Besluit van 20 december 1966, houdende vaststelling van een algemeen reglement voor het vervoer op de spoorwegen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 september 1966, no. A-2/038143, Directoraat-Generaal van het Verkeer;
Gelet op artikel 27 van de Spoorwegwet en op artikel 4 van de Locaalspoor- en Tramwegwet;
De Raad van State gehoord (advies van 9 november 1966, nr. 36);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 december 1966, nr. A-2/039467, Directoraat-Generaal van het Verkeer;
Hebben goedgevonden en verstaan:
§ 1.
In dit reglement wordt onder spoorwegpersoneel mede begrepen het personeel, behorende tot buitenlandse spoorwegen, dat hier te lande dienst doet.
§ 2.
In dit reglement wordt onder station mede begrepen halte.
§ 3.
In dit reglement wordt onder spoorweg mede begrepen locaalspoorweg.
§ 1.
Voor de toepassing van dit reglement is de spoorweg aansprakelijk voor de bij hem in dienst zijnde personen en voor andere personen van wier diensten hij gebruik maakt bij de uitvoering van het vervoer, waarmede hij is belast, voorzover deze personen handelen binnen de kring van de hun opgedragen werkzaamheden.
§ 2.
Indien evenwel de personen, bedoeld in § 1 van dit artikel, op verzoek van de belanghebbende diensten bewijzen, waartoe de spoorweg niet is verplicht, worden zij geacht te handelen in opdracht van degene, aan wie zij deze diensten bewijzen.
§ 3.
Voor de toepassing van dit reglement zijn de afzender, de aanvrager van een wagen, als bedoeld in artikel 55, § 4, en de geadresseerde aansprakelijk voor de bij hen in dienst zijnde personen en voor andere personen van wier diensten zij gebruik maken, voor zover deze personen handelen binnen de kring van de hun opgedragen werkzaamheden.
Artikel 3. Verplichting van begeleiders van kinderen
Wordt een kind jonger dan twaalf jaar begeleid door een persoon van achttien jaar of ouder, dan is deze begeleider verplicht er voor zorg te dragen, dat dit kind niet in strijd met de bepalingen van dit reglement handelt.
1.
Het is een ieder, behoudens uit de aard van zijn betrekking, verboden zich in of op een station dan wel in een trein in een zodanige toestand te bevinden of zich zodanig te gedragen, dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.
2.
Als verstoring van orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang worden beschouwd:
a.
gedragingen waardoor de bediening en het gebruik van voorzieningen of van een trein dan wel de taakuitoefening van het personeel van de vervoerder worden verhinderd of belemmerd;
b.
misbruik maken van voorzieningen dan wel gebruik maken van voorzieningen of van een trein op een tijdstip waarop deze niet voor gebruik beschikbaar zijn dan wel op een andere wijze dan waarvoor deze bestemd zijn;
c.
uit een trein werpen van stoffen of van voorwerpen;
d.
zich in kennelijke staat van dronkenschap of onder kennelijke invloed van verdovende middelen bevinden;
e.
afsteken van vuurwerk, rumoer maken dan wel op zodanige wijze geluid voortbrengen dat anderen daarvan hinder ondervinden;
f.
uitoefenen van beroep of bedrijf;
g.
tentoonstellen van voorwerpen, maken van reclame of propaganda, verspreiden van drukwerk, bedelen of houden van inzamelingen;
h.
meenemen in een trein van dieren, stoffen of voorwerpen die hinder, gevaar, verontreiniging of beschadiging veroorzaken of kunnen veroorzaken;
i.
roken in een trein of station, of gedeelten daarvan, ten aanzien waarvan de spoorweg heeft aangegeven dat roken niet is toegestaan;
j.
zich bevinden op een station op een tijdstip dat dit kenbaar gesloten is of op een gedeelte van een station dat kenbaar daartoe niet toegankelijk is;
k.
zich op een station begeven langs een andere dan de daarvoor bestemde weg;
l.
op een andere wijze hinder, gevaar, verontreiniging of beschadiging veroorzaken.
3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover de spoorweg daarvoor, met inachtneming van de belangen van reizigers, toestemming heeft gegeven.
1.
Een ieder is verplicht de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang op te volgen, die door of vanwege de spoorweg duidelijk kenbaar zijn gemaakt.
2.
Een aanwijzing om zich te verwijderen, kan worden gegeven voor een bij de aanwijzing te bepalen tijdsduur.
§ 1.
Het is een ieder verboden zich zonder geldig plaatsbewijs in een trein te bevinden, behalve in het geval van het verlenen van hulp aan een reiziger bij het in- of uitstappen. Niet strafbaar is hij, die zich zonder geldig plaatsbewijs in een trein bevindt uit de aard van zijn betrekking of met toestemming van de spoorweg.
§ 6.
Hij, die in strijd met het bepaalde in § 1 handelt en nalaat dit aan de conducteur zo tijdig mede te delen als in de §§ 7 tot en met 11 is bepaald, is niet strafbaar, indien hij op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de vrachtprijs, bedoeld in de §§ 7 tot en met 11, en een verhoging, waarvan het bedrag in de tarieven wordt vastgesteld, betaalt.
§ 7.
Hij, die op een station, waar geen plaatsbewijzen verkrijgbaar zijn, wenst in te stappen zonder te zijn voorzien van een geldig plaatsbewijs, is verplicht dit bij het instappen aan de conducteur mede te delen en op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de verschuldigde vrachtprijs te betalen.
§ 8.
Hij, die op een station, waar plaatsbewijzen verkrijgbaar zijn, wenst in te stappen zonder te zijn voorzien van een geldig plaatsbewijs, is verplicht dit vóór het instappen aan de conducteur mede te delen en op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de verschuldigde vrachtprijs en een verhoging, waarvan het bedrag in de tarieven wordt vastgesteld, te betalen.
§ 9.
Hij, die, voorzien van een plaatsbewijs tweede klasse, wenst plaats te nemen in de eerste klasse, is verplicht dit vóór het plaatsnemen in de eerste klasse aan de conducteur mede te delen en op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de verschuldigde vrachtprijs en een verhoging, waarvan het bedrag in de tarieven wordt vastgesteld, te betalen.
§ 10.
Hij, die verder zal reizen dan het station, tot waar zijn plaatsbewijs geldig is, is verplicht dit vóór of gedurende de reis, waarvoor dat plaatsbewijs geldt, aan de conducteur mede te delen en op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de verschuldigde vrachtprijs en een verhoging, waarvan het bedrag in de tarieven wordt vastgesteld, te betalen.
§ 11.
Hij, die zich zonder geldig plaatsbewijs in een trein bevindt, waarmede hij Nederland over de grens is binnengekomen, is verplicht dit zo spoedig mogelijk aan de conducteur mede te delen en op eerste vordering van het spoorwegpersoneel de verschuldigde vrachtprijs en een verhoging, waarvan het bedrag in de tarieven wordt vastgesteld, te betalen.
1.
De afzender moet zó laden, dat geen gevaar kan ontstaan voor personen of goederen.
2.
De afzender moet met name bij de belading van de wagens de toelaatbare belading en het laadprofiel geldende voor de lijnen, waarover het vervoer plaats zal hebben, in acht nemen. De voor het vervoer over de in Nederland gelegen lijnen in acht te nemen toelaatbare belading en het geldende laadprofiel worden in de tarieven vermeld. De spoorweg geeft de afzender op diens verzoek de toelaatbare belading op.
§ 1.
Voor het vervoer van reizigers en goederen van of naar het buitenland kunnen door de Minister van Verkeer en Waterstaat afwijkingen van dit reglement worden toegestaan.
§ 2.
Zendingen, die ten vervoer zijn aangenomen met een internationale vrachtbrief voor vervoer als "grande vitesse"/"Eilgut", worden op Nederlands gebied aangemerkt als vrachtgoed, behoudens de in de tarieven te bepalen uitzonderingen.
§ 3.
Ten aanzien van buitenlandse spoorwegen, die hun dienst hier te lande uitoefenen, kunnen door de Minister van Verkeer en Waterstaat afwijkingen van dit reglement worden toegestaan.
§ 1.
De Minister van Verkeer en Waterstaat kan terzake van de in de artikelen en 91, § 3, aan de spoorweg toegekende bevoegdheden:
a.
de spoorweg voorschriften geven;
b.
de spoorweg opdragen de op grond van die bevoegdheden getroffen maatregelen weer op te heffen, indien hij van mening is, dat de in genoemde artikelen gestelde voorwaarden niet vervuld waren of niet meer vervuld zijn.
§ 2.
Terzake van de aan de spoorweg in de artikelen 51, § 7, en 72, § 6, toegekende bevoegdheden is de Minister van Verkeer en Waterstaat slechts bevoegd tot het geven van de voorschriften bedoeld in § 1, onder a .
§ 3.
De spoorweg is verplicht aan deze voorschriften en opdrachten te voldoen.
§ 1.
In geval van staking van de dienst op een locaalspoorweg zijn, in afwijking van
artikel 8, eerste lid, van de Spoorwegwet, bestuurders niet verplicht te zorgen voor het vervoer van goederen in de richting van de locaalspoorweg.
§ 2.
De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd voor locaalspoorwegen, welke uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van goederen, geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de bepalingen van dit reglement. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
Artikel 116. Intrekking reglement
Het Algemeen Reglement Vervoer, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 9 november 1928 ( Stb. 415), wordt ingetrokken, behoudens de daarbij behorende Bijlage I, welke als Bijlage I bij het onderwerpelijke besluit wordt geacht te behoren.
Soestdijk, 20 december 1966
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de negenentwintigste december 1966.
De Minister van Justitie,