1.
De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging.
2.
De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke vakantie-uren en bovenwettelijke vakantie-uren.
3.
De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:
a.
de leeftijd van de ambtenaar;
b.
de werktijd van de ambtenaar.
4.
Voor de ambtenaar met volledige werktijd bedraagt de aanspraak op vakantie 144 wettelijke vakantie-uren en 21,6 bovenwettelijke vakantie-uren per kalenderjaar. Onder volledige werktijd wordt verstaan een werktijd welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat.
5.
De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt met bovenwettelijke vakantie-uren verhoogd volgens onderstaande tabel afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt:
6.
De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.
7.
Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die hij in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.
8.
Indien de werktijd van de ambtenaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe werktijd. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de werktijd verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.
9.
Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling in het geheel geen dienst verricht, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens de werktijdregeling dienst verricht.
10.
Lid 9 is niet van toepassing, indien geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht wegens:
d.
verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;
12.
Met ingang van de dag dat de ambtenaar op grond van
artikel 21a gedeeltelijk geen dienst verricht vervalt de in het vijfde lid bedoelde verhoging van de vakantieaanspraak.