Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Gelet op artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;
Gezien de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1998;
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a.
minister:
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
b.
Bureau Heffingen:
Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;
d.
DLG:
Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Utrecht;
e.
wet:
Wet herstructurering varkenshouderij ;
i.
aangifte overschotheffing 1996:
schriftelijke opgave, zoals in voorkomend geval gecorrigeerd, die ter vaststelling van de verschuldigde overschotheffing over het jaar 1996 met betrekking tot het bedrijf is gedaan krachtens de
artikelen 8 en
13 van de Meststoffenwet, zoals deze artikelen luidden onmiddellijk vóór inwerkingtreding van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de
Meststoffenwet (Stb. 360);
k.
gebied I:
gebied I als aangegeven in de bijlage bij de Wet verplaatsing mestproductie;
l.
gebied II:
gebied II als aangegeven in de bijlage bij de Wet verplaatsing mestproductie;
m.
reservaatsgebied:
reservaatsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling en zoals het krachtens die regeling nader door de provincies is begrensd;
n.
natuurontwikkelingsproject:
natuurontwikkelingsproject als bedoeld in artikel 1 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling en zoals het krachtens die regeling nader door de provincies is begrensd;
o.
EHS:
ecologische hoofdstructuur, zoals die globaal is aangegeven op kaart 7 van de planologische kernbeslissing van het Structuurschema Groene Ruimte en zoals die, voor wat betreft reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten, nader door de provincies is begrensd krachtens de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling;
p.
erfperceel:
tot het bedrijf behorend perceel, niet zijnde landbouwgrond, waarop de gebouwen bestemd voor de uitoefening van het bedrijf gelegen zijn;
q.
voor verzuring gevoelig gebied:
voor verzuring gevoelig gebied als bedoeld in
artikel 2 van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij;
Artikel 2
De minister kan subsidie verlenen ter zake van de beëindiging van bedrijven in gebied I of gebied II waarop blijkens de registratie van het Bureau Heffingen in 1996 een niet-gebonden mestproductierecht rustte, die beschikken over een geldige milieuvergunning en die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
a.
het erfperceel ligt in of grenst onmiddellijk aan een reservaatsgebied of natuurontwikkelingproject;
b.
de locatie waarop de aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft, veroorzaakt een ammoniakdepositie van ten minste 300 mol per hectare per jaar op een voor verzuring gevoelig gebied dat gelegen is binnen de EHS.
Artikel 3
Voor de bepaling van de ligging van het bedrijf is artikel 17, vierde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
1.
Voor de toepassing van deze regeling wordt onder beëindiging van een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in
artikel 2, onder a, verstaan:
a.
registratie door het Bureau Heffingen van de kennisgeving van het vervallen van het varkensrecht, bedoeld in
artikel 30 van de wet, indien de aanvrager bij zijn aanvraag tot subsidieverlening heeft verklaard de varkenshouderij niet op een andere tot zijn bedrijf behorende locatie of op een ander hem toebehorend bedrijf te zullen voortzetten, dan wel de registratie door het Bureau Heffingen van de kennisgeving van de overgang van het varkensrecht, bedoeld in
artikel 18, tweede lid, van de wet, indien de aanvrager bij zijn aanvraag tot subsidieverlening heeft verklaard de varkenshouderij op een ander hem toebehorend bedrijf te zullen voortzetten;
b.
afbraak van de gebouwen bestemd voor de uitoefening van het bedrijf, voorzover zij in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject liggen of op een onmiddellijk daaraan grenzend erfperceel;
c.
overdracht aan
BBL van de eigendom van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond voorzover die in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject ligt, met uitzondering van het erfperceel, waarvan de oppervlakte ten hoogste één hectare bedraagt, of beëindiging van de pacht indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond eigendom is van Staatsbosbeheer of van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie;
2.
Voor de toepassing van deze regeling wordt onder beëindiging van een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in
artikel 2, onder b, verstaan:
a.
registratie van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a;
b.
afbraak van de in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject gelegen gebouwen bestemd voor de uitoefening van het bedrijf;
c.
afbraak van de niet in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject gelegen gebouwen bestemd voor de uitoefening van het bedrijf, indien de aanvrager bij zijn aanvraag heeft verklaard deze gebouwen te zullen afbreken, danwel het aan hun bestemming onttrekken van de voor de huisvesting van varkens bestemde gebouwen, indien de aanvrager bij zijn aanvraag heeft verklaard deze gebouwen niet te zullen afbreken;
d.
overdracht aan
BBL van de eigendom van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond voorzover die in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject ligt, of beëindiging van de pacht indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond eigendom is van Staatsbosbeheer of van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie;
e.
blijkens een aangepaste milieuvergunning blijvende vermindering van de ammoniakdepositie op het voor verzuring gevoelige, in de EHS gelegen gebied tot ten hoogste 300 mol per hectare per jaar, indien het bedrijf op de locatie waarop de aanvraag voor subsidieverlening betrekking heeft wordt voortgezet, onderscheidenlijk intrekking van de milieuvergunning als bedoeld in het eerste lid, onder d, indien het bedrijf op de desbetreffende locatie niet wordt voortgezet.
1.
Geen subsidie wordt verleend:
a.
indien op het bedrijf blijkens de aangifte overschotheffing 1996 geen varkens werden gehouden, of
b.
indien ten aanzien van het bedrijf op of na 1 september 1998 een kennisgeving van een overgang van het varkensrecht is gedaan als bedoeld in
artikel 18, eerste lid, van de wet, of
c.
indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond voorzover die in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject ligt, op of na de datum waarop deze regeling wordt bekendgemaakt, anders dan door eigendomsoverdracht aan BBL, is verkleind, of
d.
indien de beëindiging van het bedrijf heeft plaatsgevonden voordat een aanvraag tot subsidieverlening was ingediend, of
e.
indien de aanvrager uit anderen hoofde een subsidie is verleend ter zake van de beëindiging, verplaatsing of hervestiging van zijn bedrijf of een gedeelte daarvan.
2.
De minister kan van het eerste lid, onder a, d of e afwijken ten aanzien van bedrijven waarvoor uit hoofde van een andere regeling ter zake van de beëindiging, verplaatsing of hervestiging van bedrijven of gedeelten daarvan een aanvraag tot subsidieverlening is ingediend die op het moment dat deze regeling in werking treedt nog niet was verstrekt, met dien verstande dat, tenzij de uit anderen hoofde verleende subsidie wordt ingetrokken, zij op de subsidie, bedoeld in
artikel 2, in mindering worden gebracht.
3.
Indien de subsidie een bedrag voor de vermindering van het varkensrecht omvat als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, onder 1
1.
Voor een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in
artikel 2, onder a, kunnen de volgende bedragen worden verstrekt:
a.
een bedrag voor de overdracht aan
BBL van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grond voorzover deze in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsproject ligt, en
b.
een subsidie die de volgende onderdelen omvat:
1°
een bedrag voor het vervallen van het varkensrecht, overeenkomend met 75% van het op het tijdstip van de registratie van de kennisgeving ten aanzien van het bedrijf geregistreerde varkensrecht, dan wel een bedrag voor de vermindering van het varkensrecht, bedoeld in
artikel 18, derde lid, van de wet, indien de aanvrager bij zijn aanvraag tot subsidieverlening heeft verklaard dat hij voornemens is de varkenshouderij te verplaatsen naar een ander hem toebehorend bedrijf, waarvan het erfperceel niet ligt in of niet onmiddellijk grenst aan een reservaatsgebied of natuurontwikkelingproject en dat niet een ammoniakdepositie van ten minste 300 mol per hectare per jaar op een voor verzuring gevoelig, in de EHS gelegen gebied veroorzaakt,
2°
een bedrag voor de afbraak van de in artikel 4, eerste lid, onder b, genoemde gebouwen, overeenkomend met € 36,30 per vierkante meter grondoppervlakte, en
3°
een bedrag overeenkomend met de agrarische waarde van de onder 2° genoemde gebouwen.
2.
Voor een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in
artikel 2, onder b, kan het in het eerste lid, onder a, genoemde bedrag worden verstrekt en een subsidie die de volgende onderdelen omvat:
a.
het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en
b.
een bedrag voor de afbraak van de in artikel 4, tweede lid, onder b en c, genoemde gebouwen, overeenkomend met € 36,30 per vierkante meter grondoppervlakte, alsmede een bedrag overeenkomend met de agrarische waarde van deze gebouwen, in voorkomend geval verminderd met de restwaarde.
1.
Bij het verlenen van de subsidie bepaalt de minister het bedrag voor het vervallen onderscheidenlijk de vermindering van het varkensrecht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, op basis van de representatieve marktwaarde van een varkenseenheid in gebied Ionderscheidenlijk in gebied II.
2.
In de beschikking tot subsidieverlening kan worden afgezien van de vermelding van het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
1.
De door BBL te betalen prijs voor de grond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder d, wordt bepaald op basis van de daartoe in opdracht van
BBL getaxeerde waarde van de betrokken grond.
2.
Artikel 50, tweede lid, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9
Het subsidieplafond van de regeling bedraagt f 100.000.000,-, waarvan ten minste f 25.000.000,- voor gebied I en ten minste f 25.000.000,- voor gebied II, welke bedragen worden verminderd met de bedragen die worden betaald voor de overdracht aan
BBL van de grond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, en tweede lid onder d.
1.
De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door de persoon, de rechtspersoon of het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen op wiens of welks naam het varkensrecht bij het Bureau Heffingen staat geregistreerd.
2.
De aanvraag wordt mede-ondertekend door de hypotheekhouder die een aanmelding heeft gedaan als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij, indien de aanvrager bij zijn aanvraag tot subsidieverlening heeft verklaard dat hij voornemens is de varkenshouderij te verplaatsen naar een ander hem toebehorend bedrijf of naar een andere tot zijn bedrijf behorende locatie.
Artikel 11
Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend van 14 januari tot en met 30 juni 1999.
Artikel 12
De aanvraag wordt ingediend bij DLG met gebruikmaking van een daartoe door DLG ter beschikking gesteld formulier.
1.
De aanvrager geeft DLG toestemming gebruik te maken van de door hem aan het Bureau Heffingen verstrekte gegevens.
2.
De aanvrager verschaft op verzoek van DLG aanvullende gegevens, of legt op verzoek van DLG bescheiden over, binnen een door DLG te stellen termijn.
1.
Een beschikking op een aanvraag tot subsidieverlening wordt gegeven uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
2.
De in het eerste lid genoemde termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
3.
De minister beslist op de ingediende aanvragen in de volgorde van ontvangst.
Bij gelijktijdige ontvangst van twee of meer ingediende aanvragen wordt de volgorde door loting bepaald.
1.
De minister kan besluiten dat vanaf een door hem te bepalen datum geen aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor bepaalde categorieën van bedrijven of voor bedrijven die gelegen zijn in bepaalde gebieden.
2.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
Artikel 16
Uiterlijk veertien dagen nadat de subsidie is verleend doet de subsidie-ontvanger, met gebruikmaking van een daartoe door DLG ter beschikking gesteld formulier, aan DLG een kennisgeving of op het bedrijf of de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, dieren worden gehouden.
Artikel 17
Uiterlijk zes maanden nadat de subsidie is verleend worden de dieren van het bedrijf of van de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft afgevoerd.
Artikel 18
Onmiddellijk nadat de dieren van het bedrijf of van de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft zijn afgevoerd, doet de subsidie-ontvanger aan het Bureau Heffingen een kennisgeving van het vervallen, onderscheidenlijk de overgang van zijn varkensrecht.
1.
Uiterlijk acht maanden nadat de subsidie is verleend, zorgt de subsidie-ontvanger dat aan de in artikel 4, eerste lid, onder b, c en d, genoemde voorwaarden, onderscheidenlijk de in artikel 4, tweede lid, onder b, c, d en e, genoemde voorwaarden, is voldaan en dient hij een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
2.
De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend bij DLG met gebruikmaking van een daartoe door DLG ter beschikking gesteld formulier en gaat vergezeld van een afschrift van de registratie door het Bureau Heffingen van de kennisgeving van het vervallen onderscheidenlijk de overgang van het varkensrecht, een afschrift van een verklaring van het sloopbedrijf dat de gebouwen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk tweede lid, onder b en c, zijn afgebroken, een gewaarmerkt afschrift van de akte van overdracht van de landbouwgrond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, onderscheidenlijk tweede lid, onder d, en een afschrift van de beschikking van het bevoegd gezag dat de milieuvergunning is ingetrokken.
Artikel 20
Na vaststelling van de subsidie wordt op het erfperceel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, niet opnieuw een bedrijf opgericht.
Artikel 21
De minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger voorschotten verlenen tot ten hoogste 80% van de verleende subsidie.
Artikel 22
Indien de beschikking tot subsidievaststelling is ingetrokken, betaalt de subsidie-ontvanger op eerste vordering van de minister de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten terug, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van intrekking tot het tijdstip van algehele voldoening.
Artikel 23
Deze regeling treedt in werking op 14 januari 1999.
Artikel 24
Deze regeling wordt aangehaald als: Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS.