Beleidsregel van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2015, nr. 2015-00000659798 inzake het toestaan van experimenten op grond van artikel 125 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 omtrent het uitvoeren van diensten door toegelaten instellingen ten behoeve van bewoners van voorzieningen in het kader van de huisvesting van vergunninghouders (Beleidsregel experiment huisvesting vergunninghouders)
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op artikel 125 van het Besluit toegelaten instellingen huisvesting 2015;
Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
–
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente op wiens grondgebied het gebouw zich bevindt ten aanzien waarvan de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, worden uitgevoerd
–
minister: Minister voor Wonen en Rijksdienst
2.
De minister verleent toestemming indien:
a.
het college heeft ingestemd met de werkzaamheden;
c.
het college voordat de opdracht aan de toegelaten instelling is verstrekt, een markttoets heeft uitgevoerd en daaruit is gebleken dat de werkzaamheden niet door anderen dan de toegelaten instelling onder de vooraf gestelde voorwaarden kunnen worden uitgevoerd;
e.
de toegelaten instelling als gevolg van het uitvoeren van de werkzaamheden geen verplichtingen aangaat die zijn gericht op het voor eigen risico verhuren van woonruimten;
f.
De werkzaamheden ten minste kostendekkend door de toegelaten instelling worden verricht, en
a.
het college in elk geval door middel van een algemene bekendmaking langs elektronische weg heeft nagegaan of anderen dan de toegelaten instelling die werkzaamheden wensen te verrichten;
b.
het college schriftelijk verklaart dat het vorige onderdeel is toegepast en de toegelaten instelling niet is bevoordeeld boven anderen die de werkzaamheden wensen te verrichten;
c.
zich na de algemene bekendmaking, bedoeld in onderdeel a, geen andere dan de toegelaten instelling zich bereid heeft verklaard de werkzaamheden tegen de vooraf gestelde voorwaarden willen verrichten; en
d.
het college aan de toegelaten instellingen die feitelijk werkzaam zijn in het gebied waar de werkzaamheden worden verricht, en aan de anderen, bedoeld in onderdeel b, onverwijld meedeelt dat de werkzaamheden naar hun oordeel door de toegelaten instelling zouden moeten worden verricht, onder de mededeling aan die anderen dat zij, indien zij die werkzaamheden wensen te verrichten tegen de vooraf gestelde voorwaarden willen verrichten, binnen twee weken nadien hun bezwaren daartegen ter kennis van de minister kunnen brengen.
2.
De toegelaten instelling verzoekt de minister om de toestemming, bedoeld in
artikel 2, eerste lid. De toegelaten instelling maakt hierbij gebruik van de in
bijlage A ,
B en
C opgenomen formulieren.
3.
De toegelaten instelling legt bij het verzoek een verklaring over van het college. Deze verklaring houdt mede in dat:
a.
de procedure, bedoeld in
artikel 3, op correcte wijze is gevolgd en dat er geen anderen dan de toegelaten instelling de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, wensen te verrichten;
c.
wijzigingen van de werkzaamheden of de voorwaarden waaronder deze zouden moeten worden uitgevoerd onverwijld, door het college door middel van een algemene bekendmaking langs elektronisch aan alle ontvangers, bedoeld in onderdeel b, zijn medegedeeld en dat het college die ontvangers in de gelegenheid heeft gesteld om aan het college kenbaar te maken of zij de werkzaamheden in hun gewijzigde vorm wensen uit te voeren dan wel of zij de werkzaamheden tegen de gewijzigde voorwaarden wensen uit te voeren.
2.
De minister kan de verleende toestemming eerder intrekken indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in
artikel 2, tweede lid.
3.
De toegelaten instelling legt jaarlijks verantwoording af aan de minister over de uitgevoerde werkzaamheden en de in verband daarmee gemaakte kosten.
Artikel 6
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel experiment huisvesting vergunninghouders.
Artikel 7
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.