Wet van 29 november 1996 tot vaststelling van een nieuwe Arbeidsvoorzieningswet (Arbeidsvoorzieningswet 1996)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gezien het verslag dat is uitgebracht ter uitvoering van artikel 121 van de Arbeidsvoorzieningswet, wenselijk is onder meer de taakomschrijving en de bestuursstructuur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het financieringsstelsel, en de regeling van het toezicht te herzien, alsmede enkele andere daarmee verband houdende en overige wijzigingen aan te brengen en daartoe een nieuwe Arbeidsvoorzieningswet vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
Er is een openbaar lichaam, genaamd Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
2.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie bezit rechtspersoonlijkheid en heeft haar zetel te 's-Gravenhage.
1.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is bevoegd tegen vergoeding diensten met betrekking tot het geschikt maken van werkzoekenden voor inschakeling in de arbeid en ter vervulling van vacatures te verrichten.
2.
Bij het verrichten van de diensten, bedoeld in het eerste lid, wordt de mededinging op de markt van reïntegratiediensten niet verhinderd, beperkt of vervalst.
3.
Voor de in het eerste lid bedoelde diensten worden ten minste zodanige prijzen in rekening gebracht, dat de kosten daarvan door de opbrengsten worden gedekt.
4.
Het Centraal Bestuur stelt voor de wijze van bepaling van de prijzen, bedoeld in het derde lid, een algemene regeling vast.
Artikel 10
Oprichting of mede-oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie vindt slechts plaats indien dit naar het oordeel van het Centraal Bestuur bijzonder aangewezen is voor de uitvoering van de taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie op grond van deze wet en behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 21
De leden en de plaatsvervangende leden kunnen te allen tijde door Onze Minister worden geschorst en bij koninklijk besluit worden ontslagen.
Artikel 28
De leden van de Algemene Directie en het daaraan toegevoegde personeel worden in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.
1.
De arbeidsovereenkomsten, bedoeld in de
artikelen 28 en
41, kunnen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet worden opgezegd zonder voorafgaande toestemming van de ontslagcommissie, bedoeld in
artikel 43.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de opzegging geschiedt om een dringende aan de werknemer onverwijld meegedeelde reden dan wel indien de opzegging geschiedt met wederzijds goedvinden.
3.
Een opzegging in strijd met het eerste lid is vernietigbaar. De werknemer kan binnen twee maanden na de opzegging een beroep doen op deze vernietigingsgrond.
Artikel 55 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
4.
Een rechtsvordering in verband met de vernietiging verjaart door verloop van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd.
5.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat het voornemen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie tot opzegging van de arbeidsovereenkomst ter toetsing aan de ontslagcommissie, bedoeld in
artikel 43, eerste lid, is voorgelegd en door die commissie is ontvangen. Van de eerste volzin kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
6.
Indien de toestemming, bedoeld in
artikel 42, eerste lid, is verleend, wordt de door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in acht te nemen termijn van opzegging, verkort met een maand, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt. Van de eerste volzin kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
1.
Er is een ontslagcommissie, die tot taak heeft voornemens van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie tot opzegging van de arbeidsovereenkomsten, bedoeld in de
artikelen 28 en
41, te toetsen, alvorens toestemming voor de voorgenomen opzegging te verlenen.
3.
De ontslagcommissie bestaat uit drie leden, die door Onze Minister worden benoemd. Eén lid wordt benoemd op voordracht van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, één lid op voordracht van de organisaties die representatief zijn voor de bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie werkzame werknemers en één lid, tevens voorzitter, op gezamenlijke voordracht van genoemde organisaties.
4.
Onze Minister benoemt voor ieder van de leden een plaatsvervanger. De tweede volzin van het derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.
5.
De benoeming van de leden en plaatsvervangende leden geschiedt voor de tijd van ten hoogste vier jaren. De aftredende leden en plaatsvervangende leden zijn terstond herbenoembaar.
6.
Aan een lid of plaatsvervangend lid wordt door Onze Minister tussentijds ontslag verleend:
a.
bij verlies van de hoedanigheid of beëindiging van de functie in verband waarmee de benoeming heeft plaatsgevonden;
7.
De ontslagcommissie regelt, met inachtneming van de regels bedoeld in het tweede lid, zelf haar werkwijze.
8.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie regelt de schadeloosstelling van de voorzitter alsmede de vergoeding voor reis- en verblijfkosten van de leden en plaatsvervangende leden. Zij voorziet tevens in het secretariaat van de ontslagcommissie.
Artikel 60
Het Centraal Bestuur stelt jaarlijks, na overleg met de Regionale Besturen, een landelijke jaarrekening en een landelijk jaarverslag van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie vast, waarin de jaarrekeningen en jaarverslagen, bedoeld in
artikel 63, zijn verwerkt.
1.
De landelijke jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van het gestelde in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het Centraal Bestuur aangewezen accountant als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
3.
De verklaring bedoeld in het tweede lid heeft mede betrekking op de rechtmatige besteding van de toegekende middelen.
4.
De accountant voegt bij de verklaring bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voldoen aan eisen van doelmatigheid.
Artikel 62
In het landelijke jaarverslag doet de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verslag van haar werkzaamheden, waaronder de realisatie van de prestaties zoals die overeenkomstig
artikel 48, vijfde lid, tweede volzin, waren bepaald, en het gevoerde beheer en beleid in het afgelopen kalenderjaar.
Artikel 64
Het Centraal Bestuur legt jaarlijks vóór 1 mei de landelijke jaarrekening en het landelijke jaarverslag aan Onze Minister voor.
Artikel 66
Besluiten tot het aangaan van een geldlening behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
1.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie voert een administratie die voldoet aan de eisen van doelmatig beheer en controle en die in elk geval haar vermogenstoestand zodanig weergeeft, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van het Centraal Bestuur en van de Regionale Besturen worden gekend.
2.
De administratie wordt in elk geval zodanig ingericht, dat deze een afzonderlijke financiële verantwoording bevat van:
a.
de besteding van de basisbijdrage, bedoeld in
artikel 47;
b.
de besteding van de prestatiebijdrage, bedoeld in
artikel 48.
3.
De financiële verantwoording, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat een specificatie van de toerekening van de activa en passiva en de lasten en baten aan de uitvoering van taken, die op grond van de
Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie overgaan naar de naamloze vennootschap, bedoeld in die wet.
5.
Het boekjaar van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie loopt van 1 januari tot en met 31 december.
Artikel 83
Onze Minister is belast met het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van deze en andere wetten door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
1.
Het Centraal Bestuur brengt de besluiten die behoren tot de door Onze Minister aangewezen categorieën onverwijld te zijner kennis.
2.
Het Centraal Bestuur brengt voorts de overige daartoe door Onze Minister aangewezen gegevens onverwijld te zijner kennis.
Artikel 85
De leden van het Centraal Bestuur en van de Regionale Besturen en de personeelsleden van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn gehouden Onze Minister en de door Onze Minister daartoe aangewezen personen desgevraagd kosteloos alle inlichtingen te verstrekken welke Onze Minister voor de uitoefening van zijn toezichthoudende taak nodig heeft en Onze Minister dan wel deze personen te allen tijde inzage te geven in de administraties van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
1.
Onze Minister kan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taak. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.
2.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.
Artikel 88
Besluiten van het Centraal Bestuur kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd. Een besluit tot schorsing of vernietiging, dan wel tot opheffing of verlenging van een schorsing, wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval het Centraal Bestuur zijn uit een wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in het geval een voordracht voor de benoeming van de leden van het Centraal Bestuur achterwege blijft.
1.
Het Centraal Bestuur verstrekt Onze Minister desgevraagd kosteloos inlichtingen met betrekking tot onderwerpen die verband houden met de uitvoering van deze wet en andere wetten door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en informeert hem desgevraagd over de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften voor zover deze betrekking hebben op onderwerpen die daarmee verband houden.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 1996
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven negentiende december 1996
De Minister van Justitie,