleging bepaalt het College voor ieder ziekenfonds het werkelijk aantal eerste polikliniekbezoeken op grond van het werkelijk aantal eerste polikliniekbezoeken naar leeftijd en geslacht van elk ziekenfonds in het jaar 1998.
c.2. Vervolgens worden per ziekenfonds de werkelijke aantallen verpleegdagen, opnamen, dagen dagverpleging, en eerste polikliniekbezoeken vermenigvuldigd met de prijs per productie-indicator, zoals weergegeven in Tabel 2.
c.3. Voorts vindt een specifieke verevening plaats overeenkomstig het tweede lid.
c.4. Tenslotte vindt nacalculatie plaats ter grootte van 25% van het verschil tussen de werkelijke, naar het oordeel van de Commissie toezicht uitvoeringsorganisatie, bedoeld in
artikel 1u van de Ziekenfondswet (hierna aan te duiden als: de Commissie), verantwoorde variabele kosten ziekenhuisverpleging en het ingevolge de onderdelen a tot en met c.3 herrekende macro-deelbudget.
d.1. De vaste kosten ziekenhuisverpleging worden bepaald door de totale kosten van ziekenhuisverpleging, waarop de overeenkomstig onderdeel e.1 toegerekende kosten van specialisten in loondienst reeds in mindering zijn gebracht, te verminderen met de variabele kosten ziekenhuisverpleging, zoals berekend overeenkomstig de onderdelen c.1 en c.2.
d.2. Vervolgens vindt nacalculatie plaats ter grootte van 95% van het verschil tussen de werkelijke, naar het oordeel van de Commissie verantwoorde vaste kosten ziekenhuisverpleging en het ingevolge onderdeel b. herrekende deelbudget ziekenhuisverpleging vast.
e.1. Bij de bepaling van de kosten specialistische hulp worden naast de kosten van vrijgevestigde specialisten de kosten van specialisten in loondienst betrokken. De kosten van specialisten in loondienst worden bepaald aan de hand van het aantal verpleegdagen per instelling, en een per instelling berekende en door het College bekend gemaakte specifieke loonkostencomponent per verpleegdag.
e.2. Vervolgens vindt nacalculatie plaats ter grootte van 95% van het verschil tussen de werkelijke, naar het oordeel van de Commissie verantwoorde kosten specialistische hulp en het ingevolge onderdeel b. herrekende deelbudget specialistische hulp.
f.1. Met betrekking tot het deelbudget overige verstrekkingen vindt een specifieke verevening plaats overeenkomstig het tweede lid.
2.
De specifieke verevening, bedoeld in het eerste lid, onder c.3 en f.1, geschiedt als volgt:
a.
per ziekenfonds wordt ten laste van een pool gebracht 90% van de naar het oordeel van de Commissie verantwoorde kosten van individuele verzekerden, voorzover deze kosten de grens van f 10.000,- op jaarbasis overschrijden. Deze kosten betreffen de werkelijke variabele kosten ziekenhuisverpleging, met uitzondering van de door het College voor zorgverzekeringen vast te stellen kosten die zijn gerelateerd aan de in onderdeel b.1, tweede volzin, vastgestelde aantallen eerste polikliniekbezoeken, en de werkelijke kosten overige verstrekkingen tezamen;
b.
per ziekenfonds wordt ten gunste van de onder a. bedoelde pool gebracht een percentage van de deelbudgetten ziekenhuisverpleging variabel en overige verstrekkingen. Dit percentage wordt door het College vastgesteld;
c.
per ziekenfonds worden de uitkomsten van a. en b. in de vorm van een herrekening op de deelbudgetten ziekenhuisverpleging variabel en overige verstrekkingen voor ieder ziekenfonds toegepast.
3.
De som van de aan elk ziekenfonds toebedeelde herrekende deelbudgetten wordt onder verrekening met de ingevolge artikel 2, tweede lid, toegekende middelen, besteedbaar gesteld uit de Algemene Kas, met dien verstande dat op dat bedrag in mindering wordt gebracht:
a.
de toegerekende opbrengsten nominale rekenpremie;
b.
tweederde deel van de werkelijke opbrengsten van verhaal;
c.
de subsidies bedoeld in artikel 4, eerste lid;
d.
de door het College ten behoeve van verzekerden van het betreffende ziekenfonds aan het buitenland vergoede bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
Artikel 4
Bij de uitvoering van artikel 3 geldt het volgende.
1.
De kosten van f exibele zorg en de coördinatie- en organisatiekosten van activiteiten die zijn gericht op zorgvernieuwing, in verband waarmee het College ziekenfondsen subsidies verleent bedoeld in de bijlage, onder A, van de Regeling overgangsrecht wet uitvoeringsorganen volksgezondheid, merkt het College aan als:-
1. variabele kosten ziekenhuisverpleging, vaste kosten ziekenhuisverpleging, kosten van specialistische hulp en kosten overige verstrekkingen, overeenkomstig de onderlinge verhouding tussen de in artikel 2, eerste lid, genoemde macro-deelbudgetten, indien het kosten van f exibele zorg dan wel coördinatie- en organisatiekosten in het kader van zorgvernieuwing betreft, die in de plaats komen van de kosten van ziekenhuisverpleging of van specialistische hulp;-
2. kosten van overige verstrekkingen, indien het kosten van f exibele zorg dan wel coördinatie- en organisatiekosten in het kader van zorgvernieuwing betreft, die niet in de plaats komen van ziekenhuisverpleging of van specialisti-sche hulp.
2.
De kosten die het College in het kader van de toepassing van verdragsregelingen inzake sociale zekerheid in het jaar 2000 op kasbasis vergoedt ten behoeve van verzekerden die zich naar het buitenland begeven teneinde daar hulp in te roepen, merkt het College voor 20% aan als variabele kosten ziekenhuisverpleging, voor 65% als vaste kosten ziekenhuisverpleging, en voor 15% als kosten van specialistische hulp. Van de als variabele kosten ziekenhuisverpleging aangemerkte kosten wordt 30% betrokken bij de specifieke verevening, bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Artikel 4a
Waar het College op grond van deze regeling bij de verdeling van macro-deelbudgetten en de herrekening van budgetten voor ieder ziekenfonds gebruik maakt van historische gegevens, kan hij, indien die gegevens niet beschikbaar zijn, uitgaan van een andere basis.
1.
Voor de navolgende kosten van verstrekkingen en vergoedingen zijn voor de ziekenfondsen ten laste van de Algemene Kas middelen besteedbaar naar het werkelijke bedrag van die kosten:
b.
kosten die met toepassing van verdragsregelingen worden gemaakt in nader door het College vast te stellen gevallen;
c.
kosten van de verplichtingen aan het goodwillfonds voor huisartsen.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid worden door het College vast te stellen opbrengsten, waaronder begrepen nominale premies en bedragen waarmee nominale premies worden verhoogd, die samenhangen met de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, op de in dat lid bedoelde kosten in mindering gebracht. Op die kosten worden verder in mindering gebracht de opbrengsten op grond van
artikel 22 van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering.
3.
Indien de opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, hoger zijn dan de kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil in mindering gebracht op de in totaal voor het jaar 2000 besteedbare middelen.
4.
Kosten die naar het oordeel van de Commissie niet verantwoord zijn blijven buiten beschouwing. De opbrengsten worden bepaald op het bedrag van de werkelijke opbrengsten. Indien dat bedrag lager is dan het bedrag dat bij een naar het oordeel van de Commissie verantwoorde uitvoering van de wettelijke regelingen als opbrengsten zou hebben gegolden, worden de opbrengsten op het hogere bedrag bepaald.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 7
Deze regeling wordt aangehaald als: Aanwijzing macro-verstrekkingenbudget ziekenfondsverzekering 2000.
Den Haag, 8 november 1999