Toezicht
De Woningwet en het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH) zijn niet ingericht op het ontwikkelen van buitenlandse activiteiten door t.i's; de regelgeving beperkt het werkgebied van de corporatie tot gemeenten in Nederland. Strikt genomen is het daardoor niet mogelijk om buiten Nederland werkzaamheden of activiteiten te ontwikkelen, in welke vorm dan ook. Er doen zich echter situaties voor die het wenselijk of noodzakelijk maken daarop een uitzondering toe te laten. In hoeverre er naar mijn oordeel sprake is van uitzonderingssituaties en op welke wijze ik hier toezicht op houd, het navolgende.
Het verstrekken van (kortstondige of eenmalige) hulp bij herstel van huisvesting in noodgevallen of rampgebieden en incidentele ondersteuning van goede doelen in het buitenland vindt plaats vanuit de sociale motieven en maatschappelijke overtuiging die een t.i. eigen is. Het uitdragen van de volkshuisvestelijke structuur en de kennis daarover beschouw ik in dat zelfde kader. Er is internationaal grote belangstelling en waardering voor de prestaties op het gebied van het wonen in ons land en vooral ook voor de rol die corporaties sinds lang daarin spelen. Meerdere corporaties voelen het als een plicht hun kennis en expertise in te zetten in met name ontwikkelingslanden en zo bij te dragen aan een duurzame verbetering van de leefomstandigheden van de lagere inkomensgroepen.
Ik acht het in bovenstaande zin in zijn algemeenheid het overdragen van kennis en vaardigheden, alsmede het verstrekken van noodhulp dan ook toelaatbaar en een ontheffing op de regelgeving aan de orde, mits de bijdragen van t.i's daarin het karakter hebben van een schenking. Dergelijke activiteiten en daaraan gekoppelde bijdragen dienen expliciet verantwoord te worden in de jaarverslaglegging.
Omdat ik er begrip voor heb dat een t.i. haar bijdrage situationeel afhankelijk moet kunnen bepalen, ben ik vooralsnog niet voornemens om beperkingen op te leggen aan vorm en hoogte. Ik vertrouw daarbij op het zelfregulerend vermogen van de sector in de vaststelling van wat aangemerkt kan worden als een schenking. Het leggen door de t.i. zelf van een relatie met de hoogte van haar weerstandsvermogen acht ik daarbij vanzelfsprekend, in die zin dat schenkingen nooit zodanig hoog mogen zijn, dat de financiƫle positie van de t.i. gevaar loopt.
Dit vertrouwen laat overigens onverlet mijn verantwoordelijkheid terzake. Indien uit het regulier toezicht achteraf excessen blijken, zal ik daarop maatregelen (moeten) treffen.