Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 9 van verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 april 1989 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart (Pb EG L 116);
Gezien het Rapport van bevindingen van het Overlegorgaan Goederenvervoer, Deelorgaan Binnenvaart, van 7 februari 1995, kenmerk OGV-DBV-8/95;
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
2.
Voor de toepassing van deze regeling wordt met de ondernemer gelijkgesteld de meewerkende echtgenoot in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
a.
minister:
Minister van Verkeer en Waterstaat;
b.
binnenwateren:
nationale en internationale waterwegen;
c.
binnenschip:
vaartuig dat wordt gebruikt tot de vaart op de binnenwateren of daartoe bestemd is;
d.
onderneming:
bedrijf waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit opslag in en vervoer van goederen met binnenschepen over de binnenwate-ren;
e.
ondernemer:
natuurlijk persoon die een onderneming uitoefent;
f.
uitkering:
bedrijfsbeëindigingsuitkering als bedoeld in
artikel 2;
g.
Wet IOAZ:
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
h.
Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart:
onderdeel van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente Rotterdam.
Artikel 2
De minister kan aan een ondernemer een uitkering verstrekken terzake van het beëindigen van een onderneming.
1.
Een uitkering wordt slechts verleend aan een ondernemer:
a.
die bij de aanvang van de uitkering niet jonger dan 55 jaar is maar niet ouder dan 65 jaar;
b.
die onafgebroken gedurende drie jaar, voorafgaand aan de aanvraag, rechtmatig een onderneming in Nederland heeft uitgeoefend en gedurende zeven jaar, voorafgaand aan genoemde drie jaar, eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland heeft uitgeoefend of arbeid in dienstverband heeft verricht;
c.
wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, ten minste voor het in artikel 44m, eerste of vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voorgeschreven aantal uren in beslag is genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming;
d.
die in de laatste drie boekjaren, voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, gemiddeld per jaar uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven een inkomen heeft genoten dat minder is dan het inkomen, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, onder 2, van de Wet IOAZ, vermenigvuldigd met de factor 1,5.
2.
In deze regeling wordt tevens als ondernemer aangemerkt de persoon die voldoet aan het eerste lid en die:
a.
met anderen een onderneming, als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder d, heeft uitgeoefend in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, indien:
1°.
de volledige zeggenschap in het bedrijf of beroep alleen of met die anderen werd uitgeoefend en
2°.
de financiële risico’s van het bedrijf of beroep alleen of met die anderen werden gedragen;
b.
anders dan als werknemer in de zin van de
Werkloosheidswet , een onderneming, als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder d, heeft uitgeoefend in de vorm van een besloten vennootschap of naamloze vennootschap.
1.
Geen uitkering wordt verstrekt indien de beëindiging van de onderneming heeft plaatsgevonden voordat een aanvraag is ingediend.
2.
Het recht op uitkering ontstaat eerst nadat de ondernemer binnen een periode van achttien maanden volgend op het tijdstip van aanvraag, maar in ieder geval vóór 31 december 1998, de onderneming heeft beëindigd.
1.
Artikel 4 is niet van toepassing op de ondernemer die in het jaar 1995 ten behoeve van het verkrijgen van een sloopuitkering als bedoeld in de Regeling structurele sanering binnenvaart zijn binnenschip heeft laten slopen en dientengevolge zijn onderneming heeft beëindigd.
3.
Het recht op uitkering ontstaat voor de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, op het tijdstip van goedkeuring van de aanvraag.
1.
Het recht op uitkering ontstaat niet of komt te vervallen voor de gewezen ondernemer die:
a.
zelf, dan wel van wie de echtgenoot wederom een onderneming opricht of de arbeid in een ander beroep of bedrijf aanvangt;
b.
buiten Nederland woont of aldaar anders dan tijdelijk verblijf houdt;
c.
op grond van Vreemdelingenwet kan worden uitgezet;
d.
rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
2.
Geen recht op uitkering heeft de echtgenoot, indien ten aanzien van deze, dan wel ten aanzien van de gewezen ondernemer zich een omstandigheid voordoet als omschreven in het eerste lid. 3. Indien zich ten aanzien van de echtgenoot een omstandigheid voordoet als omschreven in het eerste lid, onderdelen b, c en d, wordt de gewezen ondernemer aangemerkt als alleenstaande.
Artikel 7
Op grond van deze regeling wordt tot en met december 1998 een uitkering verstrekt maar uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de gewezen ondernemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel 8
Indien het recht op uitkering als gevolg van werkaanvaarding van de gewezen ondernemer is geëindigd en vervolgens opnieuw werkloosheid ontstaat, herleeft het recht op uitkering.
1.
Op grond van deze regeling wordt aan ten hoogste 150 rechthebbenden een uitkering verleend.
2.
De aanvraag voor een uitkering wordt afgewezen indien het in het eerste lid bedoelde aantal is bereikt.
Artikel 10
Het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart is belast met de uitvoering van deze regeling en beslist in het kader van de uitvoering namens de minister.
1.
De aanvraag wordt door de ondernemer ingediend bij het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart op een bij deze dienst te verkrijgen formulier dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld.
2.
De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorschriften, genoemd in
artikel 3 en in voorkomende gevallen aan de voorschriften, genoemd in
artikel 5.
3.
De aanvragen die voldoen aan het tweede lid worden in volgorde van binnenkomst behandeld.
1.
Voordat de uitkering wordt uitbetaald, moet de aanvrager de onderneming hebben beëindigd. De daartoe dienende bewijsstukken worden bij het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart ingediend.
2.
Het recht op uitkering vervalt indien de aanvrager niet binnen achttien maanden na goedkeuring van de aanvraag en uiterlijk op 31 december 1998 voldoet aan het eerste lid.
a.
het Bureau Zelfstandigen en Scheepvaart onverwijld mededeling te doen van al hetgeen van belang is voor de verlening of de voortzetting van de uitkering, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken;
b.
medewerkers van het onder a bedoelde bureau desgevraagd inzage in zijn administratie te verlenen;
c.
alle medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van deze regeling.
1.
In geval van niet-nakoming van de uit deze regeling voortvloeiende voorwaarden en verplichtingen, vervalt het recht op uitkering.
Artikel 15
Onverminderd
artikel 9 kunnen aanvragen voor een uitkering met ingang van 1 januari 1996 worden ingediend tot uiterlijk 1 november 1998.
2.
Op de waardering van het vermogen, bedoeld in
artikel 6, eerste lid, onder e, is het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 1987 houdende nadere regels met betrekking tot de waardering van het vermogen van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Stcrt. 223) van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
Op deze regeling zijn de
artikelen 3,
4,
5, eerste, vierde en vijfde lid,
8, eerste en tweede lid,
9 ,
10,
14 tot en met 18,
20,
21 ,
23,
24 en
35 tot en met
38 van de Wet IOAZ van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van deze regeling een vermogensvrijlating geldt die gelijk is aan het bedrag, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet, vermenigvuldigd met de factor 1,5.
Artikel 18
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Artikel 19
Deze regeling wordt aangehaald als: Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart.