Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b.
lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
c.
vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Vreemdelingenwet 2000 ;
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
1.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.
3.
Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.
2.
Als eigen kind wordt beschouwd het kind
d.
van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;
e.
van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.
3.
Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
4.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.