De Staatssecretaris van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 1:3, eerste lid, onderdeel c, 1:19, tweede lid, 1:28, zesde lid, 1:35, 1:37, derde lid, 2:1, aanhef en onder a tot en met h, j, k en m, 6:1, eerste lid, 6:2, 6:3, 7:1, aanhef en onderdeel b, 7:6, vierde lid, 7:9, aanhef en onderdeel a tot en met c, 9:5, 10:11, 11:13, eerste lid, en artikel 11:14, eerste lid, van de Algemene douanewet en op de artikelen 1:5, vijfde lid, 2:1, eerste lid, 2:2, eerste en tweede lid, 3:2, derde lid, 3:3, aanhef en onderdeel c, 3:4, eerste lid, en 5:1, tweede en vierde lid, van het Algemeen douanebesluit;
Artikel 1:1
Deze regeling geeft uitvoering aan de
artikelen 1:3, eerste lid, onderdeel c,
1:19, tweede lid,
1:28, zesde lid,
1:35,
1:37, derde lid,
2:1, aanhef en onder a tot en met h, j, k en m,
6:1, eerste lid,
6:2,
6:3,
7:1, aanhef en onder b,
7:6, vierde lid,
7:9, aanhef en onder a tot en met c,
9:5,
10:11,
11:13, eerste lid,
artikel 11:14, eerste lid, en artikel 11:15 van de Algemene douanewet, de
artikelen 1:5, vijfde lid,
2:1, eerste lid,
2:2, eerste en tweede lid,
3:2, derde lid,
3:3, aanhef en onder c,
3:4, eerste lid, en
5:1, tweede en vierde lid, van het Algemeen douanebesluit, de
artikelen 2, eerste lid, onderdeel i,
3, vierde lid, en
artikel 5, tweede lid, van de Invorderingswet 1990,
artikel 21 van de Wet op de omzetbelasting 1968, de
artikelen 63, eerste lid, en
69 van de Wet op de accijns en aan de
artikelen 27, eerste lid, en
31 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
Artikel 1:2
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a.
wet:
Algemene douanewet ;
b.
besluit:
Algemeen douanebesluit ;
c.
binnenkomend schip: schip waarvoor de in artikel 40 van het Communautair douanewetboek bedoelde formaliteiten moeten worden vervuld;
d.
binnenkomend luchtvaartuig: luchtvaartuig waarvoor de in artikel 40 van het Communautair douanewetboek bedoelde formaliteiten moeten worden vervuld;
e.
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken;
f.
verordening 1301/2006: Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PbEU 2006, L 238);
g.
Verordening 1186/2009: Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU 2009, L 324);
i.
Verordening 612/2009: Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PbEU 2009, L 186);
q.
cigarillo’s: sigaren met een maximumgewicht van 3 gram per stuk;
s.
kanselarijbenodigdheden: officiële emblemen en documenten alsmede kantoormeubilair en kantoorbenodigdheden bestemd voor een kanselarij;
t.
verordening 412/2008: Verordening (EG) nr. 412/2008 van de Commissie van 8 mei 2008 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van voor verwerking bestemd bevroren rundvlees (PbEU 2008, L 125);
u.
verordening 507/2008: Verordening (EG) nr. 507/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (PbEU 2008, L 149);
v.
Verordening 1308/2013: Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);
Artikel 1:3
Douanekantoren zijn gevestigd in de plaatsen genoemd in
bijlage I .
2.
Als functionarissen als bedoeld in
artikel 10:15 van de wet worden aangewezen de ambtenaren van de Belastingdienst (contactambtenaren) die door de in het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn aangewezen om namens hen de bevoegdheid, bedoeld in
artikel 11:7 van de wet, uit te oefenen.
Artikel 1:6
De verplichtingen die ingevolge
artikel 1:32 van de wet bestaan jegens de inspecteur en de ontvanger, gelden mede jegens de directeur van de FIOD alsmede jegens de door deze directeur aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst.
2.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, geldt alleen voor de toepassing van artikel 78, tweede lid, van het Communautair douanewetboek.
3.
De in het tweede lid bedoelde wettelijke voorschriften zijn de in de
bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de wet, onder A , bedoelde voorschriften voor zover het voorschriften aangaande onderwerpen betreft die vallen onder de reikwijdte van de volgende wettelijke voorschriften en deze wettelijke voorschriften zelf, voor zover deze betrekking hebben op goederen en goederenverkeer:
–
Wet op de gewasbeschermingsmiddelen en biociden ;
–
Wet grensoverschrijdend vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen ;
2.
De in het eerste lid bedoelde douaneadministratie is gehouden uitvoering te geven aan onherroepelijke beslissingen van een rechtbank of een andere bevoegde autoriteit met betrekking tot kennisneming, verwijdering of verbetering van persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onder I, II en III, van de in het eerste lid genoemde overeenkomst.
1.
Voor het elektronisch verzenden van aangiften en berichten is een vergunning van de inspecteur vereist. De technische specificaties van de aangiften en berichten worden vastgesteld door de inspecteur.
2.
Aan de verplichting een bescheid te overleggen wordt voldaan door in een elektronische aangifte voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling te vermelden dat deze in het bezit zijn van het subject van de regeling. De inspecteur kan nadere bepalingen vaststellen voor de wijze van toezending van de bescheiden of voor de wijze van archivering daarvan.
a.
indien het ambtelijke verrichtingen betreft: € 24 per half uur;
b.
het bedrag, dat door derden aan de inspecteur in rekening is gebracht.
a.
certificaat van oorsprong: bewijsstuk inzake de niet-preferentiële oorsprong van goederen;
b.
certificaat inzake goederenverkeer: certificaat EUR.1 of EUR-MED ten bewijze van de preferentiële oorsprong van goederen;
e.
leveranciersverklaring: verklaring als bedoeld in
Verordening (EG) nr. 1207/2001 van de Raad van 11 juni 2001 betreffende procedures ter vergemakkelijking van de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, de opstelling van factuurverklaringen en formulieren EUR.2 en de afgifte van bepaalde vergunningen ‘toegelaten exporteur’ in het kader van de bepalingen die voor het preferentiële handelsverkeer tussen de Europese Gemeenschap en sommige landen gelden en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 3351/83 (PbEG 2001, L 165);
f.
oorsprongsverklaring: verklaring inzake de preferentiële oorsprong van goederen, in gevallen dat de toepasselijke autonome preferentiële regeling of een handels- of associatieovereenkomst daarin voorziet;
g.
commissie: adviescommissie voor de oorsprong;
h.
NAK: Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;
i.
Naktuinbouw: Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw.
1.
Een aanvraag tot afgifte van een certificaat van oorsprong wordt ingediend bij de Kamer.
2.
De aanvraag bevat gegevens en bewijsstukken op basis waarvan de oorsprong van de in de aanvraag vermelde goederen kan worden vastgesteld.
3.
De Kamer beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid. Het certificaat van oorsprong wordt door de Kamer voorzien van haar stempel en van de handtekening van de daartoe bevoegde functionaris van de Kamer.
4.
Het is verboden onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken:
a.
bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid; of
b.
aan een ander ten behoeve van een aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
c.
enig ander bewijsstuk dat kan dienen om de oorsprong van de in de aanvraag vermelde producten vast te stellen, dat door de Minister van Economische Zaken voor het desbetreffende teeltmateriaal is afgegeven.
2.
Een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 1:14, tweede lid, is voor een aanvraag als bedoeld in artikel 1:14, eerste lid, die betrekking heeft op groente en fruit als bedoeld in deel IX, van bijlage I, bij Verordening 1308/2013 het gewaarmerkt afschrift van het controlebewijs, bedoeld in
artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007.
3.
Indien de producten, vermeld in de aanvraag, tegelijkertijd kunnen worden aangemerkt als teeltmateriaal als bedoeld in het eerste lid, en als groente en fruit als bedoeld in het tweede lid, wordt het eerste of het tweede lid toegepast afhankelijk van de bestemming die aan die producten wordt gegeven.
1.
Een aanvraag tot afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer wordt ingediend bij de Kamer.
2.
De aanvraag bevat gegevens en bewijsstukken op basis waarvan de oorsprong van de in de aanvraag vermelde goederen kan worden vastgesteld.
3.
De Kamer voorziet de aanvraag van haar bevindingen en maakt deze bekend aan de inspecteur.
4.
Het is verboden onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken:
a.
bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid; of
b.
aan een ander ten behoeve van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
1.
De commissie adviseert de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Financiën, en de Kamer over preferentiële en niet-preferentiële oorsprongsvraagstukken.
2.
De commissie stelt haar eigen werkwijze en samenstelling schriftelijk vast.
3.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wijst de voorzitter van de commissie aan.
Artikel 1:18
De instellingen van apparatuur waarmee door kleding van personen wordt gekeken, zijn zodanig, dat de persoon, die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, niet herkenbaar is op de beelden die door de apparatuur worden gegenereerd.
Artikel 1:19
Ingeval de gegevens voor de vaststelling van de douanewaarde zijn uitgedrukt in een munteenheid waarvoor de Europese Centrale Bank referentiekoersen publiceert, worden die referentiekoersen voor de vaststelling van die douanewaarde aangemerkt als de genoteerde koers, bedoeld in artikel 168, aanhef en onderdeel a, tweede gedachtestreepje, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.
1.
Ingeval de gegevens voor de vaststelling van de douanewaarde zijn uitgedrukt in een munteenheid waarvoor de Europese Centrale Bank geen referentiekoersen publiceert, wordt voor de vaststelling van de douanewaarde gebruik gemaakt van de wisselkoers van die munteenheid ten opzichte van de euro zoals die wordt gepubliceerd op de voorlaatste maandag van de maand in de Financial Times Guide to World Currencies.
2.
De wisselkoers, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende de kalendermaand die volgt op de in het eerste lid bedoelde publicatie in de Financial Times Guide to World Currencies.
3.
Indien geen publicatie plaatsvindt op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de betrokken munteenheid laatst in de Financial Times Guide to World Currencies gepubliceerde wisselkoers van die munteenheid ten opzichte van de euro geacht de op de voorlaatste maandag van de maand gepubliceerde wisselkoers te zijn.
4.
Indien een munteenheid als bedoeld in het eerste lid revalueert of devalueert, waardoor de in de Financial Times Guide to World Currencies gepubliceerde wisselkoers vijf percent of meer afwijkt van de in het eerste lid bedoelde wisselkoers, wordt de gerevalueerde dan wel gedevalueerde wisselkoers als nieuwe wisselkoers gebruikt.
5.
In het in artikel 172, eerste volzin, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoeld geval, wordt één enkele wisselkoers toegepast, die geldt op de eerste dag van de periode waarop de aangifte betrekking heeft.
1.
De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde, bedoeld in artikel 178, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, kan achterwege blijven indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen wordt vastgesteld op een andere wijze dan met toepassing van artikel 29 van het Communautair douanewetboek.
2.
Ingeval de in het eerste lid bedoelde aangifte achterwege blijft, verstrekt de aangever afzonderlijk de gegevens met behulp waarvan de aangegeven douanewaarde is berekend. Deze gegevens omvatten ten minste:
–
de methode van de vaststelling van de douanewaarde, aan te duiden door vermelding van het desbetreffende artikel van het Communautair douanewetboek;
–
een verwijzing naar een door de douane genomen beslissing voor zover de douanewaarde overeenkomstig een dergelijke beslissing is aangegeven; en
–
een gedetailleerde opgave van de wijze van berekening.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de aangegeven douanewaarde rechtstreeks uit de factuur is afgeleid.
Artikel 1:22
De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde, die in een formulier D.V.1 als bedoeld in artikel 178, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek zijn opgenomen, wordt afzonderlijk opgenomen in de elektronische aangifte tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen.
1.
Van binnenkomende schepen en binnenkomende luchtvaartuigen wordt, minimaal 2 uur voor de verwachte aankomsttijd bij de haven ressorterend onder het douanekantoor waar ze zullen worden aangebracht, het desbetreffende douanekantoor elektronisch kennis gegeven van de verwachte aankomsttijd.
2.
Bij luchtvaartuigen kan de inspecteur toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 2:0a
De summiere aangifte bij binnenkomst, bedoeld in artikel 183 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, wordt gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.
1.
Binnenkomende schepen en de daarmee vervoerde goederen worden langs in
bijlage II opgenomen vaarwaters overgebracht naar een haven ressorterende onder een in
bijlage III opgenomen douanekantoor alwaar zij worden aangebracht.
2.
Binnenkomende luchtvaartuigen en de daarmee vervoerde goederen worden zonder tussenlanding overgebracht naar een internationale luchthaven ressorterende onder een in
bijlage IV opgenomen douanekantoor alwaar zij worden aangebracht.
3.
Een binnengekomen schip dan wel een binnengekomen luchtvaartuig vertrekt van de haven onderscheidenlijk de internationale luchthaven, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, niet zonder toestemming van de inspecteur.
4.
In
bijlage V zijn plaatsen opgenomen waar binnenkomende schepen en de daarmee vervoerde goederen eveneens kunnen worden aangebracht.
5.
Op plaatsen, bedoeld in het vierde lid, vinden geen andere activiteiten plaats dan:
a.
het innemen van provisie en scheepsbehoeften ten behoeve van de bemanning van het schip; of
b.
het innemen van brandstoffen of smeermiddelen bestemd voor de aandrijving of smering van het schip; of
c.
het aan boord nemen van goederen voor reparatie of vervanging van onderdelen van het schip, mits deze reparatie of vervanging noodzakelijk is om het schip zijn reis voort te kunnen laten zetten alsmede de daadwerkelijke reparatie of vervanging van deze onderdelen.
1.
Het aanbrengen, bedoeld in artikel 40 van het Communautair douanewetboek, vindt op elektronische wijze plaats.
a.
oorlogsschepen en militaire luchtvaartuigen;
c.
vissersschepen welke van de visvangst komen en zijn voorzien van een aanduiding omtrent de haven waar zij thuishoren;
e.
vaartuigen voor het verrichten van loodsdiensten;
g.
schepen en luchtvaartuigen van de Nederlandse Kustwacht.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a.
de laatste haven van vertrek van het schip dan wel luchtvaartuig gelegen is buiten het douanegebied van de Unie;
b.
voor het schip, het luchtvaartuig of voor de aan boord aanwezige goederen bij het in het vrije verkeer brengen rechten bij invoer, accijns of omzetbelasting is verschuldigd;
d.
voor het verkrijgen van vrijstelling van rechten bij invoer of voor het plaatsen onder de desbetreffende douaneregeling voor het schip, het luchtvaartuig of voor de aan boord aanwezige goederen ingevolge wettelijke bepalingen de vervulling van bepaalde formaliteiten is vereist;
e.
het schip dan wel luchtvaartuig niet in de Unie thuishoort; of
f.
het schip dan wel luchtvaartuig niet overeenkomstig haar bestemming wordt gebezigd.
3.
De inspecteur kan toestaan dat, voor zover het de verplichting, bedoeld in
artikel 2:0, betreft, wordt afgeweken van het bepaalde in het tweede lid.
1.
Degene die aan de kust goederen heeft opgevist of gered, dan wel aldaar aangespoelde of gestrande goederen heeft geborgen, geeft daarvan onverwijld kennis aan de inspecteur. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder kust mede verstaan de wateren, stranden en oevers welke op grond van
artikel 21 van de Wet op de strandvonderij worden beschouwd te behoren tot de zee en het zeestrand.
2.
De goederen worden zonder toestemming van de inspecteur niet verder landinwaarts gebracht dan tot de eerste plaats waar zij tegen beschadiging door het zeewater zijn beveiligd.
3.
Na de kennisgeving worden de goederen aangemerkt als binnengebrachte goederen in de zin van artikel 37, eerste lid, van het Communautair douanewetboek.
1.
De summiere aangifte voor tijdelijke opslag, bedoeld in artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, wordt op elektronische wijze ingediend.
2.
De summiere aangifte voor tijdelijke opslag wordt gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.
3.
De summiere aangifte voor tijdelijke opslag bevat de in bijlage 30bis van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek genoemde vereiste gegevens.
4.
In afwijking van het derde lid bevat de summiere aangifte voor tijdelijke opslag, voor de in een schip aanwezige provisie, de gegevens, bedoeld in de scheepsvoorradenaangifte (IMO/FAL 3). Het overzicht van in een schip aanwezige persoonlijke bezittingen van bemanningsleden wordt desgevraagd door de gezagvoerder van het schip onverwijld ter beschikking gesteld aan de inspecteur.
5.
Indien de summiere aangifte voor tijdelijke opslag betrekking heeft op een of meerdere goederen, genoemd in bijlage V, deel B, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PbEG 2000, L 169), wordt dit, gelijktijdig met het indienen van de summiere aangifte voor tijdelijke opslag en door de indiener van die aangifte, expliciet medegedeeld aan de douane.
Artikel 2:6
De goedkeuring van een ruimte voor tijdelijke opslag, bedoeld in artikel 185, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, is gebonden aan een vergunning tot beheer van de desbetreffende ruimte.
1.
Een wijziging in de inrichting van een ruimte voor tijdelijke opslag wordt niet aangebracht dan na goedkeuring van de inspecteur.
2.
De inspecteur kan de vergunning tot beheer van een ruimte voor tijdelijke opslag in ieder geval intrekken of wijzigen:
a.
op verzoek van de houder van de desbetreffende vergunning;
b.
indien de ruimte niet of niet meer in die mate gebruikt wordt dat handhaving van de vergunning gerechtvaardigd is.
Artikel 2:8a
In voorkomend geval kan de inspecteur, rekening houdend met de aard van de goederen of met de douanebestemming die de goederen hebben gekregen dan wel zullen krijgen, andere plaatsen dan douanekantoren aanmerken als plaatsen waar goederen kunnen worden aangebracht.
Artikel 2:9
De termijn, bedoeld in artikel 201, tweede lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, is zeven dagen na indiening van de aangifte. De plaats waar de goederen worden aangebracht wordt aan het douanekantoor schriftelijk of elektronisch gemeld.
1.
Een aangifte tot plaatsing van goederen onder een douaneregeling wordt gedaan in de Nederlandse taal.
2.
In afwijking van het eerste lid kunnen de volgende aangiften eveneens worden gedaan in de Franse, Duitse of Engelse taal:
a.
een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling douanevervoer;
b.
een aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling met gebruikmaking van een handels- of administratief bescheid;
c.
een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling uitvoer;
d.
een aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling met gebruikmaking van het aangiftesysteem (AGS).
1.
De formulieren enig document worden ingevuld overeenkomstig het bepaalde in de Toelichting enig document, zoals opgenomen in
bijlage VI .
2.
De bij de invulling van de formulieren enig document te gebruiken codes zijn de codes opgenomen in het codeboek Douane en beschikbaar via internetadres www.douane.nl.
1.
In de gevallen waarin op grond van wettelijke bepalingen in een aangifte de goederencode van de desbetreffende goederen moet worden vermeld, is dat de code die voor die goederen is vastgesteld in het gebruikstarief.
2.
Het in het eerste lid bedoelde gebruikstarief is de lijst van goederenomschrijvingen met bijbehorende codes en aanduiding van de voor de desbetreffende goederen van toepassing zijnde maatregelen bij in- of uitvoer, zoals die geldt ingevolge verordeningen van de Raad van de Europese Unie of de Europese Commissie.
3.
Het in het eerste lid bedoelde gebruikstarief is beschikbaar via internetadres www.douane.nl.
Artikel 2:13
Indien door de inspecteur een vergunning wordt afgegeven voor het gebruik van de regeling douane-entrepots wordt in de vergunning bepaald dat, afhankelijk van de aard van de goederen die onder de regeling douane-entrepots worden geplaatst, de vergunninghouder en het Centraal Bureau voor de Statistiek overeenstemming bereiken over de afzonderlijke aanlevering van gegevens ten behoeve van de entrepotstatistiek.
1.
Monsterneming vindt in tweevoud plaats, tenzij de wijze en/of aard van het onderzoek ertoe noopt meerdere monsters te nemen, en de monsters worden ter plaatse verpakt en verzegeld.
2.
Indien mogelijk wordt op verzoek van belanghebbende een extra monster genomen, dat ter plaatse wordt verpakt en verzegeld en in het bezit van belanghebbende blijft.
1.
De speling, bedoeld in
artikel 1:35 van de wet, is, indien het een verschil betreft tussen de waarde of de hoeveelheid zoals in de aangifte is aangegeven, en de waarde of de hoeveelheid van hetgeen aanwezig is: een percent van de waarde of de hoeveelheid van hetgeen aanwezig is.
2.
De speling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:
a.
indien het bevonden verschil niet is ontstaan ten gevolge van dwaling, onwillekeurig verzuim of natuurlijke verliezen;
b.
indien het bevonden verschil van invloed is op de berekening van de douaneschuld;
c.
op aantallen colli of losse voorwerpen.
Artikel 3:1
Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften, genoemd in de artikelen 7, eerste tot en met derde lid, 8, eerste en tweede lid, 21, derde lid, 24, vierde lid, 25, eerste lid, 26, eerste lid, 34, tweede lid, vijfde alinea, 35, tiende lid, 38, tweede lid, 45, derde lid, 47, derde lid, tweede alinea, en vijfde lid, van
verordening 376/2008.
a.
de instantie van afgifte, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, tweede alinea, en derde lid, 20, 21, 32, derde lid, 34, derde lid, 38, eerste lid, 40, vierde lid, 45, derde lid, 47, derde lid, tweede alinea, vijfde, achtste en negende lid, onder b, van
verordening 376/2008;
b.
de bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, 18, eerste lid, 39, eerste lid, 40, eerste, tweede en vierde lid, 41, van
verordening 376/2008;
c.
de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 12, tweede lid, 34, achtste lid, 35, tweede lid, tweede alinea, 36, tweede lid, 42, tweede lid, onder b, 46, tweede lid, 47, negende lid, onder b en c, van
verordening 376/2008;
d.
de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 5 van verordening 1301/2006;
e.
de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, 10 en 11, eerste en tweede lid, van verordening 412/2008, en
f.
de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 17, eerste tot en met vierde lid, van verordening 507/2008.
Artikel 3:3
De Minister van Economische Zaken is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 7 van
Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van
Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (PbEG 2001, L 341).
Artikel 3:4
Aanvragers voor certificaten vullen slechts de aanvraag, bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede alinea, van verordening 376/2008 in.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd een ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 4, derde lid, van
verordening 376/2008.
2.
Indien de Minister van Economische Zaken gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is de Minister van Economische Zaken tevens de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, derde lid, onder c, van
verordening 376/2008.
Artikel 3:8
De Minister van Economische Zaken is bevoegd op verzoek van belanghebbende certificaten onder zich te houden, onderscheidenlijk in bewaring te nemen ten behoeve van de toepassing van artikel 24 van
verordening 376/2008 op dat certificaat.
1.
De Minister van Economische Zaken geeft de invoercertificaten, bedoeld in
artikel 3:1, onder d, van het besluit, of uittreksels daarvan voor ruwe hennep van post 53 02 10 00 van de gecombineerde nomenclatuur slechts af indien deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU 2009, L 30);
2.
De Minister van Economische Zaken geeft de invoercertificaten, bedoeld in
artikel 3:1, onder d, van het besluit, of uittreksels daarvan voor zaaizaad bestemd voor de inzaai van henneprassen van post 1207 99 15 van de gecombineerde nomenclatuur slechts af indien deze vergezeld gaat van het bewijs dat het gehalte aan tetrahydrocannabinol niet hoger is dan het gehalte, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU 2009, L 30);
1.
Een aanvraag tot erkenning van een importeur van niet voor inzaai bestemd hennepzaad als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening 507/2008 wordt ingediend bij de Minister van Economische Zaken.
2.
De Minister van Economische Zaken erkent een importeur als deze een redelijke activiteit gedurende 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning kan aantonen in de handel in granen, zaden of peulvruchten.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de Minister van Economische Zaken ook een importeur erkennen:
a.
die aan de hand van bewijsstukken, waaronder een bedrijfsplan, kan aantonen dat de in het tweede lid genoemde activiteiten op korte termijn zullen worden gestart, of
b.
die is aan te merken als een in Nederland gevestigde organisatie die kan aantonen hennepzaad te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en in dat kader in aanmerking wil komen voor een erkenning als importeur.
4.
De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend op een door de Minister van Economische Zaken vastgesteld formulier dat beschikbaar is op internetadres mijn.rvo.nl.
a.
voert een voorraadboekhouding waaruit de aangevoerde partijen, de be- of verwerkte partijen en de afgeleverde partijen blijken;
b.
overhandigt binnen 3 maanden na de in artikel 17, tweede lid, tweede alinea, van de in verordening 507/2008 genoemde termijn van 12 maanden verklaringen waaruit blijkt dat de ingevoerde partijen waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van verordening 507/2008 is afgegeven, voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede alinea, van verordening 507/2008, en
c.
overhandigt de in onderdeel a bedoelde voorraadboekhouding en overige bewijsstukken op verzoek aan de Minister van Economische Zaken.
Artikel 3:13c
Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, derde alinea, van verordening 507/2008 kan de Minister van Economische Zaken op verzoek van de erkende importeur overgaan tot verlenging van de in
artikel 3:13b, onderdeel b, genoemde termijn van 12 maanden met één of twee periodes van 6 maanden.
Artikel 3:13d
Indien niet wordt voldaan aan een of meer voorwaarden, genoemd in
artikel 3:13b stelt de Minister van Economische Zaken, in geval het een in een andere lidstaat gevestigde importeur betreft, de bevoegde autoriteit van die lidstaat hiervan in kennis.
1.
Het certificaat, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van verordening 507/2008 wordt door de importeur aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken.
2.
Het certificaat is geldig tot en met het einde van de zesde maand na de maand van afgifte.
3.
Het certificaat moet door de erkende importeur bij invoer aan de douane worden overhandigt ter afschrijving en moet door de erkende importeur worden teruggezonden aan de Minister van Economische Zaken binnen twee maanden na afloop van de maand waarin de geldigheidsduur van het certificaat is verstreken.
4.
Indien de ingevoerde hoeveelheid ten hoogste 5% hoger is dan de op het certificaat genoemde hoeveelheid wordt zij beschouwd als op grond van dat certificaat te zijn ingevoerd.
1.
Van het verbod op het invoeren van landbouwproducten, bedoeld in
artikel 3:2 van het besluit, wordt vrijstelling verleend voor pootaardappelen van post 0701 1000 van de gecombineerde nomenclatuur.
2.
Van het verbod op het uitvoeren van landbouwproducten, bedoeld in
artikel 3:2 van het besluit, wordt vrijstelling verleend voor pootaardappelen van post 0701 1000 van de gecombineerde nomenclatuur.
3.
Aan de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, is de voorwaarde verbonden dat de betrokken partij is voorzien van een etiket en een bewijsstuk als bedoeld in artikel 13 van Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PbEG 2002, L 193).
4.
Het etiket en het bewijsstuk, bedoeld in het derde lid, worden afgegeven door de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen.
Artikel 3:15
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: verwerkende inrichting, erkend overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG 2004, L 226);
productiecode: gebruikelijke code waaruit de productiedatum blijkt van een A-product als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening 412/2008, respectievelijk van een B-product als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening 412/2008;
rendement: resultaat van de berekening van het aantal in bewerking genomen kilo’s rundvlees, verminderd met dripverliezen en afsnijdsels, onder aftrek van de kilo's uitval of bijproduct, gedeeld door de hoeveelheid eindproduct in kilo's;
verwerker: natuurlijke of rechtspersoon die bevroren rundvlees verwerkt tot A-producten of B-producten of die voornemens is hiertoe over te gaan.
Artikel 3:16
Een verwerker die bevroren rundvlees invoert in het kader van een tariefcontingent als bedoeld in verordening 412/2008 verwerkt het ingevoerde rundvlees binnen 3 maanden na de dag van invoer tot A-producten of tot B-producten.
1.
De Minister van Economische Zaken kent een recht tot invoer toe overeenkomstig verordening 412/2008.
2.
Een aanvraag voor de afgifte een recht tot invoer wordt ingediend door een verwerker bij de Minister van Economische Zaken op een daartoe door de Minister van Economische Zaken vastgesteld formulier dat beschikbaar is op internetadres mijn.rvo.nl.
3.
Een verwerker toont bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid aan dat hij voldoet aan de voorschriften, bedoeld in verordening 412/2008 en de voorschriften van deze afdeling.
1.
Een aanvraag voor een invoercertificaat wordt ingediend bij de Minister van Economische Zaken.
2.
De Minister van Economische Zaken neemt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid alleen in behandeling als de aanvrager beschikt over een ingevolge
artikel 3:16a, eerste lid, toegekend recht tot invoer.
1.
De Minister van Economische Zaken geeft een invoercertificaat af als door de verwerker een zekerheid is gesteld als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening 376/2008.
2.
Bij de invoer van grondstoffen stelt een verwerker voor de Minister van Economische Zaken een zekerheid onder gebruikmaking van een door de Minister van Economische Zaken vastgesteld formulier dat beschikbaar is op internetadres mijn.rvo.nl.
3.
De Minister van Economische Zaken geeft een zekerheidstelling vrij:
a.
als bedoeld in het eerste lid wanneer is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in deze afdeling en verordening 376/2008, of
b.
als bedoeld in het tweede lid wanneer is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in deze afdeling en verordening 412/2008.
4.
Met inachtneming van verordening 412/2008 verbeurt een verwerker de zekerheid ten gunste van de Minister van Economische Zaken bij niet naleving van de relevante voorschriften, bedoeld in die verordening en in deze afdeling.
1.
Een verwerker die voor de eerste keer bevroren rundvlees wil invoeren in het kader van een tariefcontingent als bedoeld in verordening 412/2008 dient daartoe tenminste twee weken voor de eerste daadwerkelijke invoer een aanvraag in bij de Minister van Economische Zaken.
2.
Een aanvraag die betrekking heeft op een A-product gaat vergezeld van:
a.
een op een A-product betrekking hebbend recept;
b.
de benaming en de voorgestelde productiecode van het eindproduct;
c.
alle verwerkte grond- en hulpstoffen in een percentage van de totale hoeveelheid verwerkte grondstoffen en het eiwitgehalte van de grond- en hulpstoffen;
e.
de kerntemperatuur en de tijdsduur waarop de kerntemperatuur blijft gehandhaafd tijdens be- of verwerking van het product;
g.
het mager rundvleesgehalte;
h.
het totaal vleespercentage;
i.
de verhouding tussen het collageen en het eiwit;
j.
de GN-code van de grondstof en de GN-code van het eindproduct, en
k.
indien het recept betrekking heeft op de bereiding van verkleind vlees of vlees met saus: het vetvrije droge stofgehalte van de overige bestanddelen die niet bestaan uit vlees, vet, of slachtafval.
3.
Een aanvraag die betrekking heeft op een B-product gaat vergezeld van:
a.
een op een op een B-product betrekking hebbend recept;
b.
de in onderdeel 2, sub-onderdelen b, d, e, f, en j bedoelde informatie;
c.
alle verwerkte grond- en hulpstoffen in een percentage van de totale hoeveelheid verwerkte grondstoffen, en
d.
indien het recept betrekking heeft op de bereiding van eindproducten met de GN-code 0210 2090 in de gecombineerde nomenclatuur: de verhouding tussen het water en het eiwit.
Artikel 3:16e
De minister van Economische Zaken beslist op een aanvraag als bedoeld in
artikel 3:16d, eerste lid, en kan daarbij vaststellen vanaf welke datum de verwerker het recept mag toepassen.
Artikel 3:16f
Een verwerker die een nog niet eerder aan de Minister van Economische Zaken verstrekt recept wil toepassen, of een eerder aan de Minister van Economische Zaken verstrekt recept wil wijzigen dient daartoe een nieuwe aanvraag in overeenkomstig
artikel 3:16d, eerste lid.
Artikel 3:16g
De Minister van Economische Zaken kan bij een verwerker of bij een derde onderzoek verrichten naar:
a.
de technische mogelijkheden om de grondstoffen te verwerken tot het in het recept omschreven eindproduct, bedoeld in artikel 16d, tweede of derde lid, of
b.
de inrichting van de administratie van een verwerker ten aanzien van de vraag of deze altijd op eenvoudige wijze inzicht geeft in de aankoop en de verkoop van de grondstoffen en de verkoop en de aflevering van de eindproducten.
1.
Een verwerker meldt de invoer van bevroren rundvlees tenminste 2 werkdagen voor het tijdstip van invoer schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken.
2.
Een verwerker die het voornemen heeft om bevroren rundvlees te verwerken overeenkomstig verordening 412/2008 meldt dit tenminste 2 werkdagen voor het tijdstip van aanvang van de productie schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken.
1.
Alvorens de op het invoercertificaat vermelde hoeveelheid bevroren rundvlees te verwerken doet een verwerker een proefbereiding van de voorgenomen verwerking en stelt de Minister van Economische Zaken in de gelegenheid om aanwezig te zijn bij die proefbereiding.
2.
De Minister van Economische Zaken berekent het rendement bij een proefbereiding.
3.
De Minister van Economische Zaken kan een nieuwe proefbereiding verplicht stellen om het rendement te berekenen.
4.
De Minister van Economische Zaken trekt een op grond van
artikel 3:16e verleende toestemming in als uit de proefbereiding blijkt dat het bereide product naar zijn oordeel niet is aan te merken als een A-product of als een B-product.
5.
Een verwerker informeert de Minister van Economische Zaken voorafgaand aan de verwerking van grondstoffen tot A-producten of tot B-producten als de grondstoffen naar hun aard of kwaliteit duidelijk afwijken van de bij een proefbereiding verwerkte grondstoffen. In dat geval verricht een verwerker altijd een of meerdere nieuwe proefbereidingen als bedoeld in het eerste lid om het rendement alsnog te berekenen.
Artikel 3:16j
Een verwerker doet minimaal één maal per zes weken opgave aan de Minister van Economische Zaken van de bereide of afgeleverde hoeveelheden verwerkte A-producten of verwerkte B-producten, gespecificeerd per soort, op een door de Minister van Economische Zaken vastgesteld formulier dat beschikbaar is op internetadres mijn.rvo.nl.
1.
Een verwerker houdt dagelijks een boekhouding en een voorraadadministratie bij welke betrekking hebben op:
a.
het ter beschikking staande bevroren rundvlees;
b.
het in voorraad gehouden bevroren rundvlees;
c.
het bewerkte of verwerkte bevroren rundvlees;
d.
het ontvangen bevroren rundvlees, en
e.
het afgeleverde bevroren rundvlees.
2.
De boekhouding en voorraadadministratie:
a.
bevatten de relevante leveringsbewijzen, facturen en verwerkingsstaten, en
b.
geven ten aanzien van het relevante bevroren rundvlees op eenvoudige wijze inzicht in:
1°.
de dag van invoer van het bevroren rundvlees;
2°.
de dag van ontvangst van het bevroren rundvlees op een bedrijf;
3°.
de aard van het product;
5°.
de naam en het adres van een leverancier;
6°.
de dag van bewerking of de dag van verwerking;
7°.
de bewerkte of de verwerkte hoeveelheid;
8°.
de wijzigingen in de voorraad als gevolg van retourzendingen, van verliezen of door soortgelijke oorzaken;
9°.
de dag van aflevering bij een afnemer;
10°.
de hoeveelheid die bij een afnemer is afgeleverd, onderscheiden naar de aard van het product, en
11°.
de naam en het adres van een afnemer.
3.
Een verwerker neemt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, op in de boekhouding en de voorraadadministratie voor elk afzonderlijk stadium van de bewerking of de verwerking waarin het bevroren rundvlees zich in een bedrijf bevindt.
1.
Een verwerker die A-producten of B-producten levert aan bedrijfseenheden en die geheel of gedeeltelijk eigenaar, vertegenwoordiger, of op enige wijze daarmee vennootschappelijk gelieerd is, stelt de Minister van Economische Zaken in de gelegenheid om de productie per week in de bedrijfseenheden te controleren.
2.
Indien het eerste lid van toepassing is:
a.
heeft iedere relevante bedrijfseenheid een boekhouding en een voorraadadministratie die het mogelijk maakt:
1°.
om de wekelijkse productie per week te controleren, en
2°.
om de identiteit en het gebruik van het relevante rundvlees vast te stellen,
b.
meldt iedere relevante bedrijfseenheid uiterlijk binnen de in
artikel 3:16h, eerste lid, bedoelde termijn op welke dagen er A-producten of er B-producten worden verwerkt aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
c.
houdt iedere relevante bedrijfseenheid op verzoek van de Minister van Economische Zaken de verwerkte A-producten of de verwerkte B-producten beschikbaar voor onderzoek, en
d.
zorgt iedere relevante bedrijfseenheid voor identificatie van de desbetreffende productieverpakkingen door daarop een gebruikelijke productiecode aan te brengen die niet zonder beschadiging van de verpakking van het eindproduct kan worden verwijderd.
1.
De Minister van Economische Zaken kan een monster nemen op een bedrijf van een verwerker of op een andere plaats in de distributieketen van een verwerkt product van de voorraden van de in het kader van verordening 412/2008 verwerkte producten.
2.
Een monster van een verwerkt product zonder saus bedraagt tenminste 500 gram en bestaat waar mogelijk uit 3 verpakkingseenheden.
3.
Een monster van overige producten bedraagt tenminste 3 van de kleinste verpakkingseenheden.
4.
Op verzoek van een verwerker neemt de Minister van Economische Zaken tegelijk met het nemen van een monster als bedoeld in het eerste lid een alternatief monster van gelijke grootte uit dezelfde partij verwerkte producten met dezelfde productiecode.
5.
Een verwerker bewaart het in het vierde lid bedoelde alternatieve monster op zijn bedrijf.
2.
De Minister van Economische Zaken besluit in ieder geval dat een product niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling indien een monster van een A-product:
a.
ander vlees dan rundvlees bevat;
b.
toevoegingen aan een eindproduct, met uitzondering van water, meer bedragen dan 15% van het netto gewicht van een eindproduct;
c.
de verhouding tussen het collageen en het eiwit groter is dan 0,45 in het eindproduct;
d.
minder dan 20% van het netto gewicht van een eindproduct bestaat uit mager vlees, of
e.
bij doorsnijding van het dikste gedeelte van een eindproduct sporen van een roséachtige vloeistof zijn waar te nemen.
3.
De Minister van Economische Zaken concludeert in het advies in ieder geval dat een product niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling indien een monster van een B-product:
b.
de kleur en consistentie van vers vlees van een verwerkt product met GN-code 0210 20 90 van de gecombineerde nomenclatuur niet volledig is verdwenen, of
c.
de verhouding in het eindproduct tussen het water en het eiwit groter is dan 3,2.
2.
Bij toepassing van het eerste lid laat de Minister van Economische Zaken de onderzoeksresultaten van een op grond van
artikel 3:16n, eerste lid, genomen monster buiten beschouwing en baseert hij een besluit als bedoeld in
artikel 3:16o, tweede of derde lid, uitsluitend op de resultaten van het onderzoek van het alternatieve monster, bedoeld in artikel 3:16n, vierde lid.
1.
Indien de Minister van Economische Zaken op grond van een onderzoek of een tegenonderzoek besluit dat het monster niet voldoet aan de voorschriften komt alle bereide hoeveelheid van dat eindproduct dat door of namens een verwerker is geproduceerd in de week van monstername niet in aanmerking voor toepassing van verordening 412/2008.
2.
De Minister van Economische Zaken kan besluiten dat een betrokken eindproduct niet in aanmerking komt voor toepassing van verordening 412/2008 als een tegenonderzoek van een monster herhaaldelijk andere resultaten oplevert dan het onderzoek van een eerder genomen monster.
3.
De kosten die samenhangen met het nemen van monsters, het onderzoeken van monsters, waaronder het verrichten van tegenonderzoek, komen voor rekening van de verwerker.
Artikel 3:17
Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften, genoemd in de artikelen 16, 19, eerste lid, en 49, eerste lid, van verordening 612/2009.
1.
De Minister van Economische Zaken wordt aangewezen als:
a.
de bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 7, vierde lid, 39, eerste lid, en 46, eerste lid, onder b, van verordening 612/2009;
b.
de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 27, vierde lid, en 32, eerste en tweede lid, van verordening 612/2009.
2.
Als bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, zevende lid, onder b, en 7, derde lid, tweede alinea, van verordening 612/2009 wordt aangewezen het douanekantoor, waar de aangifte ten uitvoer wordt ingediend.
1.
Informatie als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, onder b, tweede aandachtsstreepje, 27, eerste lid, derde alinea, of 28, eerste lid, vierde alinea, van verordening 612/2009 wordt verstrekt aan de Minister van Economische Zaken.
2.
In de gevallen waarin het stellen van zekerheid op grond van een EU-verplichting een voorwaarde is voor de toekenning van restitutie, wordt de zekerheid gesteld bij de Minister van Economische Zaken.
3.
Het opleggen van administratieve sancties als bedoeld in artikel 48 van verordening 612/2009, vindt plaats door de Minister van Economische Zaken.
4.
Het opleggen van maatregelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van
Verordening (EG) nr. 1469/95 van de Raad van 22 juni 1995 betreffende de maatregelen die moeten worden genomen ten aanzien van bepaalde begunstigden van uit het EOFGL, afdeling Garantie, gefinancierde verrichtingen (PbEG 1995, L 145) vindt plaats door de Minister van Economische Zaken.
Artikel 3:20
De Minister van Economische Zaken is bevoegd te beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van verordening 612/2009.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd het ontslag te verlenen, bedoeld in artikel 24 van verordening 612/2009.
2.
Een verzoek als bedoeld in artikel 24, derde lid, van verordening 612/2009 wordt ingediend bij de Minister van Economische Zaken.
3.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd de beslissingen, bedoeld in artikel 24, vierde lid, van verordening 612/2009 te nemen.
1.
De Minister van Economische Zaken verleent de erkenning, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van verordening 612/2009.
2.
De Minister van Economische Zaken kan een erkenning als bedoeld in het eerste lid schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, en 21, eerste en derde lid, van verordening 612/2009.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd tot verlening van de toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 612/2009.
2.
Een belanghebbende dient een schriftelijke aanvraag om de toestemming, bedoeld in het eerste lid, in bij de Minister van Economische Zaken.
3.
De in het eerste lid bedoelde toestemming wordt verleend indien de belanghebbende:
a.
gespecialiseerd is in scheepsproviandering;
b.
een administratie voert die inzichtelijk maakt dat de landbouwproducten de bestemming hebben bereikt, en
c.
een controleregister bijhoudt als bedoeld in artikel 34, vierde lid, eerste en tweede alinea, van verordening 612/2009, of de bij iedere leverantie gebruikte documenten overlegt waarop de douaneautoriteiten de datum hebben vermeld waarop de producten aan boord zijn gebracht.
4.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd tot intrekking van de toestemming indien de belanghebbende niet langer voldoet aan de in het derde lid bedoelde eisen of aan de eisen, bedoeld in artikel 34 van verordening 612/2009.
1.
Een belanghebbende aan wie de toestemming, bedoeld in
artikel 3:23, eerste lid, is verleend, geeft overeenkomstig een bij de Minister van Economische Zaken op te vragen maandstaat, uiterlijk vóór het eind van de kalendermaand volgend op de maand waarin de landbouwproducten ten uitvoer zijn aangegeven, alle in laatstbedoelde maand aangegeven landbouwproducten op bij de Minister van Economische Zaken.
2.
De in het eerste lid bedoelde opgave van landbouwproducten zijn gespecificeerd naar GN-code en, indien van toepassing, de restitutiecode.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd tot betaling van de restitutie, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 612/2009.
2.
De aanvraag om betaling van restitutie wordt ingediend bij de Minister van Economische Zaken.
3.
In geval van levering van landbouwproducten in een andere lidstaat legt de belanghebbende tevens het terugontvangen controle-exemplaar T5 over.
4.
In geval van levering van landbouwproducten aan boor- en productieplatforms en marine- en hulpschepen legt de belanghebbende tevens het leverantiebewijs over.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd tot verlening van een erkenning van de houder van onder douanetoezicht staande bevoorradingsruimten, als bedoeld in de artikelen 37, tweede lid, en 40, tweede lid, tweede alinea, van verordening 612/2009.
2.
Een belanghebbende dient een aanvraag om erkenning als bedoeld in het eerste lid, in bij de Minister van Economische Zaken.
3.
De erkenning, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van verordening 612/2009.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd een voorschot op de restitutie te verlenen, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 37 van verordening 612/2009.
2.
Een belanghebbende dient een aanvraag om het voorschot, bedoeld in het eerste lid, in bij de Minister van Economische Zaken.
Artikel 3:28
De verlening van restitutie voor proviandering van zeeschepen, waaronder ook begrepen al dan niet zelf aangedreven werkschepen, kan in het kader van deze paragraaf alleen plaatsvinden indien het schip binnen tien dagen na proviandering de haven verlaat met een bestemming die niet dichterbij is gelegen dat het gebied, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder a, van verordening 612/2009.
1.
De Minister van Economische Zaken is de bevoegde instantie, bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid, van verordening 612/2009.
2.
Een belanghebbende kan een aanvraag als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van verordening 612/2009 indienen bij de Minister van Economische Zaken.
1.
Levering aan boor- en productieplatforms geschiedt uitsluitend door een door de Minister van Economische Zaken erkende exploitant van een bevoorradingsschip of bevoorradingshelikopter.
2.
Een belanghebbende dient een aanvraag om erkenning als bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in bij de Minister van Economische Zaken.
3.
De Minister van Economische Zaken toetst de aanvraag aan de criteria, bedoeld in artikel 41, tweede lid, onder b, tweede streepje, van verordening 612/2009.
4.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd tot intrekking van een erkenning indien de belanghebbende niet langer voldoet aan de criteria, bedoeld in het derde lid.
1.
De betrokken deelnemer:
a.
bewaart de bewijsstukken, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van verordening 612/2009 in zijn administratie ten behoeve van de Minister van Economische Zaken, en
b.
dient het bewijs, bedoeld in de artikelen 36, derde lid, eerste alinea, 40, vierde en vijfde lid, of 42, tweede lid, van verordening 612/2009 in bij de Minister van Economische Zaken.
2.
Het bewijs, bedoeld in de artikelen 38, tweede lid, eerste alinea, en 40, derde lid, eerste alinea, van verordening 612/2009, wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangifte ten uitvoer is gedaan.
3.
Op verzoek van een belanghebbende kan de Minister van Economische Zaken ermee instemmen dat het bewijs, bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a of b, tweede streepje, van verordening 612/2009, wordt geleverd met een door de scheepskapitein of een andere scheepsofficier van dienst ondertekend certificaat van ontvangst dat van het scheepsstempel is voorzien.
4.
In voorkomend geval kan de Minister van Economische Zaken op verzoek van een belanghebbende ermee instemmen dat het bewijs, bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder b, tweede streepje, van verordening 612/2009, wordt geleverd met een door een beambte van de luchtvaartmaatschappij ondertekend certificaat van ontvangst dat van het stempel van de maatschappij is voorzien.
1.
De Minister van Economische Zaken is bevoegd een toestemming als bedoeld in artikel 76 van het Communautair douanewetboek in samenhang met artikel 282 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek te verlenen.
2.
De toestemming, bedoeld in het eerste lid, kan slechts betrekking hebben op het achterwege laten bij de aangifte ten uitvoer van de vermelding van gehalte, samenstelling of hoedanigheid van uit te voeren landbouwproducten.
3.
De Minister van Economische Zaken kan de toestemming, bedoeld in het eerste lid, onder voorwaarden en beperkingen verlenen.
4.
De Minister van Economische Zaken kan een toestemming intrekken, wanneer blijkt dat de voorwaarden en de beperkingen waaronder de toestemming is verleend, niet zijn nageleefd.
5.
De Minister van Economische Zaken houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in het derde lid.
Artikel 3:33
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is de bevoegde autoriteit, bedoeld in:
a.
artikel 2, onder 8), van verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2005, L 347), en
b.
artikel 2, onder 4, van verordening (EG) nr. 1024/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU 2008, L 277).
1.
De vergunning, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de verordening, genoemd in
artikel 3:33, onderdeel a, wordt ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
2.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend ten minste één werkdag voorafgaand aan het moment dat de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen bij de douane wordt ingediend.
Artikel 4:1
Voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur, zoals vastgesteld bij
Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256), worden verstaan onder:
a.
fokpaarden van zuiver ras: de geregistreerde paarden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder b en c, van
Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG 1990, L 224), met uitzondering van ruinen;
b.
fokvarkens van zuiver ras: de ingeschreven of geregistreerde varkens, zoals gedefinieerd in artikel 1 van
Richtlijn 88/661/EEG van de Raad van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG 1988, L 382).
a.
zij vergezeld gaan van een stamboek- en fokkerijcertificaat zoals vastgesteld bij Verordening (EG) Nr. 504/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen (PbEU 2008, L 149);
b.
zij vergezeld gaan van een document volgens het in
bijlage VIII opgenomen model, waaruit blijkt dat zij in een stamboek of register van de Unie zullen worden ingeschreven of geregistreerd.
a.
zij vergezeld gaan van een stamboek- en fokkerijcertificaat, ondertekend door een instantie die door de bevoegde autoriteit in het derde land is erkend voor de uitvoering van Richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo’s en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG 1994, L 178);
b.
zij vergezeld gaan van een document volgens het in
bijlage VIII opgenomen model, waaruit blijkt dat zij in een stamboek of register van de Unie zullen worden ingeschreven of geregistreerd.
Artikel 4:4
Wanneer goederen tussen twee in de Benelux gevestigde vergunninghouders worden overgedragen, kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van de overdragende vergunninghouder toestaan dat dit geschiedt zonder dat van het controle-exemplaar T5 gebruik wordt gemaakt. In dat geval zijn het vijfde en het zesde lid van artikel 296 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek van toepassing.
a.
onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken of te doen verstrekken waarvan het gevolg zou kunnen zijn dat ten onrechte een gunstige tariefregeling wordt toegepast;
b.
een handeling te verrichten of medewerking te weigeren in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen van de Raad van de Europese Unie of van de Europese Commissie inzake de toepassing van een gunstige tariefregeling in verband met de bijzondere bestemming, aard of eigenschappen van in het vrije verkeer te brengen goederen.
Artikel 4:6
Aan accijns onderworpen EU-goederen kunnen slechts in de ruimten van een douane-entrepot worden opgeslagen voor zover de
Wet op de accijns in deze opslag voorziet en onder de bij of krachtens de
Wet op de accijns gestelde voorwaarden en beperkingen.
Artikel 4:7
Als waarborg voor de betaling van de douaneschuld die kan ontstaan ten aanzien van goederen die onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst, wordt zekerheid gesteld als bedoeld in artikel 88 van het Communautair douanewetboek.
1.
De regeling tijdelijke invoer wordt toegestaan voor vervoermiddelen die hier te lande worden ingeschreven en te naam gesteld in het kentekenregister en waarvoor een kenteken wordt opgegeven bevattende de letters CD, CDJ dan wel de letters BN of GN in combinatie met twee cijfergroepen van elk twee cijfers.
2.
De in het eerste lid bedoelde vervoermiddelen kunnen onder de regeling worden geplaatst zonder schriftelijke aanvraag of vergunning.
1.
Met inachtneming van artikel van 561, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, wordt toegestaan dat vervoermiddelen welke worden betrokken uit een douane-entrepot of een ruimte voor tijdelijke opslag onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst.
2.
Voor vervoermiddelen die in overeenstemming met het eerste lid onder de regeling zijn geplaatst, wordt een kenteken opgegeven bevattende de letters BN of GN in combinatie met twee cijfergroepen van elk twee cijfers.
3.
In de gevallen, bedoeld in artikel 561, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de toepassingverordening Communautair douanewetboek, heeft de tenaamstelling in het kentekenregister een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden.
Artikel 4:10
Als vrije zones controletype II is aangewezen het volgende geografische gebied:
Schiphol, waartoe wordt aangewezen het gebied dat beginnend aan de zuidzijde en gaande via de oost- en noordzijde naar de westzijde als volgt wordt begrensd: door de N207-Leimuiderweg vandaar in noordelijke richting naar Van Heuven Goedhartlaan, aan oostelijke zijde begrensd door het spoor en Spoorlaan en in westelijke zijde begrensd door de Hoofdweg. Vanaf Van Heuven Goedhartlaan in oostelijk richting naar de N201, Weg om Noord die overgaat in de Kruisweg (N201) tot aan de A4, vandaar in zuidelijke richting tot aan de Geniedijk. Vanaf de Geniedijk in oostelijke richting naar de Aalsmeerderdijk. Van de Aalsmeerderdijk in noordelijke richting die ter hoogte van de gemeente Oude Meer overgaat in de Schipholdijk tot aan de kruising met de A-9, vandaar in westelijke richting het gedeelte van de A-9 tot aan de A-4, vandaar in zuidelijke richting het gedeelte van de A-4 tot aan de kruising met de Schipholweg, vandaar in westelijke richting de Schipholweg tot aan de kruising met de Amsterdamse Baan, vandaar in noordelijke richting de Amsterdamse Baan overgaand in de Ookmeerweg tot aan de Etnastraat. Via de Etnastraat (noordzijde) in westelijke richting kruisend met de Maroastraat, de Fogostraat, de Lutkemeerweg, de Colimastraat en de Bromostraat terug in oostelijke richting via de Etnastraat (zuidzijde) richting de Ookmeerweg. Vandaar in zuidelijke richting naar de Amsterdamse Baan tot aan de kruising bij de Hoofdweg bij gemaal Lijnden, vandaar in zuidelijke richting de Hoofdweg Oostzijde tot aan de Weg om de Noord, vandaar oostwaarts de Weg om de Noord die overgaat in de Kruisweg (N-201).
1.
Als plaatsen waar een vrij entrepot kan worden gevestigd, worden aangewezen de plaatsen, genoemd in
bijlage I .
2.
De inspecteur kan, rekening houdend met de economische behoefte aan de mogelijkheid een vrij entrepot te vestigen, andere plaatsen dan de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, aanmerken als plaatsen waar een vrij entrepot kan worden gevestigd.
1.
Bij zijn aanvraag tot verlening van een vergunning voor gebruik van een vrije zone of een vrij entrepot vraagt de belanghebbende, bedoeld in bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, goedkeuring aan de inspecteur voor:
a.
de door hem gevoerde administratie;
b.
de inrichting van het gebouw dat voor werkzaamheden gebruikt gaat worden.
2.
De in het eerste lid bedoelde belanghebbende onderwerpt een voorgenomen wijziging in de door hem gevoerde administratie, of de inrichting van het gebouw dat voor werkzaamheden gebruikt gaat worden, aan de goedkeuring van de inspecteur, indien door deze wijziging de wijze waarop toezicht kan worden uitgeoefend, wordt beïnvloed.
3.
Een wijziging als bedoeld in het tweede lid, wordt niet aangebracht dan nadat van de inspecteur goedkeuring is verkregen en de beheerder van die goedkeuring op de hoogte is.
a.
goederen tijdens hun verblijf in de vrije zone controletype II niet aan het douanetoezicht worden onttrokken;
b.
wordt voldaan aan de bijzondere voorwaarden die in de vergunning zijn vastgesteld.
2.
De belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, die werkzaam is in de vrije zone controletype II, is verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de plaatsing van de goederen in de vrije zone controletype II.
3.
In afwijking van het eerste lid kan in de vergunning tot beheer van een vrije zone controletype II worden bepaald dat de verplichtingen, bedoeld in onderdeel a van dat lid, uitsluitend berusten bij de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, die werkzaam is in de vrije zone controletype II.
4.
De inspecteur kan van de beheerder of van de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, die werkzaam is in de vrije zone controletype II, verlangen dat zekerheid wordt gesteld met betrekking tot de door hen na te komen verplichtingen.
1.
Vrije zones controletype I en vrije entrepots worden, wanneer daar niet wordt gewerkt, ambtelijk gesloten.
2.
Buiten de kantooruren van de inspecteur mag in de vrije zones controletype I en vrije entrepots alleen worden gewerkt met toestemming van de inspecteur.
Artikel 4:16
Aan accijns onderworpen goederen kunnen slechts in een vrij entrepot worden opgeslagen, voor zover de
Wet op de accijns in deze opslag voorziet en onder de daarbij gestelde voorwaarden en beperkingen.
1.
Voor de plaatsing in een vrij entrepot worden per goederensoort de volgende minimumhoeveelheden vastgesteld:
a.
bier op fust: 5 hectoliter;
b.
bier in flessen of in andere verpakkingen: 3 hectoliter;
c.
de minerale oliën lichte olie en gasolie: 250 liter;
d.
de minerale olie halfzware olie: 500 liter;
e.
de minerale olie zware stookolie en andere minerale oliën: 2000 kilogram.
2.
Voor de uitslag uit een vrij entrepot worden per goederensoort de volgende minimumhoeveelheden vastgesteld:
a.
aan accijns onderworpen goederen: 500 kilogram nettogewicht;
b.
voor tabaksproducten: 4 kilogram nettogewicht;
c.
de minerale oliën lichte olie en gasolie: 250 liter;
d.
de minerale olie halfzware olie: 500 liter;
e.
de minerale olie zware stookolie en andere minerale oliën: 2000 kilogram.
3.
In afwijking van het tweede lid geldt geen minimumhoeveelheid bij de uitslag van tabaksproducten uit een vrij entrepot bij het brengen in het vrije verkeer met betaling van de verschuldigde rechten bij invoer.
4.
In afwijking van het tweede lid worden voor de uitslag uit een vrij entrepot per goederensoort in de volgende situaties de volgende minimumhoeveelheden vastgesteld:
a.
voor alcoholhoudende extracten, essences, tincturen, parfumerieën, toiletartikelen en cosmetische producten, welke ten uitvoer worden uitgeslagen, indien het betreft:
1°.
vloeistoffen: 5 liter;
2°.
andere producten: 5 kilogram nettogewicht;
b.
voor overige alcoholhoudende producten ter aflevering als provisie aan boord van uitgaande schepen en luchtvaartuigen of aan diplomaten, indien het betreft:
1°.
vloeistoffen: 5 liter;
2°.
andere producten: 5 kilogram nettogewicht;
c.
voor tabaksproducten ter aflevering als provisie aan boord van uitgaande schepen en luchtvaartuigen of aan diplomaten: 1 kilogram nettogewicht.
5.
De inspecteur is bevoegd toe te staan dat kleinere hoeveelheden dan de minimumhoeveelheden genoemd in de voorgaande leden in een vrij entrepot worden geplaatst of worden uitgeslagen.
Artikel 4:18
Het in kennis stellen van de inspecteur voorafgaand aan de wederuitvoer vindt plaats door inlevering van de generale verklaring (IMO/FAL 1 bij vertrek).
Artikel 4:19
Voor goederen waarvoor de Minister van Economische Zaken wordt verzocht om toekenning van restitutie, worden, in de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling uitvoer, de volgende gegevens vermeld:
a.
aanvraag restitutie ja/nee;
b.
aanvraag voorschot ja/nee.
3.
De in aanmerking te nemen waarde van verhandelbare instrumenten aan toonder, bedoeld in
artikel 3:2, derde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet, is de waarde die het desbetreffende instrument heeft op de meest gerede financiële markt waarop het verhandeld wordt of bij het ontbreken daarvan, de intrinsieke waarde.
1.
Het in het vrije verkeer brengen van ijzer- en staalproducten, van oorsprong uit de Republiek Kazachstan, genoemd in bijlage 1 van Verordening (EG) nr. 1340/2008 van de Raad van 8 december 2008 betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kazachstan (PbEU 2008, L 348), zonder vergunning van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verboden.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing voor het in het vrije verkeer brengen van ijzer- en staalproducten waarvoor een geldige invoervergunning, afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, wordt overgelegd.
3.
Het in het vrije verkeer brengen van ijzer- en staalproducten als bedoeld in het eerste lid zonder een certificaat van oorsprong is verboden.
1.
Het in het vrije verkeer brengen van textiel- en kledingproducten, van oorsprong uit Noord-Korea en Belarus, genoemd in bijlage IV bij
Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling, (PbEG 1994, L 67), zonder vergunning van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verboden.
2.
Het eerste lid geldt niet indien bij het in het vrije verkeer brengen een geldige invoervergunning wordt overgelegd, afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie.
1.
Het is verboden om de goederen die vermeld staan in bijlage II van
Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PbEU 2005, L 200), in- en uit te voeren.
2.
Het is verboden om in de gevallen waar op grond van artikel 5 van de verordening, genoemd in het eerste lid, voor de uitvoer een vergunning is vereist, uit te voeren zonder vergunning.
1.
Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 953/2003 van de Raad van 26 mei 2003 ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie (PbEU 2003, L 135).
2.
De bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de verordening, genoemd in het eerste lid, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
1.
Als douanekantoor van uitgang voor goederen die over zee het douanegebied van de Unie verlaten, worden aangewezen de douanekantoren, opgenomen in
bijlage III .
2.
Als douanekantoor van uitgang voor goederen die door de lucht het douanegebied van de Unie verlaten, worden aangewezen de douanekantoren, opgenomen in
bijlage IV .
1.
Het aanbrengen bij het douanekantoor van uitgang, bedoeld in artikel 793, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, vindt op elektronische wijze plaats met een aankomstmelding. In de aankomstmelding worden de gegevens opgenomen volgens de in
bijlage IXa opgenomen specificaties.
2.
De inspecteur kan toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid.
1.
Van een schip of luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie over zee of door de lucht zal verlaten, wordt aangifte ten uitklaring gedaan.
2.
Van alle goederen geladen in een Nederlandse haven of luchthaven aan boord van het in het eerste lid bedoelde schip of luchtvaartuig, wordt eveneens aangifte ten uitklaring gedaan.
3.
De aangifte ten uitklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan door het op elektronische wijze inzenden van de generale verklaring (IMO / FAL 1 bij vertrek), zoals voorzien in de bijlage bij de IMO Facilitatie Conventie 1965 van de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 1966, 162), respectievelijk de generale verklaring luchtvaart, zoals is voorzien in bijlage 9 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen ICAO verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, 165) van de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart.
4.
De aangifte ten uitklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan door het op elektronische wijze inzenden van het douanemanifest bij uitgang. In het douanemanifest bij uitgang worden de gegevens opgenomen volgens de in bijlage IXa opgenomen specificaties.
5.
De aangifte ten uitklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan voor vertrek van het schip of luchtvaartuig. De aangifte ten uitklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan binnen 3 kalenderdagen na vertrek van het schip of luchtvaartuig.
6.
De inspecteur kan toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde in het vijfde lid.
1.
Als vaarwaters waarlangs schepen en de daarin of daarop aanwezige goederen het douanegebied van de Unie rechtstreeks verlaten, worden aangewezen de vaarwaters, opgenomen in
bijlage II .
2.
In afwijking van het eerste lid wordt toegestaan dat goederen die over zee het douanegebied van de Unie zullen verlaten, worden overgeladen in een schip dat het douanegebied van de Unie zal verlaten.
3.
De toestemming, bedoeld in het tweede lid, wordt slechts verleend voor het overladen van:
a.
provisie of scheepsbehoeften ten behoeve van de bemanning van het schip;
b.
brandstoffen of smeermiddelen bestemd voor de aandrijving of smering van het schip;
c.
goederen welke nodig zijn voor reparatie of vervanging van onderdelen van het schip, mits deze reparatie of vervanging noodzakelijk is om het schip zijn reis te kunnen laten voortzetten.
4.
Voor het overladen, bedoeld in het tweede lid, is een vergunning van de inspecteur vereist.
1.
De in
artikel 2:3 bedoelde schepen en luchtvaartuigen, alsmede schepen die over zee van de ene in Nederland gelegen haven naar de andere gaan, hoeven bij het verlaten van het douanegebied van de Unie niet te worden aangebracht bij een douanekantoor van uitgang.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op schepen en luchtvaartuigen als bedoeld in
artikel 2:3 indien ter zake van de uitvoer, wederuitvoer, dan wel met het oog op de verkrijging van kwijtschelding of terugbetaling van rechten bij invoer aan het douanekantoor van uitgang formaliteiten moeten worden vervuld.
Artikel 6:4a
De summiere aangifte, bedoeld in artikel 182quater van het Communautair douanewetboek, wordt gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.
Artikel 7:1
In afwijking van het forfaitair douanerecht dat wordt toegepast op grond van bijlage I, Eerste Deel, Titel II, punt D.1 bij
Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256) (de gecombineerde nomenclatuur) worden zonder heffing van rechten bij invoer toegelaten goederen, die in kleine zendingen of door reizigers als bagage worden vervoerd, van oorsprong uit:
–
Andorra, voor zover de goederen vallen onder de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur;
–
de ACS-staten, die vallen onder
Verordening (EG) Nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (PbEU 2007, L 348);
–
Albanië, Algerije, Gebieden onder Palestijnse autoriteit, de begunstigde landen in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS), Bosnië-Herzegovina, Ceuta, Chili, de Europese Economische Ruimte, Egypte, Faeröer, Israël, Jordanië, Kosovo, Kroatië, de Landen en Gebieden Overzee, Libanon, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Marokko, Melilla, Mexico, Moldavië, Montenegro, Peru, Servië, Syrië, Tunesië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea of Zwitserland;
–
Turkije, voor zover de goederen vallen onder Protocol nr. 1 bij het Besluit van de Commissie over de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is van 29 februari 1996 (PbEG 1996, L 227) en Protocol nr. 3 bij het Besluit 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten van 25 februari 1998 (PbEG 1998, L 86).
1.
Voor het brengen in het vrije verkeer met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in de artikelen 28, 34, 43, 44, 45, 51, 53, 57, 59, 61, 67, 68, 74 en 95 van Verordening 1186/2009, is een vergunning van de inspecteur vereist met dien verstande dat voor de vrijstellingen, bedoeld in de artikelen 67 en 68 van Verordening 1186/2009, een vergunning slechts is vereist indien de goederen in het vrije verkeer worden gebracht door een instelling of organisatie.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de goederen in het vrije verkeer worden gebracht door een openbare instelling of een instelling of organisatie, genoemd in
artikel 7:4 of in de
bijlagen X tot en met XVI .
1.
Een instelling of organisatie kan op aanvraag worden aangewezen als instelling of organisatie die een beroep mag doen op een vrijstelling, genoemd in deze afdeling.
2.
De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de inspecteur. Op voordracht van de inspecteur kan de instelling of organisatie worden opgenomen in een van de bijlagen bij deze regeling.
1.
Een vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in de artikelen 3, 12, 17, 20, 21, 28 en 34 van Verordening 1186/2009 wordt slechts verleend indien een door belanghebbende ondertekende lijst wordt overgelegd met een beschrijving van alle goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt.
2.
De vrijstelling van rechten bij invoer, bedoeld in artikel 12 van Verordening 1186/2009, wordt voorts slechts verleend indien belanghebbende aantoont dat zijn huwelijk heeft plaatsgehad of dat de eerste officiële stappen met het oog op zijn huwelijk zijn gezet.
3.
Een vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in de artikelen 17 en 20 van Verordening 1186/2009 wordt voorts slechts verleend indien een door een notaris of vergelijkbare functionaris in het land van uitvoer afgegeven verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat de goederen door vererving zijn verkregen.
4.
De termijn van twaalf maanden, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van Verordening 1186/2009, wordt niet verlengd.
5.
Voor het verlenen van een vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in de artikelen 67 en 68 van Verordening 1186/2009 kan de inspecteur een medische verklaring vragen aan een natuurlijke persoon die de goederen voor zijn eigen gebruik in het vrije verkeer brengt.
1.
Als instellingen en organisaties als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder b, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de instellingen en organisaties, genoemd in
bijlage X .
2.
Als instellingen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel b, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de instellingen, genoemd in
bijlage XI .
3.
Als instellingen met zetel in de Unie als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel a, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de instellingen, genoemd in
bijlage XII .
4.
Als instellingen als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de instellingen, genoemd in
bijlage XIII .
5.
Als instelling als bedoeld in artikel 55, aanhef en onder a, van Verordening 1186/2009 wordt aangewezen: Stichting Sanquin Bloedvoorziening.
6.
Als instellingen als bedoeld in artikel 57 van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de ziekenhuizen, gezondheidsinstellingen en dergelijke instellingen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bezighouden met medisch onderzoek, medische diagnose of medische behandeling.
7.
Als geadresseerden als bedoeld in artikel 59 van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de geadresseerden, genoemd in
bijlage XIV .
8.
Als instellingen met een liefdadig en filantropisch karakter als bedoeld in de artikelen 61, eerste lid, onderdeel a, en 74, eerste lid, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen:
–
Vereniging het Nederlandse Rode Kruis;
–
Stichting Leger des Heils Dienstverlening.
9.
Als instellingen en organisaties als bedoeld in de artikelen 67 en 68, eerste lid, van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de instellingen en organisaties, genoemd in
bijlage XV .
10.
Als organisaties als bedoeld in artikel 112 van Verordening 1186/2009 worden aangewezen de organisaties, genoemd in
bijlage XVI .
Artikel 7:6
Voor de beoordeling van de vraag of monsters en stalen als bedoeld in artikel 86 van Verordening 1186/2009 een onbeduidende waarde hebben, wordt de gezamenlijke waarde van alle monsters en stalen die van eenzelfde zending deel uitmaken, in aanmerking genomen. De waarden van de zendingen die door dezelfde afzender aan verschillende geadresseerden zijn verzonden, worden niet samengeteld.
Artikel 7:7
De vrijstelling van rechten bij invoer, bedoeld in artikel 113 van Verordening 1186/2009, voor zover deze betrekking heeft op lijkkisten of urnen, wordt slechts verleend indien een laissez passer voor lijken, een lijkenpas of een overeenkomstige verklaring wordt overgelegd.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik – gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen – van diplomatieke en consulaire ambtenaren, met uitzondering van honoraire consuls, van in
bijlage XVII genoemde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in Nederland.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de desbetreffende ambtenaar Nederlander is of duurzaam in Nederland verblijft.
3.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is, voor zover het motorrijtuigen betreft, beperkt tot twee personenvoertuigen per ambtenaar.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik – gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen – van leden van het administratief, technisch en bedienend personeel van in
bijlage XVII genoemde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in Nederland.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien het desbetreffende personeelslid Nederlander is, duurzaam in Nederland verblijft, of indien er op het moment van het in het vrije verkeer brengen sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland meer dan 10 jaren zijn verstreken.
3.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is, voor zover het motorrijtuigen betreft, beperkt tot twee personenvoertuigen per personeelslid, tenzij met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is overeengekomen dat deze vrijstelling beperkt is tot één personenvoertuig per personeelslid.
1.
Het verzoek tot het verlenen van een vrijstelling, bedoeld in
artikel 7:8 en
artikel 7:9, wordt gedaan door het overleggen van de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer. Deze aangifte wordt gedaan bij de inspecteur door het overleggen van een door het hoofd van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging ondertekende aangifte Douane 39.
2.
De vrijstelling wordt slechts verleend indien alle douane-exemplaren van eerder gedane aangiften ten behoeve van eenzelfde belanghebbende, voorzien van een door hem en het hoofd van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging voor gezien getekende ontvangstbevestiging, binnen drie dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de volgens het eerste lid gedane aangifte door de inspecteur zijn terugontvangen.
3.
Voor een motorvoertuig waarvoor vrijstelling van rechten bij invoer is verleend, wordt in het kentekenregister de aantekening opgenomen ‘vrijstelling van rechten bij invoer en/of omzetbelasting en/of belasting van personenauto’s en motorrijwielen; vervalt bij vervreemding; vrijstelling niet overdraagbaar’. De motorvoertuigen mogen zonder een dergelijke aantekening niet worden gebruikt.
4.
Het is verboden om de overeenkomstig de
artikelen 7:8 en
7:9 met vrijstelling in het vrije verkeer gebrachte goederen:
–
uit te lenen, te verpanden, te verhuren, onder bezwarende titel of om niet over te dragen, zonder dat daartoe toestemming is verkregen van de inspecteur die de vrijstelling heeft verleend; en
–
te gebruiken op een wijze of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor officieel gebruik – bouwen en herstellen daaronder begrepen – van een diplomatieke of beroepsconsulaire vertegenwoordiging in Nederland, genoemd in
bijlage XVII .
2.
Het bepaalde in
artikel 7:10 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofd van de diplomatieke of beroepsconsulaire vertegenwoordiging in de door hem ondertekende schriftelijke verklaring op de aangifte Douane 39 bevestigt dat de goederen voor het officiële gebruik van de vertegenwoordiging bestemd zijn.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van kanselarijbenodigdheden die bestemd zijn voor het officiële gebruik van een honorair consulaire vertegenwoordiging in Nederland, genoemd in
bijlage XVII .
2.
Het bepaalde in
artikel 7:10 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofd van de honorair consulaire vertegenwoordiging in de door hem ondertekende schriftelijke verklaring op de aangifte Douane 39 bevestigt dat de goederen voor het officiële gebruik van de vertegenwoordiging bestemd zijn.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het verrichten van de officiële werkzaamheden door een internationale organisatie in Nederland, genoemd in
bijlage XVIII .
2.
Het bepaalde in
artikel 7:10 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofd van de internationale organisatie in de door hem ondertekende schriftelijke verklaring op de aangifte Douane 39 bevestigt dat de goederen voor het officiële gebruik van de internationale organisatie bestemd zijn.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik – gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen – van functionarissen in dienst van een internationale organisatie, genoemd in
bijlage XIX , indien met die organisaties is overeengekomen dat aan die functionarissen het recht op deze vrijstelling wordt verleend.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de desbetreffende functionaris Nederlander is of duurzaam in Nederland verblijft.
3.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is, voor zover het personenvoertuigen betreft, beperkt tot maximaal twee personenvoertuigen per functionaris, tenzij met de internationale organisatie is overeengekomen dat deze vrijstelling beperkt is tot één personenvoertuig per functionaris.
4.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik – gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen – van administratief, technisch en bedienend personeel in dienst van een internationale organisatie genoemd in
bijlage XIX , indien met die organisatie is overeengekomen dat aan dat personeel het recht op deze vrijstelling wordt verleend.
5.
De vrijstelling, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien het personeelslid Nederlander is, duurzaam in Nederland verblijft, dan wel als er op het moment van het in het vrije verkeer brengen sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland meer dan 10 jaren zijn verstreken.
6.
De vrijstelling, bedoeld in het vierde lid, is, voor zover het personenvoertuigen betreft, beperkt tot maximaal één personenvoertuig per persoon, tenzij met de organisatie is overeengekomen dat geen vrijstelling voor een personenvoertuig wordt verleend.
7.
Artikel 7:10, eerste, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofd van de internationale organisatie in een door hem ondertekende schriftelijke verklaring op de aangifte Douane 39 verklaart dat de functionaris onderscheidenlijk de persoon die gebruik wenst te maken van de in het eerste of vierde lid bedoelde vrijstelling in dienst is bij die internationale organisatie, geen Nederlander is, niet duurzaam in Nederland verblijft, dan wel dat er op het moment van het in het vrije verkeer brengen sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland minder dan 10 jaren zijn verstreken. Voorts vermeldt de verklaring de normale verblijfplaats van de functionaris onderscheidenlijk de persoon op het moment van aanwerving en de datum van tewerkstelling in Nederland.
8.
Het is verboden om de met vrijstelling in het vrije verkeer gebrachte goederen:
–
uit te lenen, te verpanden, te verhuren, onder bezwarende titel of om niet over te dragen, zonder dat daartoe toestemming is verkregen van de inspecteur die de vrijstelling heeft verleend; en
–
te gebruiken op een wijze of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het in het vrije verkeer brengen van gronduitrusting door buiten de Benelux gevestigde luchtvaartondernemingen om op een douaneluchtvaartterrein te worden gebruikt voor de inrichting of exploitatie van een internationale luchtdienst door die onderneming.
2.
Voor het brengen in het vrije verkeer met vrijstelling van rechten bij invoer is een vergunning van de inspecteur vereist.
3.
Indien de luchtvaartonderneming tegelijkertijd goederen van twee of meer soorten in het vrije verkeer brengt, mag worden volstaan met één aangifte voor het brengen in het vrije verkeer, mits de aangifte is aangevuld met een lijst waarop de gegevens van de goederen zijn vermeld.
1.
Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor het brengen in het vrije verkeer van:
a.
provisie en scheepsbehoeften aan boord van binnenkomende schepen, geen woonschepen zijnde;
b.
provisie aanwezig in luchtvaartuigen in internationaal verkeer;
c.
brandstoffen en smeermiddelen aanwezig in binnenkomende schepen en luchtvaartuigen en bestemd voor de aandrijving of smering daarvan.
2.
De vrijstelling voor de goederen, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend voor de hoeveelheden, welke redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor het verbruik of gebruik aan boord.
3.
Het is verboden de goederen uit de vervoermiddelen te verwijderen.
Artikel 7:17
Voor goederen, vermeld in onderstaande lijst, die in kleine zendingen of door reizigers als bagage worden vervoerd, wordt, behoudens het bepaalde in
artikel 7:1, een forfaitaire accijns geheven overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen die gelden voor het douanerecht. De accijns wordt berekend naar de bij die goederen vermelde tarieven.
artikel 12 van de Wet op de accijns Omschrijving | Grondslag | Tarief |
---|
a. overige alcoholhoudende producten als bedoeld in : | liter | € 6,41 |
b. rooktabak | kleinhandelsprijs van soortgelijke producten | 64,6% |
c. sigaretten | kleinhandelsprijs van soortgelijke producten | 60% |
Artikel 7:18
Op de accijnzen, de omzetbelasting en de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken zijn de artikelen 25 tot en met 27 van Verordening 1186/2009 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
a.
de vrijstelling voor alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 27, onderdeel b, eerste en tweede gedachtestreepje, van Verordening 1186/2009, is beperkt tot één fles van het gebruikelijke type met een maximum van 1 liter;
b.
de vrijstelling voor de hierna genoemde goederen is beperkt tot de volgende hoeveelheden:
2°.
koffie-extracten en koffie-essences: 200 gram;
4°.
thee-extracten en thee-essences: 40 gram.
Artikel 7:21
Op de omzetbelasting is artikel 42 van Verordening 1186/2009 alsmede
artikel 7:2 van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft goederen, genoemd in bijlage I, onderdeel B, van Verordening 1186/2009.
Artikel 7:22
Op de omzetbelasting is artikel 43 van Verordening 1186/2009 alsmede de
artikelen 7:2 en
7:4, van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft goederen, genoemd in bijlage II, onderdeel B, van Verordening 1186/2009, mits de aan de aangifte voor het vrije verkeer ten grondslag liggende levering om niet geschiedt, of, indien zij onder bezwarende titel plaatsheeft, de goederen worden geleverd door een ander dan een ondernemer in de zin van de
Wet op de omzetbelasting 1968 .
Artikel 7:23
Op de accijnzen en de omzetbelasting is artikel 53 van Verordening 1186/2009 alsmede de
artikelen 7:2 en
7:4 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor dieren die voor laboratoriumgebruik zijn gefokt, de vrijstelling uitsluitend van toepassing is indien die dieren om niet aan laboratoria worden afgestaan.
Artikel 7:24
Op de omzetbelasting zijn de artikelen 67 en 68 van Verordening 1186/2009, alsmede de
artikelen 7:2 en
7:4 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
a.
de vrijstelling kan worden verleend voor alle goederen die speciaal zijn ontworpen voor onderwijs aan en tewerkstelling of verbetering van de maatschappelijke positie van geestelijk gehandicapten, blinden en andere lichamelijk gehandicapten;
b.
geen vrijstelling wordt verleend indien de goederen door geestelijk gehandicapten, blinden en andere lichamelijk gehandicapten voor hun eigen gebruik worden ingevoerd;
c.
geen vrijstelling wordt verleend indien de goederen met enige commerciële bijbedoeling van de gever of niet om niet aan een in
bijlage XV aangewezen instelling of organisatie worden gezonden.
Artikel 7:25
Op de omzetbelasting is artikel 104 van Verordening 1186/2009 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat geen vrijstelling wordt verleend voor belastingzegels als bedoeld in artikel 104, onderdeel q, van Verordening 1186/2009.
1.
Op de accijnzen, de omzetbelasting en de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken zijn de artikelen 185 tot en met 187 van het Communautair douanewetboek, de artikelen 844 tot en met 856 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek alsmede
artikel 7:28 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de bepalingen inzake het inlichtingenblad INF 3 slechts van toepassing zijn voor zover gelijktijdig aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer wordt gemaakt.
2.
Vrijstelling van omzetbelasting voor terugkerende goederen als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend, indien wordt aangetoond dat op de terugkerende goederen omzetbelasting drukt.
3.
Vrijstelling van accijns voor terugkerende goederen als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend, indien wordt aangetoond dat de voorafgaande uitvoer van deze goederen niet heeft plaatsgevonden uit een accijnsgoederenplaats dan wel met teruggaaf van accijns.
1.
Op de accijnzen zijn de artikelen 3 tot en met 20, 23, 24, 59, 74 tot en met 80, 85, 86, 95 tot en met 101 en 107 tot en met 112 van Verordening 1186/2009 alsmede de
artikelen 7:2 tot en met 7:16 van overeenkomstige toepassing.
2.
Op de omzetbelasting zijn de artikelen 3 tot en met 20, 21, 24, 54 tot en met 56, 59 tot en met 65, 74 tot en met 103 en 105 tot en met 113 van Verordening 1186/2009, alsmede de
artikelen 7:2 tot en met 7:16 van overeenkomstige toepassing.
3.
Op de omzetbelasting is artikel 23 van Verordening 1186/2009 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat onder ‘goederen met een te verwaarlozen waarde’ wordt verstaan goederen waarvan de intrinsieke waarde niet meer dan € 22 per zending bedraagt.
4.
Op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken zijn de artikelen 3 tot en met 20, 23, 24, 59, 74 tot en met 80, 85, 86, 90 tot en met 101 en 107 tot en met 112 van Verordening 1186/2009 alsmede de
artikelen 7:2 tot en met 7:16 van overeenkomstige toepassing.
5.
Op de omzetbelasting is de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van rechten bij invoer bij het in het vrije verkeer brengen van goederen, die overeenkomstig de douaneregeling passieve veredeling tijdelijk zijn uitgevoerd, van overeenkomstige toepassing.
1.
De documenten, bedoeld in artikel 848, eerste lid, onder a en b, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek zijn, behoudens in de gevallen waarin de goederen in het kader van de regeling passieve veredeling zijn uitgevoerd, niet vereist indien het de volgende goederen betreft:
a.
motorrijtuigen alsmede kleine aanhangwagens die zijn bestemd voor het vervoer van reisbenodigdheden, duidelijk sporen van gebruik vertonen en samen met de motorrijtuigen worden ingevoerd, indien bij de motorrijtuigen een geldig kentekenbewijs aanwezig is en zij, alsmede de aanhangwagens, het in dat bewijs vermelde kenteken voeren, voor zover daaruit blijkt dat zij in het vrije verkeer zijn;
b.
aanhangwagens, andere dan die zijn bedoeld in onderdeel a en opleggers, voor zover uit de overgelegde bescheiden dan wel op andere wijze blijkt dat zij in het vrije verkeer zijn;
c.
luchtvaartuigen die in één der lidstaten van de Europese Unie zijn ingeschreven;
d.
locomotieven en ander rollend spoorwegmaterieel, die zijn ingeschreven in het wagenpark van een in één der lidstaten gevestigde spoorweg- of andere onderneming, indien wordt aangetoond dat zij tevoren uit het vrije verkeer van het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd;
e.
andere vervoermiddelen, indien wordt aangetoond dat zij tevoren uit het vrije verkeer van het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd;
f.
containers, met inbegrip van het normale toebehoren en de normale uitrusting daarvan, verpakkingsmiddelen en andere voorwerpen, vervaardigd en ingericht voor het vervoer van goederen, alsmede dekkleden en stuwmateriaal ten aanzien waarvan bij wederinvoer, gelet op de aard, de bijzondere kenmerken en de gebruiksvoorwaarden, aannemelijk is dat zij tevoren uit het vrije verkeer van het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd;
g.
goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers en die tevoren uit het vrije verkeer van het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd; de inspecteur kan vorderen dat de herkomst uit het vrije verkeer van het douanegebied van de Unie wordt aangetoond door middel van een schriftelijk bewijsstuk.
2.
Wanneer de inspecteur twijfelt of vervoermiddelen voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling van rechten bij invoer, kunnen de vervoermiddelen worden ingevoerd nadat zekerheid is gesteld voor de rechten bij invoer die voor die vervoermiddelen verschuldigd zijn. De belanghebbende kan binnen drie maanden bij de inspecteur een verzoek indienen om voor de goederen alsnog vrijstelling van rechten bij invoer te verlenen, mits hij daarbij aantoont dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling van rechten bij invoer is voldaan.
3.
Het is verboden om aanspraak gemaakt op vrijstelling van rechten bij invoer voor een motorrijtuig waarvan het chassis- of framenummer is gewijzigd of verwijderd zonder dat daartoe door de inspecteur toestemming is verleend.
1.
Binnengebrachte postzendingen als bedoeld in artikel 237, eerste lid, onderdeel A, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, welke niet rechtstreeks naar een plaats buiten Nederland zullen worden gevoerd, worden gebracht naar een sorteerplaats van de Post of naar een bergplaats van de Post.
2.
Vanaf de sorteerplaats kunnen postzendingen als bedoeld in artikel 237, derde lid, onderdeel a, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek zonder verdere formaliteiten ter beschikking worden gesteld aan de geadresseerde. Andere postzendingen worden zonder verdere formaliteiten hetzij buiten Nederland gevoerd, hetzij overgebracht naar een bergplaats van de Post.
3.
De plaatsen waar sorteerplaatsen en bergplaatsen voor binnengebrachte postzendingen zijn gelegen worden door de Minister van Financiën in overeenstemming met de Minister van Economische zaken aangewezen. Deze plaatsen zijn vermeld in
bijlage XX .
Artikel 7:30
Indien goederen als postzending als bedoeld in artikel 237, eerste lid, onderdeel B, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek het douanegebied van de Unie zullen verlaten, vindt de aftekening van de van toepassing zijnde aangifte plaats door de Post op plaatsen die door de Minister van Financiën in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken zijn aangewezen. Deze plaatsen zijn vermeld in
bijlage XX .
Artikel 8:1
Een hypotheek wordt als zekerheidstelling aanvaard indien:
a.
de waarde van de desbetreffende onroerende zaak voldoende is om als onderpand dienst te kunnen doen;
b.
de onroerende zaak verzekerd is tegen brand en de Staat der Nederlanden in de verzekeringspolis is aangewezen als begunstigde van de uitkering;
c.
de hypotheekgever een zogenoemde hypothecair-belangverzekering heeft afgesloten dan wel de hypotheekakte een zogenoemde Kramer-verklaring bevat;
Artikel 8:1a
De aanvulling of vervanging van een zekerheid, bedoeld in artikel 198 van het Communautair douanewetboek, wordt binnen een maand na de mededeling door de ontvanger, dat aanvulling of vervanging van de zekerheid wordt geëist, gesteld.
Artikel 8:2
Het aanslagbiljet bevat in ieder geval de volgende gegevens:
–
naam, adres en woonplaats van de schuldenaar of belanghebbende;
–
kenmerk en datum van de beschikking;
–
bedrag aan rechten, compensatierente dan wel compenserende rente, kosten of bestuurlijke boete;
1.
Voor de berekening van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies wordt een bedrag dat dient als grondslag voor die berekening zodanig afgerond dat een gedeelte van een euro rekenkundig wordt afgerond op hele euro’s.
2.
Voor de berekening van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies wordt een hoeveelheid die dient als grondslag voor die berekening, zodanig afgerond dat een gedeelte van een kilogram, van een liter of van een meter in aanmerking wordt genomen als een heel kilogram, een hele liter of een hele meter.
3.
Indien de eenheid waarover het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies moet worden berekend minder is dan een kilogram, een liter of een meter, wordt, in afwijking van het tweede lid, een hoeveelheid die dient als grondslag voor de berekening, bedoeld in het tweede lid, zodanig afgerond dat een gedeelte van 100 gram, van een deciliter of van een decimeter in aanmerking wordt genomen als 100 gram, een hele deciliter of een hele decimeter.
4.
Voor de berekening van het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen en retributies wordt een volumepercentage ethylalcohol die dient als grondslag voor die berekening, naar beneden afgerond op tiende percent absolute ethylalcohol.
Artikel 8:4
Indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt, wordt het bedrag aan rechten naar evenredigheid berekend.
1.
Het bedrag aan rechten, andere belastingen, heffingen, retributies, renten, interesten of kosten van ambtelijke werkzaamheden wordt rekenkundig afgerond op eurocenten.
2.
Indien de berekening van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, geschiedt aan de hand van een aangifte, wordt elk onderdeel van de aangifte overeenkomstig het eerste lid afgerond.
1.
De boeking van bedragen aan rechten blijft achterwege indien het totaal verschuldigde bedrag lager is dan € 10.
2.
Indien een aanvullende aangifte als bedoeld in artikel 76, tweede lid, van het Communautair douanewetboek wordt gedaan, wordt voor de toepassing van het eerste lid onder totaal verschuldigd bedrag verstaan het op grond van de aanvullende aangifte getotaliseerde verschuldigde bedrag.
1.
Terugbetaling of kwijtschelding van accijnzen, omzetbelasting en de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt verleend in de gevallen waarin bij of krachtens het Communautair douanewetboek aanspraak op terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan.
2.
De door het Comité genomen beschikking, bedoeld in artikel 239, lid 1, tweede gedachtestreepje, van het Communautair douanewetboek en de ter uitvoering van dat artikel vastgestelde bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding voor zover het tevens betrekking heeft op accijnzen, omzetbelasting en de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
1.
Het drukken van formulieren van certificaten inzake goederenverkeer zonder een vergunning van de Minister van Financiën en het drukken van certificaten van oorsprong zonder vergunning van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vormen verzuimen ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 160.
2.
Overtreding van het verbod:
b.
bedoeld in
artikel 1:16, vierde lid;
vormt een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 160.
Artikel 10:2
Het opstellen van een leveranciersverklaring of een verklaring omtrent de preferentiële oorsprong op de factuur of op een ander handelsbescheid op basis van onvolledige of onjuiste gegevens of zonder dat het bewijs daarvoor in de administratie aanwezig is vormt een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 160.
Artikel 10:3
Indien wijziging in de inrichting van een ruimte voor tijdelijke opslag wordt aangebracht zonder goedkeuring van de inspecteur, vormt dit een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 160.
c.
de mededeling, bedoeld in
artikel 2:5, vijfde lid;
vormt een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 160.
Artikel 11:1
Degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, of handelingen verricht, welke leiden of kunnen leiden tot een onjuiste terugbetaling van rechten bij invoer, of kwijtschelding van rechten bij invoer, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:2
Degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, waardoor ten onrechte een vrijstelling wordt genoten of zou kunnen worden genoten, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:3
Degene die een der in deze regeling omschreven verboden overtreedt, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:4
Hij die geen bijstand verleent of niet alle nodige bescheiden en inlichtingen verstrekt binnen de eventueel vastgestelde termijn zoals bedoeld in artikel 14 CDW maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:5
Hij die zonder de ingevolge wettelijke bepalingen vereiste toestemming:
a.
goederen lost, laadt, overlaadt, inslaat of uitslaat;
b.
goederen als bedoeld in
artikel 2:4 verder landinwaarts brengt dan tot de eerste plaats waar zij tegen beschadiging door het zeewater zijn beveiligd; of
c.
een binnengekomen schip dan wel een binnengekomen luchtvaartuig laat vertrekken van de haven of de internationale luchthaven, bedoeld in
artikel 2:1, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid;
maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:6
Hij die in strijd met wettelijke bepalingen verandering brengt in de staat waarin binnengebrachte goederen of goederen die het douanegebied zullen verlaten zijn aangebracht maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
Artikel 11:7
Hij die in strijd met de wettelijke bepalingen een aanvullende aangifte zoals bedoeld in artikel 76, lid 2 CDW achterwege laat of niet tijdig doet, pleegt een strafbaar feit.
1.
Van de inbeslagneming van goederen, ter zake van het begaan van bij wettelijke bepalingen strafbaar gesteld feiten door onbekende personen, wordt mededeling gedaan in één of meer door de inspecteur aan te wijzen dag- of nieuwsbladen, met vermelding van een omschrijving van de goederen en van de voor de goederen gebezigde verpakking.
2.
Indien de goederen een spoedige, aanmerkelijke waardevermindering onderhevig zijn of indien de bewaring of het onderhoud ervan een gevaar oplevert dan wel hoge kosten met zich meebrengt, wordt, in afwijking van het eerste lid, van de inbeslagneming op door inspecteur te bepalen wijze, naar plaatselijk gebruik, in het openbaar mededeling gedaan.
3.
De vorige leden vinden overeenkomstige toepassing bij de inbeslagneming op onbekende personen van vervoermiddelen en voorwerpen, bedoeld in
artikel 1:37, eerste lid, van de wet, met dien verstande dat tevens de gronden tot die inbeslagneming worden vermeld.
Artikel 12:2
Onder de voorwaarden voor het vrijgeven van goederen welke ter zake van het begaan van bij wettelijke bepalingen strafbaar gestelde feiten in beslag zijn genomen, wordt ten minste gesteld dat ten kantore van een door de inspecteur aangewezen ontvanger zekerheid wordt gesteld tot verzekering van de uitlevering van de goederen of de voldoening van de waarde daarvan.
2.
De verkoop van de in bewaring genomen goederen vindt niet eerder plaats dan nadat aan het voornemen daartoe in de een of meerdere, door de inspecteur aan te wijzen, dag- of nieuwsbladen bekendheid is gegeven.
3.
Indien de goederen een spoedige, aanmerkelijke waardevermindering onderhevig zijn of indien de bewaring of het onderhoud ervan een gevaar oplevert dan wel hoge kosten met zich meebrengt, vindt, in afwijking van het tweede lid, de verkoop plaats nadat van het voornemen op door de inspecteur te bepalen wijze in het openbaar kenbaarheid is gegeven.
4.
De verkoop van de in bewaring genomen goederen geschiedt in het openbaar en volgens plaatselijke gebruiken.
5.
In afwijking van het bepaalde in de vorige leden, kan de verkoop met volmacht van de inspecteur onderhands geschieden indien het vermoeden bestaat dat uit de opbrengst van de goederen de aan een openbare verkoop verbonden kosten niet kunnen worden bestreden of indien het de verkoop van in het derde lid bedoelde goederen betreft.
Artikel 13:1
Deze regeling wordt aangehaald als: Algemene douaneregeling
Artikel 13:2
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Algemene douanewet in werking treedt.