Besluit van 23 november 1995, houdende regeling van de bekostiging van de uitvoering van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 oktober 1995, DVVB/WUP-U-951231;
Gelet op artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad;
De Raad van State gehoord (advies van 13 november 1995, no. W13.95.0584);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 16 november 1995, DVVB/WUP-U-951327;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
wet: de
Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad ;
b.
bijdrage: het bedrag dat in het kader van de bekostiging ten laste van 's Rijks kas komt;
c.
produkt: een produkt als bedoeld in de
bijlage bij dit besluit;
d.
begrote produktie: het geraamde aantal te realiseren eenheden produkt;
e.
realisatie produktie: het aantal voortgebrachte eenheden produkt;
f.
tarief: de vergoeding per eenheid product;
g.
normbegroting: de begroting die is opgesteld op grond van genormeerde financiële uitgangspunten;
h.
normproductie: het aantal eenheden product dat wordt gehanteerd bij de vaststelling van het tarief;
a.
kosten, verbonden aan de regelmatige uitvoering, te onderscheiden naar:
1.
kosten van bestuur en Kamers, waaronder begrepen de kosten van de aan de Kamers verbonden secretariaten, voorzover deze niet begrepen zijn in de kosten van het bureau;
2.
kosten van het bureau;
4.
kosten van derden wegens uitvoering van werkzaamheden op grond van een overeenkomst ingevolge
artikel 16 van de wet;
5.
kosten, verbonden aan medische keuringen en taxaties door externe deskundigen, aan buitenlandse posten en aan procesvoering;
6.
kosten, verbonden aan het verificatie-onderzoek door derden;
b.
kosten, verbonden aan investeringen die niet in de normbegroting betreffende de kosten van het bureau zijn opgenomen;
c.
kosten, verbonden aan het verrichten van werkzaamheden met een incidenteel karakter, waaronder begrepen werkzaamheden die voortvloeien uit wijzigingen in de geldende regelgeving;
d.
wachtgeldkosten, onderscheiden naar de kosten welke verband houden met de totstandkoming van de Raad en de kosten welke het gevolg zijn van het ontslag van één of meer leden van het personeel van het bureau van de Raad in verband met een vermindering van werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 3, onderdeel a, van de wet;
e.
kosten, welke verband houden met een door de Raad opgesteld sociaal plan;
h.
kosten verbonden aan het opstellen van sociale rapportages en verzetsrapportages.
1.
Op voorstel van de Raad stelt Onze minister ten behoeve van de kosten, bedoeld in
artikel 2, onderdeel a , onder 2, een normbegroting vast. Onze minister kan kosten aanwijzen die niet onder de normbegroting vallen.
2.
Op basis van de normbegroting stelt Onze Minister per product een tarief vast.
3.
Onze Minister draagt zorg voor een driejaarlijkse herijking van de tarieven.
4.
Onze minister geeft bij de vaststelling van de tarieven aan welk deel aan de ontwikkeling van de lonen en welk deel aan de ontwikkeling van de prijzen wordt aangepast.
1.
Indien de begrote productie wezenlijk afwijkt van de normproductie kan Onze Minister, na overleg met de Raad, een tarief wijzigen.
2.
De Raad kan een voorstel doen tot wijziging van een tarief.
1.
De bijdrage in de kosten, bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, onder 2, bestaat uit de som van de per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
Pb × T.
In deze formule is:
Pb: de begrote productie in de laatst ingediende begroting;
T: het tarief.
2.
In afwijking van het eerste lid kan Onze minister, na overleg met de Raad, voor een naar aard te specificeren aantal eenheden van de begrote produktie van een produkt, welke zich gezien de daaraan verbonden werklast en kosten onderscheiden van de gemiddelde werklast en kosten op basis waarvan het tarief, genoemd in
artikel 3, tweede lid, is vastgesteld, de bijdrage in de kosten op andere wijze vaststellen. In de formule, genoemd in het eerste lid, wordt daartoe Pb verlaagd met het aantal eenheden waarvoor de bijdrage op andere wijze wordt vastgesteld.
4.
De bijdrage in de kosten, bedoeld in
artikel 2, onderdelen a, onder 4, en h, bestaat uit een voor de onderscheiden kosten door Onze Minister vastgesteld bedrag vermenigvuldigd met het aantal te produceren eenheden.
Artikel 8
De bijdrage in de kosten, bedoeld in
artikel 2, onderdeel d, bestaat uit de werkelijk gemaakte kosten, mits de Raad Onze minister vooraf van het ontslag in kennis heeft gesteld en al datgene heeft gedaan of nagelaten dat nodig was om deze kosten zo laag mogelijk te doen zijn.
Artikel 10
De bijdrage, bedoeld in
artikel 5, eerste lid, kan in de loop van enig jaar worden aangepast indien de ontwikkeling van de lonen of prijzen daartoe aanleiding geeft.
1.
Onze minister beslist na indiening van de begroting over de goedkeuring van de begroting en doet de Raad met inachtneming van de
artikelen 5 tot en met 9 een voorlopige vaststelling van de bijdragen toekomen.
2.
In de voorlopige vaststelling wordt in ieder geval medegedeeld:
a.
met betrekking tot de bijdrage, bedoeld in
artikel 5, eerste lid, de begrote productie en, voorzover van toepassing, het aantal eenheden waarop het bepaalde in
artikel 5, tweede lid, van toepassing is en de wijze waarop de bijdrage zal worden vastgesteld;
3.
Indien de Raad een gewijzigde begroting als bedoeld in
artikel 13 indient doet Onze minister de Raad een voorlopige vaststelling van de bijdragen toekomen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12
Onze minister kan nadere regels stellen met betrekking tot het te hanteren begrotingsmodel en de bij de begroting over te leggen bescheiden.
1.
De Raad kan Onze minister in de loop van enig jaar een gewijzigde begroting voorleggen.
2.
Onze minister kan de Raad verzoeken een gewijzigde begroting in te dienen, indien naar zijn oordeel, op grond van de ontwikkeling van de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 3 van de wet, daartoe aanleiding is.
2.
De bijdrage, bedoeld in
artikel 5, eerste lid, wordt verhoogd dan wel verlaagd met de som van de per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
(Pr–Pb)T.
In deze formule is:
Pr: de gerealiseerde productie;
Pb: de begrote productie in de laatst ingediende begroting;
T: het tarief.
3.
Voorzover de vaststelling van de bijdrage afhankelijk is van de werkelijk gemaakte kosten, worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de bijdrage en het exploitatieresultaat niet in aanmerking genomen.
4.
Onze minister is bevoegd tot verrekening van te veel ontvangen voorschotten met voorschotten in volgende jaren.
5.
Onze minister kan bepalen dat de bijdragen in de kosten, bedoeld in
artikel 2, onderdelen b en c, eerst worden vastgesteld na de beëindiging van de werkzaamheden waarvoor de bijdragen zijn verleend.
1.
Het na de vaststelling van de bijdragen resterende exploitatieresultaat wordt toegevoegd aan respectievelijk ten laste gebracht van de risicoreserve.
2.
De risicoreserve per 31 december van enig jaar mag niet meer bedragen dan 10% van de laatste voorlopige vaststelling voor dat jaar van de bijdragen in de kosten, bedoeld in
artikel 2, onder a, b, c, e en h. Het bedrag waarmee de toegestane risicoreserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op het totaal van de overeenkomstig
artikel 14 vastgestelde bijdragen.
Artikel 16
Onze minister kan op verzoek van de Raad bepalingen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover strikte toepassing leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 17
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Artikel 18
Dit besluit wordt aangehaald als: Bekostigingsbesluit Pensioen- en Uitkeringsraad 1996.
's-Gravenhage, 23 november 1995
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de zevende december 1995
De Minister van Justitie,