Besluit van 12 december 1813
Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Prince van Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Verëenigde Nederlanden, enz., enz., enz.
In aanmerking nemende de noodzakelijkheid om, in een tijdstip, dat de Nederlanden wederom, zoo als van ouds, door den koophandel verlevendigd en door vele vreemdelingen bezocht zullen worden, vaste bepalingen te maken omtrent het werk der paspoorten, en willende, bij de regeling daarvan, eensdeels in acht nemen wat de veiligheid van den staat en de goede orde eisschen, maar ook, aan den anderen kant, alles vermijden, wat eenigzins zweemt naar dien geest van kwelling en inquisitie, die de overheersching dezer laatste jaren gekenmerkt heeft;
Hebben Wij besloten en besluiten:
Artikel 7
Vreemdelingen, hier te lande aankomende, zullen de paspoorten, waarvan zij houders zijn, onderwerpen aan het visa van den secretaris van staat, en niet weder kunnen vertrekken, dan na dat op dezelfde wijze zal zijn gekonstateerd, werwaarts zij voornemens zijn te reizen.
Aldus gedaan in 's Gravenhage, den 12den December des jaars 1813, en van Onze Regering het Eerste. (geteekend)
Ter ordonnantie van Zijne Koninklijke Hoogheid, (geteekend)