Artikel 31
Voor de heffing van de directe belastingen en de inkomstenbelasting wordt geen rekening gehouden met rechtshandelingen waarvan op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad, of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat zij zouden achterwege gebleven zijn indien daarmede niet de heffing van de belasting voor het vervolg geheel of ten dele zou worden onmogelijk gemaakt.
Artikel 32
Het besluit van de inspecteur om een belastingaanslag met toepassing van
artikel 31 vast te stellen, wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking en niet dan nadat Onze Minister daartoe toestemming heeft verleend.
1.
In geval van twijfel of een beraamde rechtshandeling onder
artikel 31 zou vallen, kan de belanghebbende deze vraag onderwerpen aan het oordeel van de inspecteur. De beslissing van de inspecteur wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Indien de inspecteur de in het eerste lid bedoelde vraag ontkennend beantwoordt, kan
artikel 31 op de rechtshandeling, zo zij tot stand komt, niet worden toegepast, tenzij mocht blijken, dat de feiten niet volkomen overeenstemmen met de tevoren gegeven voorstelling.
Artikel 34
In geval van beroep tegen een uitspraak op een bezwaarschrift betreffende een beschikking als bedoeld in
artikel 32 of
33, handhaaft de rechtbank de uitspraak indien blijkt, dat de in de beschikking omschreven rechtshandeling voldoet aan de voor de toepassing van
artikel 31 gestelde voorwaarden, en vernietigt het de uitspraak indien dit niet het geval is.
Artikel 35
Nadat de in
artikel 32 bedoelde beschikking onherroepelijk is geworden kan daaraan uitvoering worden gegeven. Een na het onherroepelijk worden van de in de
artikelen 32 of
33 bedoelde beschikking, met toepassing van
artikel 31 vastgestelde belastingaanslag kan niet worden bestreden met het bezwaar, dat
artikel 31 geen toepassing had mogen vinden.