Aanwijzing van commandanten tot opsporingsambtenaar van bepaalde strafbare feiten
De Minister van Justitie,
In overeenstemming met de Minister van Defensie.
Gelet op artikel 539d van het Wetboek van Strafvordering.
1.
aan te wijzen als ambtenaren, belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij:
a.
de artikelen 274–277, 381–385, 414 en 473–474 van het
Wetboek van Strafrecht ;
b.
de wet van 15 april 1886, Stb . 65, houdende maatregelen ter uitvoering van de internationale overeenkomst tot bescherming van onderzeese telegraafkabels;
c.
de wet van 26 oktober 1889, Stb . 135;
d.
de Wet olieverontreiniging zeewater ( Stb . 1958, 344),
de bevelhebbers van de Nederlandse oorlogsschepen en van de Nederlandse militaire luchtvaartuigen;
2.
aan te wijzen als ambtenaren, belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij:
a.
de
Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 (Stb. 1973, 476);
b.
de wet van 15 april 1891, Stb. 84, de bevelhebbers van de Nederlandse politiekruisers, belast met het toezicht op de visserij ter zee’;
3.
te bepalen, dat deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandse Staatscourant en in werking zal treden met ingang van de dag, volgende op die der bekendmaking.
's-Gravenhage, 5 juli 1968