Besluit van 6 november 1991, houdende regels inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 februari 1991, nr. MJZ 11291035, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Overwegende dat regels dienen te worden gesteld ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 maart 1987, inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest, 87/217/EEG ( PbEG L 85);
Gelet op artikel 2a van de Hinderwet (Stb. 1981, 410);
Gezien het advies van de Centrale raad voor de milieuhygiëne (advies van 28 september 1989, no. ABJ-89/1217);
De Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 1991, No. W08.910086);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 oktober 1991, nr. MJZ29o91023, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
asbest: de volgende vezelachtige silicaten:
1°.
crocidoliet (blauw asbest);
4°.
chrysotiel (wit asbest);
5°.
amosiet (bruin asbest);
b.
ruw asbest: het produkt, verkregen bij een eerste verbrijzeling van asbesthoudend gesteente;
c.
gebruik van asbest: werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruw asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op:
1°.
de produktie van ruw asbest uit asbesthoudend gesteente, met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verband houden met het winnen van het gesteente, of
2°.
de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende produkten die ruw asbest bevatten: asbestcement of asbestcementprodukten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier en -karton, asbesthoudend dichtings-, verpakkings- en verstevigingsmateriaal, asbesthoudende vloerbedekkingen en asbesthoudende vulmiddelen;
d.
werken met asbesthoudende produkten: andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in het milieu terecht kan komen, met uitzondering van het slopen van gebouwen, constructies, apparaten, installaties en transportmiddelen, waarin asbest of asbesthoudende produkten zijn verwerkt en het verwijderen van zodanige stoffen of produkten hieruit;
f.
richtlijn: de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 maart 1987, nr. 87/217/EEG ( PbEG L 85), inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest;
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing op inrichtingen waar asbest wordt gebruikt of waar met asbesthoudende produkten wordt gewerkt.
1.
Degene die de inrichting drijft, moet bij het gebruik van asbest de best bestaande technieken toepassen om de uitworp van asbest in de lucht te voorkomen of te verminderen, tenzij deze technieken overmatig hoge kosten veroorzaken. De concentratie aan asbest dat bij het gebruik van asbest via lozingskanalen in de lucht wordt gebracht, mag in elk geval niet meer bedragen dan 0,1 mg asbest per m
3 afvalgas of ventilatielucht.
2.
Ten aanzien van een inrichting die reeds is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, mag, indien ten behoeve van die inrichting een vergunning krachtens
artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, de concentratie aan asbest dat bij het gebruik van asbest via lozingskanalen in de lucht wordt gebracht, in elk geval niet meer bedragen dan in die vergunning is vastgelegd.
3.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen, waarbij
a.
de techniek wordt aangewezen, die met betrekking tot de betrokken inrichting geldt als de best bestaande techniek die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, dan wel
b.
de concentratie aan asbest, die - onverminderd het eerste lid - bij toepassing van de in het eerste lid bedoelde technieken voor de betrokken inrichting ten hoogste mag worden bereikt, wordt vastgesteld.
4.
Degene tot wie een nadere eis wordt gericht, is verplicht daaraan te voldoen.
1.
Degene die de inrichting drijft, moet bij het werken met asbesthoudende produkten de best uitvoerbare technieken toepassen om geen noemenswaardige verontreiniging van het milieu door asbestvezels of -stof te veroorzaken.
2.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen, waarbij de techniek wordt aangewezen, die met betrekking tot de betrokken inrichting geldt als de best uitvoerbare techniek. Degene tot wie een nadere eis wordt gericht, is verplicht daaraan te voldoen.
1.
Nadere eisen krachtens artikel 3, derde lid, en
artikel 4, tweede lid, worden niet gesteld dan nadat het bevoegd gezag, indien deze eisen mede de arbeidsomstandigheden raken, het districtshoofd schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken.
2.
Een beschikking waarin nadere eisen worden gesteld, wordt gezonden aan het districtshoofd.
Artikel 6
De uitworp van asbest in de lucht wordt bepaald op een der in de bij dit besluit behorende bijlage aangegeven methoden dan wel op een andere gelijkwaardige methode. De gelijkwaardigheid van een andere toegepaste methode dient door degene die de inrichting drijft, te worden aangetoond.
Artikel 7
Met betrekking tot een inrichting die reeds is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, is dit besluit niet van toepassing gedurende twee maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 8
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel 9
Dit besluit kan worden aangehaald als Asbestbesluit milieubeheer.
's-Gravenhage, 6 november 1991
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven de zesentwintigste november 1991
De Minister van Justitie,