Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van voorschriften inzake de bekostiging van het voortgezet onderwijs BES (Bekostigingsbesluit WVO BES)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 september 2010, nr. WJZ/236436 (3838), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 62, 64, 65, 168, 171, 187, 188, 190 en 209 van de Wet voortgezet onderwijs BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2010, no. W05.10.0456/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 2011, nr. WJZ 256314 (3838), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan:
bevoegd gezag: voor wat betreft:
1°.
het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;
bijzondere school: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in
artikel 98 van de wet, in stand gehouden school;
1°.
bij opening van de school aan het begin van het schooljaar: 1 augustus,
2°.
bij opening van de school tijdens het schooljaar: de dag waarop het onderwijs aan de school is aangevangen;
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor wat betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken;
openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
ouders: ouders, voogden of verzorgers;
school: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;
schooljaar: tijdvak van 1 augustus van enig kalenderjaar tot en met 31 juli daaraanvolgend;
wet:
Wet voortgezet onderwijs BES .
Artikel 2. Opheffing van een school
Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school daarvan mededeling aan Onze Minister, de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waarin de school is gelegen.
1.
De directeur of rector van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is, alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.
1.
De directeur of rector van een school schrijft een leerling slechts in na overlegging van:
a.
een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan zes maanden,
b.
een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet BES was ingeschreven, of
c.
een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet BES was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.
2.
Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.
3.
De directeur of rector doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet BES de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet BES de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn respectievelijk haar school, binnen één week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur of rector directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet BES, waarop de leerling voordien was ingeschreven.
4.
De directeur of rector schrijft de leerling in met ingang van de dag waarop de leerling de school voor het eerst bezoekt.
5.
In afwijking van het vierde lid, schrijft de directeur of rector de leerling die de school voor het eerst bezoekt op de eerste schooldag van het schooljaar, in met ingang van 1 augustus van dat schooljaar.
1.
De directeur of rector van een school waarop de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.
2.
Indien de directeur of rector van een school waarop de leerling stond ingeschreven, binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur of rector van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op laatstbedoelde scholen, wijzigt de directeur of rector de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de dag van inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.
Artikel 6. Bewaren van de gegevens
De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.
1.
Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de
wet worden, onverminderd
artikel 5 en
artikel 14, vierde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op de teldatum op die school als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven, tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de
Leerplichtwet BES . Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de vorige volzin.
3.
Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum als werkelijk schoolgaand stonden ingeschreven.
4.
Een leerling kan slechts op één school voor de bekostiging meetellen.
1.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
2.
Het Rijk betaalt elke maand van het kalenderjaar in verband met de kosten voor het personeel en voor de voorzieningen ten behoeve van de exploitatie aan het bevoegd gezag van een school een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 209 van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft in een bij ministeriële regeling vast te stellen betaalritme.
3.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
1.
Onze Minister stelt het bedrag, bedoeld in artikel 159, tweede lid, van de wet, vast.
2.
Het bedrag wordt in een keer betaald dan wel wordt betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.
Artikel 12. Bekostiging deel exploitatiekosten voor aanvang bekostiging
Het Rijk bekostigt de exploitatiekosten met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag een door hem te bepalen deel van de exploitatiekosten gedurende een periode van ten hoogste vier maanden voor de eerste schooldag voor bekostiging in aanmerking brengen.
1.
Onze Minister maakt de bekostiging bekend voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft.
2.
De bekostiging kan door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.
1.
Ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in
artikel 9, doet het bevoegd gezag aan Onze Minister de gegevens over het aantal leerlingen op de teldatum dat bij de vaststelling van de bekostiging voor het daarop volgende kalenderjaar in aanmerking wordt genomen, toekomen overeenkomstig het
Besluit informatievoorziening WVO BES
2.
Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister voor het daaropvolgende schooljaar in:
a.
een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, of
b.
indien de onder a bedoelde gegevens naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens, alsmede
c.
een verklaring van een deskundige omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b.
3.
Bij ministeriële regeling kan een model voor de in het tweede lid, onder a en c, bedoelde verklaringen worden vastgesteld. Onze Minister kan een leidraad vaststellen ten behoeve van de controle door de deskundige, bedoeld in het tweede lid, onder c.
4.
Indien voor 1 juli in enig jaar aanvullende bekostiging is vastgesteld, dient het bevoegd gezag voor die datum bij Onze Minister een verklaring in omtrent de juistheid van de in voorkomende gevallen met het oog op de vaststelling van de aanvullende bekostiging aan Onze Minister gemelde gegevens. Het tweede lid, onder b en c, en het derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De boekhouding van een school is zodanig ingericht dat op doelmatige wijze informatie kan worden verkregen omtrent het gevoerde financiële beheer.
2.
Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van Onze Minister nadere financiële informatie met betrekking tot de school. De wijze waarop deze informatie wordt verstrekt, kan bij ministeriële regeling worden geregeld.
3.
Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
1.
Het bevoegd gezag stelt jaarlijks tijdig voor het komende begrotingsjaar een begroting vast voor de school.
2.
De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de school en is sluitend. De in de begroting voorziene baten uit de van het Rijk te ontvangen bekostiging komen overeen met de voor het desbetreffende jaar door Onze Minister vastgestelde bekostiging.
3.
Het bevoegd gezag doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van de begroting.
4.
Af- en overschrijving op de uitgavenposten van de begroting kunnen door het bevoegd gezag geschieden overeenkomstig door het bevoegd gezag vastgestelde regels.
5.
Indien Onze Minister het bevoegd gezag daarom verzoekt, wordt de vastgestelde begroting aan Onze Minister overgelegd.
6.
Bij ministeriële regeling kan een model voor de inrichting van de begroting worden vastgesteld.
1.
Het bevoegd gezag stelt jaarlijks ten behoeve van de school een jaarrekening vast over het afgelopen jaar.
2.
In de jaarrekening legt het bevoegd gezag verantwoording af over het financieel beheer. Uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de rijksbekostiging. De jaarrekening omvat mede de gegevens die van belang zijn voor de verantwoording met betrekking tot de besteding van toegekende aanvullende bekostiging.
3.
Het bevoegd gezag dient de vastgestelde jaarrekening voor 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar in bij Onze Minister. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige. Bij de aanwijzing van de deskundige bedingt het bevoegd gezag dat aan Onze Minister op diens verzoek inzage wordt geboden in de controlerapporten en de controledossiers van de deskundige.
4.
Indien het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, wordt voor deze scholen een gezamenlijke balans en een gezamenlijke exploitatierekening vastgesteld. Bij de jaarrekening is een bijlage gevoegd die inzicht biedt in het bestedingspatroon ten aanzien van de afzonderlijke scholen van het bevoegd gezag.
5.
Bij ministeriële regeling wordt een model voor de inrichting van de jaarrekening vastgesteld.
6.
Onze Minister kan een leidraad vaststellen met betrekking tot de inrichting en de uitvoering van de controle door de deskundige.
1.
De deskundige die door Onze Minister is belast met het onderzoek van de jaarrekening, heeft met het oog op het verrichten van dat onderzoek toegang tot elke school. Aan de deskundige wordt desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden gegeven en worden alle inlichtingen verstrekt die deze voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.
2.
Onze Minister kan naast het onderzoek door de deskundige, bedoeld in het eerste lid, een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarrekening, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school. Het bevoegd gezag verstrekt aan degene die door Onze Minister met het onderzoek is belast, alle inlichtingen die deze voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt en geeft desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden.
1.
Indien aan het bevoegd gezag van een school een aanvullende bekostiging is verstrekt onder de voorwaarde dat deze bekostiging voor het bij de verstrekking aangegeven doel wordt besteed, blijkt uit de jaarrekening van de school in hoeverre deze bekostiging voor dat doel is besteed.
2.
Indien verrekening plaatsvindt of zal plaatsvinden van het daadwerkelijk bestede bedrag met de vastgestelde aanvullende bekostiging, maakt het bevoegd gezag in de desbetreffende jaarrekening melding van het daadwerkelijk bestede bedrag.
1.
Onverminderd de bevoegdheid van de Inspectie van het onderwijs op grond van de
Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
2.
Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
3.
Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in
artikel 175, eerste lid, van de wet, uit de verklaring van de deskundige, bedoeld in artikel 175, vierde lid, van de wet of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd
artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
a.
de bekostiging op grond van de artikelen 209 en
b.
de aanvullende bekostiging op grond van de artikelen 155 of 157 van de wet, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen dan wel van de bij de afsplitsing betrokken scholengemeenschap gehandhaafd tot het einde van dat kalenderjaar.
1.
Indien een school wordt opgeheven anders dan in verband met samenvoeging met een andere school of de aanspraak op bekostiging voor een school verloren gaat, stort het bevoegd gezag het exploitatie-overschot terug in ’s Rijks kas. Het neemt daarbij het derde lid in acht.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder exploitatie-overschot verstaan:
a.
het bedrag van de bekostiging, bedoeld in artikel 166, eerste lid, van de wet, verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,
b.
de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en
c.
voor zover het een bijzondere school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de eilandelijke overschrijding.
3.
Indien het exploitatie-overschot van een bijzondere school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt als maatstaf voor de verdeling van dat deel van het exploitatie-overschot tussen Rijk en het desbetreffende openbaar lichaam de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan overschrijdingsuitkeringen van het openbaar lichaam in een periode van vijf jaren, voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
1.
De
artikelen 1,
2,
3,
4,
5,
6,
8,
9, tweede lid,
11,
12,
15,
16,
17,
19,
20,
21,
22 en
23a, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2011 in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3.
Artikel 23 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.
’s-Gravenhage, 3 februari 2011
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Uitgegeven de zevende maart 2011
De Minister van Veiligheid en Justitie,