1.
De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in
artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.
2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
3.
Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend.
4.
Indien de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen, kan deze aanvraag worden ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat tevens adviseert aan wie de kinderbijslag wordt betaald.
1.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a.
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van
artikel 15 of
16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b.
indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c.
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van
artikel 15 of
16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
3.
Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van
artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, wordt het recht op kinderbijslag vastgesteld, herzien of ingetrokken en het recht op kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig
hoofdstuk III, paragraaf 1 en
2.
1.
De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
2.
De verplichting van het eerste lid geldt niet indien:
a.
die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is, of
b.
het kind voor wie kinderbijslag wordt betaald recht krijgt op studiefinanciering op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 .
1.
In aanvulling op
artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken aan te tonen dat:
b.
een kind als bedoeld in
artikel 7, zesde lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch tot het huishouden van een ander behoort.
2.
Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in de gelegenheid te stellen, kan de Sociale verzekeringsbank bij dit verzoek aanbieden met de toestemming van de verzekerde of de bewoner van de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde onderscheidenlijk de woning waar het kind woont binnen te treden.
3.
Indien door het ontbreken van toestemming van de bewoner niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, heeft dit gevolgen voor het recht op en het geldend maken van het recht op kinderbijslag.
1.
De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2.
De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3.
De verzekerde, alsmede de persoon aan wie op grond van
artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
2.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 15, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
4.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.
Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 17a wordt opgelegd.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in
artikel 15. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2.
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend.
3.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in
artikel 15, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.
De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 15, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5.
De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in
artikel 15, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6.
In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.
De Sociale verzekeringsbank kan:
a.
de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b.
afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8.
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 17c
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van
artikel 17g, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.
1.
De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete met kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de
Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de
Algemene nabestaandenwet , die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, ontvangt.
2.
Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3.
Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de
Participatiewet , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de
Werkloosheidswet , de
Ziektewet , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de
Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de
Toeslagenwet .
5.
Zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon aan wie op grond van de
artikelen 7c of
21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting als bedoeld in
artikel 17a, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
1.
Bij de verrekening, bedoeld in
artikel 17g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 17a, vijfde lid, door Sociale verzekeringsbank, in afwijking van
artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2.
Artikel 17g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 17a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3.
De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.
De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van
artikel 17g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5.
Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de
Participatiewet wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de kinderbijslag op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de kinderbijslag kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
6.
Voor de toepassing van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.