Arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid sector Rijk 1995-1997
Inleiding
Op 14 september 1995 heb ik met de Algemene Centrale van Overheids- personeel en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen in het Sectoroverleg Rijkspersoneel (SOR) overeenstemming bereikt over het arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid in de contractperiode 1 april 1995 – 1 april 1997. Een afschrift van de gesloten overeenkomst is als bijlage I bijgevoegd.
Onder verwijzing naar de inhoud van die overeenkomst, geef ik bij
onderdeel A nadere informatie over de overeengekomen verhoging van de salarissen en de – eenmalige – verhoging van de eindejaarsuitkering. Daarna geef ik bij
onderdeel B en
onderdeel C aanvullende informatie over de maatregelen die zijn overeengekomen ingaande 1 januari 1996 respectievelijk 1 januari 1997. Vervolgens ga ik – voor zoveel nodig – bij
onderdeel D nog in op andere onderdelen van de overeenkomst.
Tot slot zijn de contactpersonen vermeld behorend bij de diverse maatregelen.
1. Salarisverhogingen per 1 oktober 1995 en 1 oktober 1996
Met ingang van 1 oktober 1995 worden de salarissen van het personeel van de sector Rijk verhoogd met 0,5%.
Voorts is overeengekomen dat met ingang van 1 oktober 1996 deze salarissen zullen worden verhoogd met 0,75%.
Op de salarisverhoging van 1 oktober 1995 ga ik hieronder in. Over de maatregel per 1 oktober 1996 zal ik u te zijner tijd nader informeren.
Inpassingstabellen per 1 oktober 1995
– In verband met de salarisverhoging van 0,5% komen de (schaal-)salaris-bedragen voor volwassenen per 1 oktober 1995 te luiden zoals aangegeven in de bij deze circulaire als
bijlage II gevoegde inpassingstabel.
De als
bijlage III bijgevoegde inpassingstabel vermeldt de zogenaamde ’tussen’-bedragen; dit zijn in het verleden gegarandeerde salaris-bedragen die niet meer voorkomen in de
bijlagen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984), maar waarvan het niet is uitgesloten dat die binnen de sector Rijk nog worden gehanteerd.
De nieuwe salarisbedragen voor de jeugdigen (de zgn. ’J-bedragen’), voorkomende in de
bijlage B van het BBRA 1984 , zijn vermeld in de inpassingstabel die als
bijlage IV bij deze circulaire is gevoegd.
Als
bijlage V is een overzicht van de schalen van het
BBRA 1984 per 1 oktober 1995 bijgevoegd.
– a.
Toelagen, toegekend met toepassing van het
BBRA 1984 en toelagen welke krachtens een BBRA-overgangsregeling nog van toepassing zijn, dienen in het algemeen in verband met de algemene salarisverhoging te worden verhoogd met ingang van 1 oktober 1995. Veelal vindt dit automatisch plaats, bijvoorbeeld voor toelagen die zijn uitgedrukt in een percentage van het salaris van de ambtenaar of die overeenkomen met één of meer periodieke salarisverhogingen in de salarisreeks. Hiervoor kan onder meer worden gedacht aan de toelage onregelmatige dienst (
artikel 17, tweede lid, BBRA 1984) en aan de functioneringstoelage (
artikel 12b BBRA 1984).
Indien zo’n automatische aanpassing niet plaatsvindt, dient – behoudens het gestelde in de laatste alinea van dit punt – met ingang van 1 oktober 1995 een verhoging te worden toegepast van 0,5%. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vaste toelage onregelmatige dienst (
artikel 17, vierde lid, BBRA 1984).
Tenslotte zijn er toelagen die geen aanpassing behoren te ondergaan, bijvoorbeeld op grond van hun aard, op grond van de desbetreffende toekenningsbeschikking, of anderszins naar uw oordeel. Deze toelagen blijven ongewijzigd.
b.
De herziening van bijzondere regelingen, getroffen met toepassing van
artikel 26 van het BBRA 1984, dient – zo nodig in overleg met de afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid (PMR/ASB) van mijn ministerie – van geval tot geval te worden beoordeeld. Ingeval tot bijstelling wordt overgegaan, dient een afschrift daarvan ter informatie te worden gezonden aan genoemde afdeling.
Minimumbedrag van de vakantie-uitkering
– In verband met de algemene salarisverhoging wordt het minimumbedrag van de vakantie-uitkering per 1 oktober 1995 verhoogd van f 238,09 tot f 239,28 per maand.
Uitbetaling
– Ik verzoek u, vooruitlopend op de formele wijziging van het
BBRA 1984 in verband met genoemde salarismaatregel, met ingang van de salarisbetaling van oktober 1995 rekening te houden met het voorgaande.
2. Verhogingen van de eindejaarsuitkeringen over 1995 en 1996
De eindejaarsuitkering voor het jaar 1995 èn die voor het jaar 1996 worden eenmalig verhoogd met 0,5 procentpunt.
In het SOR is overeengekomen dat de verhoging voor 1995 zal worden gerealiseerd door met ingang van 1 oktober 1995 het thans geldende percentage van 0,3 voor de periode tot en met de maand december 1995 te verhogen met 2 procentpunt (12/3 x 0,5). Hierdoor komt de eindejaarsuitkering over oktober tot en met december 1995 uit op 2,3% van het salaris over die maanden. Dit houdt onder meer in dat de betrokkenen die vóór 1 oktober 1995 de dienst hebben verlaten, niet voor de verhoging in aanmerking komen.
Met ingang van 1 januari 1996 zal tot en met de maand december 1996 de eindejaarsuitkering worden gesteld op 0,8%.
Met ingang van 1 januari 1997 zal de eindejaarsuitkering weer gelijk zijn aan het huidige niveau, te weten 0,3%.
De verhoging van de eindejaarsuitkering zal in beginsel op de gebruikelijke wijze doorwerken naar nieuwe gevallen van wachtgeld (
Rijkswachtgeldbesluit 1959 ) en uitkering (Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag en
Uitkeringsregeling 1966 ). Als uitzondering geldt dat voor de wachtgelden en uitkeringen met als berekeningsbasis de bezoldiging van oktober, november of december 1995, niet 2,3% maar 0,8% zal doorwerken.
Overigens zal in het SOR nog worden gesproken over de aanpassings-methodiek van reeds ingegane wachtgelden en uitkeringen.
4. Wachtgelden (onderdeel 4.2 van de overeenkomst)
De wijzigingen met betrekking tot de aanspraken op grond van het
Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de
Uitkeringsregeling 1966 dienen tijdig vóór 1 januari 1996 te worden geformaliseerd. Over de totstandkoming van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur zal ik u te zijner tijd nog informeren.
5. Aanstellingskeuringen (onderdeel 5.8 van de overeenkomst)
Het Protocol Aanstellingskeuringen, waarvan in de overeenkomst gewag wordt gemaakt, is verkrijgbaar bij het Servicepunt van Binnenlandse Zaken (bereikbaar van maandag tot en met vrijdag, van 9.00 – 12.00 uur; telefoon 070 – 3026827). Voorts maak ik u nog opmerkzaam op de notitie ’Aanstellingskeuringen: een nieuw protocol’ (juni 1995), waarin de gedragslijn is neergelegd omtrent de aanwijzing van functies waarvoor een keuring noodzakelijk is. Deze notitie is eveneens verkrijgbaar bij genoemd servicepunt.
6. Beloningsbeleid (onderdeel 1.2 van de overeenkomst)
Zoals uit de overeenkomst blijkt, wordt er met ingang van 1 januari 1997 een aantal belangrijke veranderingen in het
BBRA 1984 (met inbegrip van de schalen) doorgevoerd. Over deze veranderingen en de daaraan verbonden aspecten zal ik u tijdig in 1996 bij afzonderlijke circulaire informeren.
7. Werktijden en arbeidsduur (onderdeel 2.1 van de overeenkomst)
De essentie van deze maatregel is dat de gemiddelde werkweek wordt teruggebracht van 38 naar 36 uur en dat op basis daarvan door het bevoegd gezag de werktijden zullen worden ingeroosterd in werktijdregelingen. Met name wijs ik u in dit verband op de gemaakte afspraak over het doen van aanbevelingen aan de departementen inzake de vormgeving van de arbeidsduur. Ik verwacht dat ik u daarover in de eerste helft van 1996 een nadere circulaire zal kunnen zenden.
8. Verloffaciliteiten (onderdeel 2.2 van de overeenkomst)
Ter aanvulling op dit onderdeel van de overeenkomst vermeld ik dat het basis-vakantieverlof van 165,6 uur overeenkomt met 23 dagen van 7,2 uur. Voorts merk ik op dat in verband met het vervallen van de Goede Vrijdag als dag waarop betaald verlof wordt genoten, de circulaire van 20 april 1949, nr. 15682, inzake het functioneren der Rijksdiensten op kerkelijke, nationale feest- en gedenkdagen wordt ingetrokken.
9. Inconveniëntenvergoedingen (onderdeel 2.3 van de overeenkomst)
Onder verwijziging naar dit onderdeel van de overeenkomst wijs ik u erop dat er in het SOR geen overgangsrecht is afgesproken voor ambtenaren die meer dan incidenteel overwerk verrichten en als gevolg van de nieuwe percentages substantieel minder overwerkvergoeding ontvangen. Wel is afgesproken dat daar waar dat nodig is op departementsniveau ter gewenning nadere afspraken worden gemaakt.
Met betrekking tot de wijziging van het TOD-tarief wijs ik op de daarbij gemaakte afspraak. Deze afspraak houdt in dat voor diegenen, die als gevolg van de wijziging van het tarief voor de zaterdag een niet geringe inkomensachteruitgang ondervinden, het bevoegd gezag in overleg met de BC een afbouwregeling vaststelt. Het overeenstemmingsvereiste is hier van toepassing.
Bij de formalisering van de wijzigingen met betrekking tot de overwerkvergoeding en de toelage onregelmatige dienst zal de formele basis voor bedoeld overgangsrecht worden gecreëerd.
11. Werkervaringsplaatsen (onderdeel 2.5 van de overeenkomst)
De sector Rijk zal afgestemd op haar behoeften en mogelijkheden ook een bijdrage leveren aan de bestrijding van de werkloosheid.
De departementen en de Hoge Colleges van Staat worden opgeroepen in het kader van de subsidieronde 1996 aanvragen in te dienen bij de stichting A+O fonds Rijk voor het financieren gedurende een periode van één jaar van werkervaringsplaatsen voor langdurig werklozen.
Deze werkervaringsplaatsen kunnen zowel gericht zijn op lager als op hoger opgeleiden.
De subsidievoorwaarden van het fonds sluiten zoveel mogelijk aan op de voorwaarden die door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) worden gehanteerd in het kader van de regeling ’Experimenten activering van uitkeringsgelden’.
Ten behoeve van de financiering van deze plaatsen is in het SOR overeen-gekomen eenmalig een bedrag ad. f 4 miljoen ter beschikking te stellen aan het A+O fonds Rijk. Nader onderzocht zal worden in hoeverre een deel van de plaatsen gefinancierd kan worden m.b.v. zogenaamde Melkert-gelden die aan de gemeenten ter beschikking zijn gesteld.
De subsidie voor de werkervaringsplaatsen moet zo spoedig mogelijk worden aangevraagd bij het A+O fonds Rijk. Formulieren voor het aanvragen van de subsidie kunnen verkregen worden bij: Stichting A+O fonds Rijk, Postbus 556, 2501 CN Den Haag, telefoon 070-3765758, bgg 3765759.
12. Instroom laagstbetaalden (onderdeel 2.6 van de overeenkomst)
In dit kader kan ik u meedelen dat de financiering van het creëren van functies op het niveau van schaal 1 zoveel mogelijk zal plaatsvinden met behulp van gelden die beschikbaar gesteld zijn voor de zogenaamde ’Melkert’-banen. De invulling van deze banen zal dan ook in overleg met de gemeente van de vestigingsplaats moeten worden geregeld. In de loop van dit jaar zal ik u hierover nader informeren.
13. Arbeidsomstandighedenbeleid (onderdeel 3.2 van de overeenkomst)
Voor wat betreft de concretisering van de arbo-verplichtingen, waarvan in de overeenkomst wordt gesproken, verwijs ik u voor een handreiking daartoe naar het ’Verslag pilotonderzoek arbozorg bij de rijksoverheid’ (juni 1995). Dit verslag is verkrijgbaar bij het Servicepunt van Binnenlandse Zaken (bereikbaar maandag tot en met vrijdag, van 9.00 – 12.00 uur; telefoon 070 – 3026827).
14. Gelijkstelling ondernemingsraden 100-/100+ (onderdeel 5.5 van de overeenkomst)
De
Wet op de ondernemingsraden (WOR) maakt een onderscheid tussen een ondernemingsraad (OR) van een kleine onderneming (100- OR) en die van een grote onderneming (100+ OR).
Krachtens de
WOR zijn de rechten van een 100- OR op onderdelen beperkt in vergelijking met die van een 100+ OR.
De beperkingen die gelden voor een 100- OR zijn te vinden in de sfeer van zowel bevoegdheden als faciliteiten.
Met de centrales voor overheidspersoneel is in het SOR overeengekomen om met gebruikmaking van de mogelijkheden die de
WOR hiertoe biedt, de beperkingen van de 100- te doen wegnemen door deze qua bevoegdheden en faciliteiten gelijk te stellen met de 100+ OR.
De afwijkende bepaling inzake het benodigd aantal hand-tekeningen ter ondersteuning van een ’vrije’ kandidatenlijst zal onverkort blijven gelden, aangezien gelijkstelling op dit punt een nadelig effect zou kunnen sorteren.
Voor een overzicht van de verschillen tussen de 100- en 100+ OR wordt verwezen naar
bijlage VI .
Slotopmerkingen
Zodra de formalisering, voorzover dat noodzakelijk is, van de hiervoor vermelde maatregelen tot stand is gekomen, zal ik u daarover nader informeren.
Inlichtingen, uitsluitend voor de afdelingen Personeelszaken van geadresseerden, kunnen worden verkregen over de maatregel genoemd
onder: | bij: | telefoon: |
A.1, A.2 en C.10 | W. Quak | 070 – 302.6595 |
C.6 | J.W. van Baarle | 070 – 302.7661 |
C.7 | H.A. Sjouke | 070 – 302.7102 |
B.4 en C.8 | P.H. Warnier | 070 – 302.6853 |
C.9 | mw. M.A. van Geel | 070 – 302.6945 |
D.11 en D.12 | G.H. Vlieger | 070 – 302.7245 |
B.5 en D.13 | R.M.J. Voorthuis | 070 – 302.7093 |
B.3 P. | W. de Nijs | 070 – 302.6962 |
D.14 | H.G.W. Kicken | 070 – 302.7266 |
D.15 | H. Martens | 070 – 302.6904 |
Bij geen gehoor kan contact worden opgenomen met het secretariaat van de afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid, tel. 070 – 302.6847 of 302.7095.
’s-Gravenhage, 22 september 1995
De van Binnenlandse Zaken ,
Directeur-generaal Management en Personeelsbeleid