Besluit van 17 januari 1990, houdende regels betreffende bedrijfsbrandweren
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 12 juli 1989, nr. Eproj.88/87/5, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer;
Gelet op artikel 13, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 ( Stb. 87);
Gehoord de Brandweerraad;
De Raad van State gehoord (advies van 7 november 1989, nr. W04.89.0436);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 10 januari 1990, nr. Eproj.88/87/7, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
de bedrijfsbrandweer: de organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden van branden en ongevallen op het terrein van de inrichting;
Artikel 2
Voor een aanwijzing als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken, komen slechts in aanmerking:
1°.
inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van in die afdeling genoemde stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten;
2°.
spoorwegemplacementen voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop het
Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is;
e.
inrichtingen, waarin vaste stoffen of vloeistoffen voorhanden zijn, die bij verhitting tot brandgevaarlijke situaties kunnen leiden en waarvan de totale verbrandingsenergie meer bedraagt dan 46.1011 kJ.
1.
Alvorens tot aanwijzing over te gaan, verzoeken burgemeester en wethouders het hoofd of de bestuurder van de inrichting, waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze in geval van brand of ongevallen een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan vormen, binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek aan hen een rapport inzake de bedrijfsbrandweer over te leggen, dat de volgende gegevens bevat:
a.
een algemene beschrijving van de inrichting, van de daarin voorkomende stoffen en de eigenschappen van deze stoffen;
b.
een algemene beschrijving van de processen die in de inrichting plaatsvinden;
c.
de geloofwaardige incidentscenario’s dat wil zeggen een beschrijving van de aard, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van een brand of een ongeval op het terrein van de inrichting,
1°.
die gegeven de aard van een installatie of de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als zeer reëel en typerend wordt geacht,
2°.
waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting kan ontstaan, en
3°.
waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan wordt voorkomen;
d.
de maatgevende incidentscenario’s dat wil zeggen de geloofwaardige incidentscenario's, bedoeld in onderdeel c , die bepalend zijn voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer;
e.
een beschrijving van de organisatie van de nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien voor de inrichting een veiligheidsrapport moet worden ingediend.
4.
Burgemeester en wethouders zenden een exemplaar van het rapport aan:
b.
het bestuur van de regionale brandweer in wier grondgebied de inrichting is gelegen;
c.
het bestuursorgaan dat overeenkomstig
artikel 8.2 van de Wet milieubeheer bevoegd is een vergunning voor de desbetreffende inrichting te verlenen, tenzij burgemeester en wethouders dat bestuursorgaan zijn;
e.
Onze Minister van Defensie, indien de inrichting is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht ingebruik zijnd terrein.
5.
Burgemeester en wethouders kunnen het hoofd of de bestuurder van de inrichting verzoeken hen aanvullende gegevens te verschaffen.
1.
Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de inrichting waarvoor zij ingevolge
artikel 3, eerste lid, een rapport of ingevolge
artikel 3, tweede lid, een veiligheidsrapport hebben ontvangen in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, wijzen zij, met inachtneming van de bij dit besluit behorende bijlage, de inrichting aan die binnen een door hen te stellen termijn over een bedrijfsbrandweer dient te beschikken.
2.
Burgemeester en wethouders gaan niet over tot het aanwijzen van een inrichting dan nadat de in
artikel 3, vierde lid, bedoelde functionarissen door hen in de gelegenheid zijn gesteld advies ter zake uit te brengen en nadat het hoofd of de bestuurder van de inrichting door hen is gehoord.
3.
Burgemeester en wethouders kunnen inrichtingen aanwijzen die gezamenlijk over een bedrijfsbrandweer dienen te beschikken. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4.
Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing, bedoeld in het eerste en derde lid, bekend aan de in
artikel 3, vierde lid, bedoelde functionarissen.
5.
Burgemeester en wethouders kunnen in de aanwijzing, bedoeld in het eerste en derde lid, slechts eisen stellen aan:
a.
het opleidingsniveau en de geoefendheid van het personeel van de bedrijfsbrandweer;
b.
de voorzieningen inzake bluswater, melding, alarmering en verbindingen;
d.
de beschermende middelen;
e.
de alarmering van en samenwerking met de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties;
f.
de omvang van het personeel en het materieel van de bedrijfsbrandweer.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
6.
Burgemeester en wethouders houden bij het vaststellen van de eisen, bedoeld in het vijfde lid, rekening met de eisen die ter zake aan de inrichting worden gesteld bij of krachtens de
Brandweerwet 1985 en andere wetten.
1.
Na wijziging of uitbreiding van een aangewezen inrichting dan wel verandering van de daarin gebezigde processen die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport, dient het hoofd of de bestuurder van die inrichting zo spoedig mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport aan burgemeester en wethouders over te leggen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien voor de inrichting een veiligheidsrapport dan wel een met die wijziging of uitbreiding verband houdende wijziging of bijwerking van dat rapport moet worden ingediend.
4.
Indien het gewijzigde rapport, het veiligheidsrapport of de wijziging daarvan daartoe aanleiding geven, kunnen burgemeester en wethouders de aanwijzing, bedoeld in
artikel 4, eerste dan wel derde lid, intrekken dan wel met inachtneming van de bij dit besluit behorende bijlage de eisen, bedoeld in
artikel 4, vijfde lid, wijzigen.
5.
Burgemeester en wethouders bepalen bij het vaststellen van de gewijzigde eisen, bedoeld in het vierde lid, een termijn waarbinnen aan die eisen moet zijn voldaan.
1.
Na wijziging van de omgeving van een aangewezen inrichting die in betekenende mate consequenties heeft voor de maatgevende incidentscenario's, bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel d, dan wel voor de scenario's voor een mogelijk zwaar ongeval op het terrein van de inrichting, bedoeld in
bijlage III, onder 1. l, van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 , kunnen burgemeester en wethouders de aanwijzing, bedoeld in
artikel 4, eerste dan wel derde lid, intrekken dan wel met inachtneming van de bij dit besluit behorende bijlage de eisen, bedoeld in
artikel 4, vijfde lid, wijzigen.
2.
Burgemeester en wethouders bepalen bij het vaststellen van de gewijzigde eisen, bedoeld in het eerste lid, een termijn waarbinnen aan die eisen moet zijn voldaan.
Artikel 7
Indien met betrekking tot een zelfde inrichting naast een rapport tevens een of meer arbeidsveiligheidsrapporten als bedoeld in
artikel 2.2b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, moeten worden ingediend, dienen de onderscheidene bestuursorganen bij wie de betrokken rapporten moeten worden ingediend, hun activiteiten met betrekking tot de beoordeling van die rapporten zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
Artikel 8
Op een inrichting die is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat is geboden, zijn de
artikelen 1 tot en met 7 van toepassing met dien verstande dat:
a.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in plaats van burgemeester en wethouders optreedt in de
artikelen 3, eerste, en vierde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid,
4,
5, eerste, vierde en vijfde lid,
6, eerste en tweede lid, en
9;
b.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een exemplaar van het rapport, naast de in
artikel 3, vierde lid, genoemde functionarissen en bestuursorganen, zendt aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een inrichting als bedoeld in de aanhef van dit artikel is gelegen.
Artikel 11
Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit bedrijfsbrandweren.
's-Gravenhage, 17 januari 1990
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Uitgegeven de twintigste februari 1990
De Minister van Justitie,