Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2006. U leest nu de tekst die gold op -.

Algemene dagloonregelen ziektewet

Uitgebreide informatie
ALGEMENE DAGLOONREGELEN ZIEKTEWET
De Sociale Verzekeringsraad,
Gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste en tweede lid, van de Ziektewet, zoals deze is gewijzigd bij de wet van 18 februari 1966, Stb. 85;
Gehoord de bedrijfsverenigingen;
Besluit:
1.
Voor de toepassing van deze regels wordt onder loon verstaan het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering , met dien verstande dat hetgeen niet of niet geheel is uitbetaald eveneens tot het loon behoort.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden geacht tot het loon te behoren:
a. het werknemersaandeel in de pensioenpremie, tenzij deze premie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 59 van de Ziektewet, ten behoeve van de werknemer geheel of gedeeltelijk naast het ziekengeld wordt verstrekt;
b. het rechtens geldende loon, voor zover dit niet is genoten;
c. bijdragen strekkende tot betaling van premie van een door of voor de werknemer afgesloten particuliere ziektekostenverzekering, tenzij op de werkgever de verplichting rust deze ook tijdens ziekte te verstrekken.
d. bedragen welke zijn ingehouden als bijdrage voor aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken ingevolge sociale verzekeringswetten, waaronder begrepen aanspraken op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, of als bijdrage voor aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden geacht niet tot het loon te behoren:
a. aanspraken uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;
b. bedragen, welke de hoogte van het rechtens geldende loon te boven gaan;
c. bedragen, strekkende tot vergoeding van te maken onkosten, ook al zijn deze niet in een afzonderlijke onkostenvergoeding vastgesteld;
d. gratificaties, tantièmes, uitkeringen ingevolge winstdeling, uitkeringen in de vorm van aandelen en andere dergelijke uitkeringen;
e. vakantietoeslag, loon bestemd voor vakantiedagen, niet zijnde vakantietoeslag, alsmede vergoeding voor niet-genoten vakantie;
f. feestdagentoeslag, tenzij in het desbetreffende beroep onder normale omstandigheden in de bedrijfstak arbeid op feestdagen wordt verricht;
g. prestatie- en produktiepremie, voor zover deze een incidenteel of uitzonderlijk karakter dragen;
a. uitkeringen die het karakter hebben van een 13e maandloon of een eindejaarsuitkering;
h. vergoeding voor reisuren, voor zover door het in aanmerking nemen van deze uren de normale wekelijkse arbeidsduur volgens arbeidsovereenkomst en toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst zou worden overschreden;
i. afzonderlijke bijdragen, strekkende tot betaling van premie van een door of voor de werknemer afgesloten verzekering;
j. uitkeringen en verstrekkingen uit fondsen;
k. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van kosten ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en sterfgeval;
l. vrije uniform- en andere kleding;
m. kindertoelagen;
n. afzonderlijke bijdragen, strekkende tot tegemoetkoming in de betaling van de rente van een hypotheek, rustende op de woning van de werknemer.
p. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in het gebruik voor privé-doeleinden van een auto en/of telefoon, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de werkgever worden gedragen;
q. de waarde van door de werkgever verstrekte aandelenoptiereglingen;
r. uitkeringen en verstrekkingen op grond van sociale verzekeringswetten, waaronder begrepen toeslagen op grond van de Toeslagenwet , en uitkeringen op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg;
s. periodieke uitkeringen, die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen op grond van de Ziektewet , hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Werkloosheidswet ;
t. uitkeringen over tijdvakken, waarin de werknemer geen arbeid verricht, indien die uitkeringen minder bedragen dan de helft van zijn loon;
u. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in een door de werkgever ter beschikking gesteld recht op vrij reizen met Nederlands openbaar vervoer;
v. de waarde van door de werkgever verstrekte aandelenoptierechten;
w. het voordeel dat voor de werknemer, werkzaam in de geestelijke en of lichamelijke gezondheids- of welzijnszorg, is gelegen in het gebruiken van de maaltijd in de werktijd tezamen met de hem toevertrouw de patiënten, pupillen of bewoners, indien hiertoe op basis van de arbeidsovereenkomst of aanstelling een verplichting bestaat op grond van opvoedkundige of therapeutische overwegingen of anderszins overwegingen van resocialiserende aard;
x. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in kinderopvang, welke door of vanwege de werkgever wordt verzorgd, alsmede een vergoeding van de werkgever in de kosten van kinderopvang;
y. niet in geld genoten loon in de vorm van produkten uit het bedrijf van de werkgever, waarvan de hoeveelheid niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden geconsumeerd, behoudens voor zover het bedrag van de integrale kostprijs voor de werkgever meer bedraagt dan de bijdrage van de werknemer;
z. het voordeel dat voor de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf is gelegen in een gratis abonnement op een dagblad uitgegeven door dat bedrijf.
Artikel 1a
Voor de toepassing van deze regels wordt onder onbetaald verlof verstaan onbetaald verlof als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Ziektewet.
Artikel 1b
Voor de toepassing van deze regeling wordt onder salarisbetalingsperiode verstaan de door de werkgever gehanteerde gebruikelijke periode waarover de werknemer zijn salaris ontvangt van ten hoogste een maand.
1.
Voor de werknemer, die laatstelijk voor het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken een beroep uitoefende wordt het dagloon vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de volgende artikelen van dit hoofdstuk.
2.
In die artikelen wordt onder beroep verstaan het in het vorige lid bedoelde beroep.
1.
Voor de vaststelling van het dagloon wordt berekend het loon, dat de werknemer in de 13 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld heeft genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in die weken gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd in de laatste dienstbetrekking werkzaam was, met dien verstande, dat bij deze berekening:
a. de dagen, waarop hij ten gevolge van ongeschiktheid tot werken niet tegen zijn normale loon werkzaam was, benevens het over die dagen genoten loon, buiten aanmerking blijven;
b. het aantal dagen werken in een kalender- of loonweek geacht wordt niet meer dan 5 te bedragen.
2.
Indien er geen sprake is van volledige salarisbetalingsperioden als bedoeld in het eerste lid wordt voor de vaststelling van het dagloon het loon berekend, dat de werknemer in de 13 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld heeft genoten over de in die weken gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd in de laatste dienstbetrekking werkzaam was. Bij deze berekening is het eerste lid, onderdelen a en b, van toepassing.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden ten aanzien van de werknemer, voor wie bij het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd geldt, de woorden ‘het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken” gelezen als’ de invoering van de regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd”. Onder een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd wordt niet verstaan onbetaald verlof.
4.
Voor de vaststelling van de periode van 13 kalender- of loonweken, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt onbetaald verlof tot een maximum van 78 weken niet in aanmerking genomen.
Artikel 4
Indien het loon van de werknemer na de aanvang van de in artikel 3 bedoelde periode, doch uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken krachtens een voor hem geldende regeling is of zou zijn gewijzigd, wordt de uitkomst van de berekening ingevolge het vorige artikel—voor zoveel nodig—herzien, alsof die wijziging reeds was ingegaan op de eerste dag, waarop hij zijn beroep uitoefende in de bedoelde periode.
1.
Indien het op grond van artikel 3, eerste lid, berekende aantal dagen minder bedraagt dan 20 wordt voor de toepassing van de artikelen 3, eerste lid, en 4 uitgegaan van het loon, dat de werknemer in de volledige salarisbetalingsperioden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in dienstbetrekking heeft genoten.
2.
Indien het op grond van artikel 3, tweede lid, berekende aantal dagen minder bedraagt dan 20 wordt voor de toepassing van de artikelen 3, tweede lid, en 4 uitgegaan van het loon, dat de werknemer in de periode, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in dienstbetrekking heeft genoten.
3.
Indien de uitkomst van de berekening overeenkomstig de artikelen 3, eerste lid, en 4 en het eerste lid van dit artikel – gelet op het loon, dat de werknemer in de volledige salarisbetalingsperioden in de 52 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, gemiddeld per dag placht te genieten – kennelijk geen juiste maatstaf voor de vaststelling van het dagloon biedt, wordt voor de toepassing van de artikelen 3, eerste lid, en 4 uitgegaan van het loon, dat de werknemer in de volledige salarisbetalingsperioden in de periode van 52 kalender- of loonweken in dienstbetrekking heeft genoten.
4.
Indien de uitkomst van de berekening overeenkomstig de artikelen 3, tweede lid, en 4 en het tweede lid van dit artikel – gelet op het loon, dat de werknemer in de 52 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, gemiddeld per dag placht te genieten – kennelijk geen juiste maatstaf voor de vaststelling van het dagloon biedt, wordt voor de toepassing van de artikelen 3, tweede lid, en 4 uitgegaan van het loon, dat de werknemer in de in de periode van 52 kalender- of loonweken in dienstbetrekking heeft genoten.
5.
Het derde of vierde lid vindt in ieder geval toepassing, indien de werknemer, in de 13 kalender- of loonweken, bedoeld in artikel 3, tariefdiensten heeft genoten, welke, gelet op hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is, uitzonderlijk hoog zijn.
Indien de uitkomst van de berekening overeenkomstig het derde of vierde lid, al dan niet op grond van de vorige volzin, gelet op de tariefverdiensten, die in de bedrijfstak gebruikelijk zijn, geen juiste maatstaf voor de vaststelling van het dagloon biedt, wordt voor die vaststelling uitgegaan van laatstgenoemde verdiensten.
6.
Indien in het geval, bedoeld in het derde lid, in de volledige salarisbetalingsperioden in de periode van 52 kalender- of loonweken het aantal van 20 dagen niet wordt bereikt, wordt het loon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geacht gelijk te zijn aan het loon, dat gelijksoortige werknemers in hetzelfde of een gelijksoortig bedrijf in dezelfde of een gelijksoortige gemeente in de 13 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken van de werknemer onmiddellijk voorafgaande, in dienstbetrekking gemiddeld hebben genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in die weken gelegen dagen, waarop zij gedurende ten minste de voor de werknemer normale werktijd werkzaam waren. Het derde en vijfde lid, artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing, alsof het een berekening van het dagloon voor de gelijksoortige werknemers betrof en deze op dezelfde datum als de werknemer ongeschikt tot werken waren geworden.
7.
Indien in het geval, bedoeld in het vierde lid, in de periode van 52 kalender- of loonweken het aantal van 20 dagen niet wordt bereikt, wordt het loon, bedoeld in artikel 3, tweede lid, geacht gelijk te zijn aan het loon, dat gelijksoortige werknemers in hetzelfde of een gelijksoortig bedrijf in dezelfde of een gelijksoortige gemeente in de 13 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken van de werknemer onmiddellijk voorafgaande, in dienstbetrekking gemiddeld hebben genoten over de in die weken gelegen dagen, waarop zij gedurende ten minste de voor de werknemer normale werktijd werkzaam waren. Het vierde en vijfde lid, artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing, als of het een berekening van het dagloon voor de gelijksoortige werknemers betrof en deze op dezelfde datum als de werknemer ongeschikt tot werken waren geworden.
8.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, indien opgave van het loon over de perioden, genoemd in het eerste tot en met zevende lid en in artikel 3, in verband met de inrichting van de loonadministratie van de betrokken werkgever bezwaarlijk is, in overleg met die werkgever andere perioden vast te stellen, die zo weinig mogelijk van eerstbedoelde perioden afwijken.
1.
Indien de werknemer laatstelijk voor het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken in zijn beroep werkzaam was tegen een loon, dat was vastgesteld op een vast bedrag per dag, week, maand of jaar – al dan niet vermeerderd met beloning voor overwerk – wordt het dagloon vastgesteld op de wijze in de volgende leden bepaald. Regelmatig verstrekte, naar tijdsruimte vastgesteld, toeslagen worden tot het vaste bedrag gerekend.
2.
Indien het loon uitsluitend bestond uit een vast bedrag, als bedoeld in het vorige lid, is het dagloon gelijk aan respectievelijk het vaste bedrag per dag, 1/260 van het 52-voud van het weekloon of 1/261 van het 12-voud van het maandloon of van het jaarloon.
3.
Het bepaalde in artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.
4.
Het in dit artikel bepaalde blijft buiten toepassing indien het mede gelet op het loon, dat de werknemer in zijn beroep pleegt te genieten – tot een kennelijk onjuist dagloon zon leiden.
Artikel 7
Voor het geval het loonpeil in het beroep van de werknemer op of na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken doch voor de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd dan wel tijdens het genot der uitkering afwijkt van dat, hetwelk medebepalend was voor het loon, waarmede bij de toepassing van de vorige artikelen rekening werd gehouden, wordt dit loon – voor zoveel nodig – in overeenstemming met eerstbedoelde loonpeil herzien.
Artikel 7a
[Vervallen]
1.
Het volgens de voorgaande artikelen berekende dagloon wordt evenredig verlaagd voor de werknemer, die
a. anders dan ingevolge een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd, onbetaald verlof, of verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, gemiddeld een geringer dan het normale aantal uren per week placht werkzaam te zijn;
b. aanspraak heeft op ziekengeld uit hoofde van meer dan één verzekering,
1º. voor zover hij een of meer dienstbetrekkingen anders dan ingevolge een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd, onbetaald verlof, of verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, gemiddeld een geringer dan het normale aantal uren per week in die dienstbetrekking, onderscheidenlijk dienstbetrekkingen, placht werkzaam te zijn;
2º. voor zover hij in een of meer dienstbetrekkingen, welke ertoe strekten dat niet regelmatig in elke kalenderweek arbeid werd verricht, placht werkzaam te zijn;
c. anders dan op grond van onbetaald verlof uit eigen verkiezing placht afwisselend wel en niet werkzaam te zijn;
d. placht afwisselend wel en niet arbeid te verrichten ter zake waarvan een verzekering ingevolge de Ziektewet bestaat.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder bruto uitkering ingevolge de Werkloosheidswet mede verstaan de bruto vakantiebijslag, bedoeld in artikel 33, derde lid, van de Werkloosheidswet.
1.
Voor de werknemer, wiens beroep is musicus of artiest, en die laatstelijk voor het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken zijn beroep uitoefende in een arbeidsverhouding, niet zijnde een vaste jaarbetrekking, wordt, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6, het dagloon vastgesteld overeenkomstig het in dit artikel bepaalde
Voor de vaststelling van het dagloon wordt berekend, hetgeen de werknemer in de laatste 52 kalenderweken aan het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande in zijn beroep aan loon en aan bruto-uitkering ingevolge de Werkloosheidswet te zamen gemiddeld per dag heeft genoten, met dien verstande, dat bij deze berekening:
a. buiten aanmerking blijven de in die periode gelegen dagen waarop hij ten gevolge van ongeschiktheid tot werken niet tegen zijn normale loon werkzaam was, benevens het over die dagen genoten loon;
b. voor de berekening van het aantal dagen per kalenderweek niet meer dan vijf dagen in aanmerking worden genomen.
2.
Het bepaalde in artikel 7a is van overeenkomstige toepassing.
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder handelsvertegenwoordiger verstaan:
degene wiens werkzaamheden bestaan in het tegen beloning regelmatig bemiddeling verlenen tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een ander en die uit dien hoofde verzekerd is ingevolge artikel 3 of artikel 4, lid 1, sub c dan wel d, van de Ziektewet.
2.
Behoudens in het geval, bedoeld in artikel 6, wordt het dagloon van de handelsvertegen-woordiger vastgesteld op het loon, dat hij in de volledige salarisbetalingsperioden in de 52 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld per dag heeft genoten. Hierbij kunnen dagen waarop hij anders dan als handelsvertegenwoordiger heeft gewerkt en dagen, waarop hij als gevolg van omstandigheden buiten zijn wil niet heeft gewerkt, buiten beschouwing worden gelaten. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Behoudens in het geval, bedoeld in artikel 6, wordt, indien er geen sprake is van volledige salarisbetalingsperioden als bedoeld in het tweede lid, het dagloon van de handelsvertegenwoordiger vastgesteld op het loon, dat hij in de 52 kalender- of loonweken, aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld per dag heeft genoten. Hierbij kunnen dagen waarop hij anders dan als handelsvertegenwoordiger heeft gewerkt en dagen, waarop hij als gevolg van omstandigheden buiten zijn wil niet heeft gewerkt, buiten beschouwing worden gelaten. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Het dagloon van de werknemer, wiens ongeschiktheid tot werken is ontstaan tijdens een tussen hem en zijn werkgever overeengekomen periode van verlof, waarbij wel een dienstbetrekking aanwezig is, wordt vastgesteld met toepassing van de artikelen 1 tot en met 10. Bij deze berekening wordt de normale werktijd gesteld op de werktijd in die verlofperiode.
2.
Het dagloon van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien zijn ongeschiktheid tot werken na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, voortduurt, herzien met ingang van de eerste dag na afloop van die periode. Het dagloon wordt daarbij bepaald op het bedrag, dat op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken zou zijn vastgesteld, indien het verlof zou worden aangemerkt als onbetaald verlof. Artikel 7 is van overeen-komstige toepassing.
Artikel 10b
[Vervallen]
1.
Indien de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet, eindigt op of na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken doch voor de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd, dan wel tijdens het genot der uitkering, wordt het volgens de voorgaande artikelen berekende dagloon, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, derde lid, aanhef en onder e, onderscheidenlijk artikel 1, derde lid, aanhef en onder q, over dagen gelegen na de laatste dag van de dienstbetrekking verhoogd met:
a. een evenredig deel van de vakantietoeslag indien de werknemer tijdens de duur van de dienstbetrekking tegenover zijn werkgever recht had op vakantietoeslag in geld;
b. een evenredig deel van een uitkering die het karakter heeft van een 13e maandloon of een eindejaarsuitkering voor zover de werknemer tijdens de duur van zijn dienstbetrekking tegenover zijn werkgever recht had op deze uitkering.
2.
Indien de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet, eindigt op of na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken doch voor de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd, dan wel tijdens het genot der uitkering, wordt het volgens de voorgaande artikelen berekende dagloon over dagen gelegen na de laatste dag van de dienstbetrekking verhoogd met een evenredig deel van een door de werkgever verstrekte bijdrage strekkende tot betaling van premie van een door of voor de werknemer afgesloten particuliere ziektekostenverzekering, voor zover die bijdrage niet reeds op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel c, in het dagloon is opgenomen.
1.
Bij de vaststelling van het dagloon voor een vakantiewerker wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:
a. vakantiewerker: degene, wiens voor het verrichten van arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschikbare tijd in belangrijke mate in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding en die de arbeid, uit hoofde waarvan hij werknemer is, verricht in een tijdvak, waarin dat onderwijs of die beroepsopleiding voor hem door vakantie wordt onderbroken.
b. periode: het aaneengesloten tijdvak, gedurende hetwelk de vakantiewerker in elk geval arbeid zou hebben verricht, indien hij niet gedurende dat tijdvak ongeschikt tot werken zou zijn geworden.
2.
Het dagloon van een vakantiewerker wordt vastgesteld met toepassing van het bepaalde in de voorgaande artikelen met uitzondering van de artikelen 8, eerste lid, onder c en d, en 8a.
3.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt het dagloon van een vakantiewerker over dagen, gelegen na afloop van de periode vastgesteld op het loon, dat hij gemiddeld per dag heeft genoten in de 52 kalender- of loonweken aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken onmiddellijk voorafgaande. Het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Het dagloon van degene, die op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer wordt beschouwd op grond van artikel 7 van de Ziektewet, wordt bepaald op het dagloon, waarnaar zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet wordt berekend of zou zijn berekend, zo hij daarop recht zou hebben kunnen doen gelden.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het dagloon van degene, die op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken een kortdurende uitkering of een vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangt, bepaald op:
a. het minimumloon per maand als bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet en vervolgens gedeeld door 21,75;
het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet;
b. het bedrag berekend met toepassing van onderdeel a, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de uitkeringsgerechtigde is ingedeeld en de noemer door het getal 100, indien hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of – indien het bepaalde in artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet te zijnen aanzien niet van toepassing was – zou ontvangen;
c. het dagloon, waarnaar zijn loondervingsuitkering ingevolge de Werkloosheidswet werd of zou zijn berekend, ingeval het dagloon, waarnaar die loondervingsuitkering werd of zou zijn berekend, lager is dan het bedrag berekend overeenkomstig de onderdelen a en b.
3.
Indien de werknemer, bedoeld in het eerste en of tweede lid partieel leerplichtig is op grond van de Leerplichtwet 1969 en hem in verband daarmee over minder dan het voor hem normale aantal dagen per week uitkering ingevolge de Werkloosheidswet werd verstrekt, wordt het dagloon berekend met toepassing van het eerste en tweede lid, naar evenredigheid daarvan herzien.
4.
Indien de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet met toepassing van
a. artikel 47, tweede lid , dan wel artikel 51, tweede lid, dan wel artikel 52, derde lid, artikel 52i, tweede lid of artikel 52i, vierde lid in verband met de artikelen 52, derde lid en 51, tweede lid van die wet werd vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren werkloosheid per kalenderweek en de noemer door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend, wordt het dagloon, berekend met toepassing van het eerste tot en met derde lid, met diezelfde breuk vermenigvuldigd.
b. artikel 35b van die wet werd vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal arbeidsuren terzake waarvan het betrokken recht bestond en de noemer door het totaal aantal arbeidsuren terzake waarvan recht op vervolguitkering of kortdurende uitkering bestond en waarop artikel 35b van de Werkloosheidswet van toepassing was, wordt het dagloon, berekend met toepassing van het tweede en derde lid, met diezelfde breuk vermenigvuldigd.
5.
Indien op de dag voor het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken toepassing werd gegeven aan artikel 35 van de Werkloosheidswet , wordt het dagloon, berekend met toepassing van het eerste tot en met vierde lid, verminderd met 100/70 maal het bedrag dat krachtens genoemd artikel niet tot uitbetaling kwam.
6.
Voor zolang krachtens artikel 33 van de Werkloosheidswet reservering van vakantiebijslag plaatsvindt, wordt het dagloon, berekend met toepassing van het eerste tot en met vijfde lid, verminderd met het bedrag van het dagloon vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het getal dat als percentage wordt genoemd in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de noemer door dat getal vermeerderd met 100.
7.
Indien bij de berekening van het dagloon, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid in aanmerking zijn of zouden zijn genomen het werknemersaandeel in de pensioenpremie, onderscheidenlijk de waarde van de vakantiebon, wordt:
a. indien de werknemer krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59 van de Ziektewet, naast het ziekengeld aanspraak heeft op verstrekking van pensioenpremie, onderscheidenlijk van een vakantiebon, het dagloon bedoeld in de aanhef verminderd met het werknemersaandeel in de pensioenpremie, onderscheidenlijk de waarde van de vakantiebon;
b. indien hij geen aanspraak heeft als bedoeld in onderdeel a, voor zolang op grond van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekering, bedoeld in artikel 101 van de Werkloosheidswet, een deel van de uitkering wordt betaald in de vorm van bijdragen aan sociale fondsen, waaronder begrepen bonnen, zegels en certificaten die door het desbetreffende fonds worden uitgegeven of voorgeschreven, het dagloon bedoeld in de aanhef verminderd met 100/70 maal de waarde van dat deel van de uitkering.
8.
Artikel 7 is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de werknemer, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. Indien het dagloon ingevolge de Werkloosheidswet tijdens het ontvangen van ziekengeld zou zijn gewijzigd in verband met toepassing van artikel 46 van de Werkloosheidswet , dan wel – indien het een werknemer als bedoeld in het tweede lid betreft – de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet tijdens het ontvangen van ziekengeld zou zijn gewijzigd in verband met een wijziging van het minimumloon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt het dagloon berekend met toepassing van dit artikel in overeenstemming met vorenbedoelde wijziging herzien.
9.
Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de werknemer voor wie bij het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd geldt, tenzij ingevolge die regeling de werktijd voor hem gedurende de gehele periode, waarvoor die regeling geldt, tot 0-uur is verkort.
1.
Indien de werknemer op de dag voorafgaande aan de dag van het intreden van de ongeschiktheid tot werken de leeftijd nog niet heeft bereikt waarop hij recht kan doen gelden op het minimumloon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, terwijl hij op grond van deze wet met ingang van een dag gelegen op of na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken doch voor de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd, recht heeft op een hoger loon op grond van zijn leeftijd, wordt met ingang van de dag waarop zijn recht op uitkering ingaat dat hogere loon aan zijn dagloon ten grondslag gelegd.
2.
Indien de uitkeringsgerechtigde op de dag voorafgaande aan de dag waarop zijn recht op uitkering ingaat de leeftijd nog niet heeft bereikt waarop hij recht kan doen gelden op het minimumloon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag terwijl hij, ware hij niet ongeschikt, met ingang van een daarna gelegen dag krachtens deze wet aanspraak zou hebben gehad op een hoger loon op grond van zijn leeftijd, wordt met ingang van laatstbedoelde dag dat hogere loon aan zijn dagloon ten grondslag gelegd.
1.
Het dagloon van degene, wiens aanspraak op ziekengeld berust op het bepaalde in artikel 46 van de Ziektewet wordt bepaald op het dagloon, waarnaar zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet zou zijn berekend, zo hij daarop aanspraak zou hebben kunnen doen gelden.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het dagloon van de aldaar bedoelde persoon, die laatstelijk als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Ziektewet, en die laatstelijk een kortdurende uitkering of een vervolguitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, bepaald op:
a. het minimumloon per maand als bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet en vervolgens gedeeld door 21,75;
b. het bedrag berekend met toepassing van onderdeel a, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de uitkeringsgerechtigde is ingedeeld en de noemer door het getal 100, indien hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of – indien het bepaalde in artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet te zijnen aanzien niet van toepassing was – zou ontvangen;
c. het dagloon, waarnaar zijn loondervingsuitkering ingevolge de Werkloosheidswet werd of zou zijn berekend, ingeval het dagloon, waarnaar die loondervingsuitkering werd of zou zijn berekend, lager is dan het bedrag berekend overeenkomstig de onderdelen a en b.
3.
Het bepaalde in artikel 12, derde, zevende en achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
4.
In afwijking van het bepaalde in dit artikel wordt het dagloon van degene, wiens aanspraak op ziekengeld berust op het bepaalde in artikel 46 van de Ziektewet en voor wie bij het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd geldt, ingevolge welke voor hem de werktijd niet gedurende de gehele periode, waarvoor die regeling geldt, tot 0-uur is verkort, wordt berekend met toepassing van de regelen, die voor hem zouden hebben gegolden, zo hij op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken verzekerd ware geweest.
Artikel 14
Indien aan de werknemer ingevolge een regeling krachtens een algemene maatregele van bestuur, als bedoeld in artikel 87 van de Ziektewet over 6 dagen, onderscheidenlijk 7 dagen per week ziekengeld wordt uitgekeerd, wordt het dagloon van deze werknemer zoals vastgesteld volgens de voorgaande artikelen, verminderd met 1/6, onderscheidenlijk 2/7 gedeelte.
Artikel 15
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1967.
's-Gravenhage, 20 april 1967
De Sociale Verzekeringsraad,
,
voorzitter
algemeen secretaris
Inhoudsopgave
+ HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen
+ HOOFDSTUK II. Dagloonberekening naar het beroep
+ HOOFDSTUK III. Bijzondere bepalingen
+ HOOFDSTUK IV. Slotbepaling
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht
Jurisprudentie
Voorbeelden van het gebruik van deze artikel(en) in rechterlijke uitspraken