Besluit van 3 december 2004, houdende nadere regels over de bedrijfsvergunning en het veiligheidsattest voor spoorwegondernemingen die gebruikmaken van hoofdspoorwegen (Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, nr. HDJZ/S&W/2003-1879, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143), artikel 32 van richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEG L 75) en de artikelen 28, tweede lid, 31, 35 en 55, tweede lid, van de Spoorwegwet;
De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W09.03.0391/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2883, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
richtlijn 2004/49/EG: richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEG L 164);
Artikel 2
De bedrijfsvergunning, bedoeld in
artikel 28, eerste lid, van de wet, wordt op naam van de spoorwegonderneming gesteld, met vermelding van de namen van de deelnemende natuurlijke personen dan wel rechtspersonen.
a.
jegens haar in de voorafgaande vijf jaar geen onherroepelijk faillissement is uitgesproken,
3°.
de
artikelen 1:11,
1:23,
1:27,
1:28,
1:32, tweede lid,
10:1, eerste en tweede lid,
10:2,
10:4,
10:5, eerste, tweede en derde lid, of
10:9 van de Algemene douanewet,
4°.
de artikelen 14 en 69, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, en
c.
tegen haar in de voorafgaande vijf jaar geen onherroepelijk vonnis is gewezen wegens het herhaaldelijk of ernstig niet nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit door haar gesloten arbeidsovereenkomsten of overeenkomsten van opdracht tot het verrichten van arbeid.
1.
Op een bestuurder van een spoorwegonderneming is
artikel 3 van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien natuurlijke personen dan wel rechtspersonen gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden, voldoet ieder van de natuurlijke personen en ieder van de bestuurders van de rechtspersonen aan het vereiste van goede naam.
3.
Indien de permanente en daadwerkelijke leiding door een ander dan de natuurlijke persoon als bedoeld in
artikel 2, dan wel door een ander dan de in het eerste lid genoemde bestuurder wordt verricht, is
artikel 3 op die ander van overeenkomstige toepassing.
a.
de financiële positie van de spoorwegonderneming toereikend is om ten minste gedurende een jaar te voldoen aan haar bestaande en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit de huidige dan wel de voorgenomen bedrijfsvoering, en
b.
de spoorwegonderneming geen aanzienlijke achterstallige bedragen is verschuldigd ter zake van opgelegde aanslagen aan belastingen of sociale premies in verband met de activiteit van de onderneming.
Artikel 6
Aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in
artikel 28, eerste lid, van de wet is voldaan als de spoorwegonderneming beschikt of zal beschikken over een bestuurlijke organisatie die de nodige kennis en ervaring bezit om de operationele controle en het toezicht op de in de vergunning omschreven activiteiten op veilige en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen.
1.
Een spoorwegonderneming voldoet aan de uit
artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van ten minste € 10.000.000 per gebeurtenis.
2.
Aan de bedrijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat indien de spoorwegonderneming ook spoorvervoer buiten Nederland wil verrichten, zij zich voor de betreffende landen aanvullend moet verzekeren.
1.
De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in
artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam en financiële draagkracht buiten toepassing kan laten, zijn:
b.
het verrichten van eigen vervoer,
c.
deelnemen aan het spoorverkeer zonder vervoer te verrichten.
2.
De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in
artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid buiten toepassing kan laten, zijn:
b.
deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van de hoofdspoorweg dat, ten behoeve van deze werkzaamheden, buiten dienst is gesteld.
3.
Een spoorwegonderneming die louter activiteiten uitoefent als bedoeld in het tweede lid voldoet aan de uit
artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van minimaal € 2.500.000 per gebeurtenis.
5.
Het soort van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in
artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid alsmede de uit
artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht buiten toepassing kan laten is: alle taken, voortvloeiende uit de zorg voor beheer, bedoeld in
artikel 16 van de wet, zoals uitgevoerd door een beheerder.
Artikel 9
Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van goede naam:
b.
een verklaring, afgegeven door de Kamer van Koophandel en niet ouder dan twee maanden, dat jegens de spoorwegonderneming of haar bestuurders in de aaneengesloten periode van vijf jaar voor de vergunningaanvraag geen onherroepelijk faillissement is uitgesproken.
Artikel 10
Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van financiële draagkracht de laatste jaarrekening of jaarbalans van de aanvrager alsmede de informatie, bedoeld in bijlage III van
richtlijn 2012/34/EU.
Artikel 11
Voor de verlening van een bedrijfsvergunning maakt Onze Minister gebruik van een vastgestelde modelvergunning als bedoeld in bijlagen I en II van uitvoeringsverordening (EU) 2015/171 van de Europese Commissie van 4 februari 2015 betreffende bepaalde aspecten van de procedure voor de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEU 2015, L 29) en met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in artikel 3 van die uitvoeringsverordening.
1.
Een spoorwegonderneming aan wie een bedrijfsvergunning is verleend, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk schriftelijk elke wijziging met betrekking tot goede naam, beroepsbekwaamheid en de verzekeringsplicht, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen heeft voor de verleende bedrijfsvergunning of de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.
2.
In elk geval meldt een spoorwegonderneming:
a.
een wijziging van de naam van de onderneming of van een van de namen van de natuurlijke personen of rechtspersonen die gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden;
b.
een voorgenomen ingrijpende wijziging of uitbreiding van de activiteiten van de spoorwegonderneming.
Artikel 13
Onverminderd
artikel 12, legt de spoorwegonderneming elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop de bedrijfsvergunning in werking is getreden, aan Onze Minister over:
b.
een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel,
c.
een bewijs van dekking van de uit wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s, en
d.
een verklaring dat zij voldoet aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in
artikel 6.
Artikel 14
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van een bedrijfsvergunning.
2.
De houder van een veiligheidscertificaat draagt er zorg voor dat het veiligheidsbeheersysteem blijft beschikken over:
4.
De houder van een veiligheidscertificaat maakt binnen een jaar na de afgifte daarvan gebruik van hoofdspoorweginfrastructuur.
5.
De houder van een veiligheidscertificaat ten aanzien waarvan Onze Minister een A-certificaat als bedoeld in
artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet, heeft verleend, maakt aan Onze Minister zo spoedig mogelijk melding van wijzigingen in dat certificaat ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen hebben voor het afgegeven veiligheidscertificaat of voor de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
1.
De houder van een veiligheidscertificaat past een adequaat veiligheidsbeheersysteem toe, met behulp waarvan wordt gewaarborgd dat de spoorwegonderneming:
a.
bij de normale bedrijfsvoering en bij voorzienbare afwijkingen daarvan geen schade berokkent en niemand onnodig hindert of in gevaar brengt en zorgt dat het spoorverkeer zo veel mogelijk zonder verstoringen kan worden afgewikkeld;
b.
rekening houdt met de specifieke vereisten wanneer de normale bedrijfsvoering raakt aan die van andere gebruikers van de spoorweg of van de beheerder;
c.
de aan de bedrijfsvoering verbonden risico's onderkent en passende maatregelen neemt om deze afdoende te beheersen en daarbij rekening houdt met de stand der techniek en de binnen de bedrijfstak aanwezige kennis en richtsnoeren voor een veilige bedrijfsvoering;
d.
procedures vaststelt en hanteert voor het nemen van corrigerende maatregelen bij afwijkingen en incidenten, alsmede voor het voortdurend verbeteren van het veiligheidsniveau met het oog op zich wijzigende omstandigheden en op grond van opgedane ervaringen;
e.
ervoor zorg draagt dat werknemers met een veiligheidsfunctie met het oog op het behouden van hun geschiktheid, kennis en bekwaamheid voor de desbetreffende functie de noodzakelijke oefening hebben en de noodzakelijke nadere of aanvullende scholing, opleiding en studie volgen.
2.
Het veiligheidsbeheersysteem is passend voor de aard en de omvang van de spoorwegonderneming.
3.
Een adequaat veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste de bij regeling van Onze Minister met inachtneming van bijlage III, van richtlijn 2004/49/EG vastgestelde bedrijfsprocessen.
a.
gebruik maakt van een bijzondere spoorweg die aansluit op een hoofdspoorweg en, gezien vanuit die bijzondere spoorweg, enkel gebruik maakt van het gedeelte van die hoofdspoorweg tot aan het eerste aan die hoofdspoorweg gelegen station als bedoeld in
artikel 26, derde lid, van de wet;
b.
van de spoorwegen bedoeld in onderdeel a, enkel gebruik maakt met historische spoorvoertuigen;
d.
aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de onderdelen a, b en c.
a.
enkel gebruik maakt van een hoofdspoorweg als bedoeld in
bijlage 2 behorende bij het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen , voor zover die niet door lichtseinen is beveiligd, en enkel van het gedeelte van die hoofdspoorweg tot aan het eerste S-bord, gezien vanuit het terrein van het bedrijf dat is aangesloten op die hoofdspoorweg;
b.
op de hoofdspoorwegen, bedoeld in onderdeel a, uitsluitend:
1°.
treinen splitst, opnieuw samenvoegt, aan- en afkoppelt, begeleidt, samenstelt, in een bepaalde volgorde manoeuvreert of een remproef uitvoert in het kader van het gereed maken voor vervoer of volgend op het vervoer door een spoorwegonderneming die beschikt over een geldig veiligheidscertificaat,
2°.
treinen opstelt voor het laden en lossen of in afwachting daarvan;
d.
aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de onderdelen a, b en c.
a.
Maastricht (Visé)- Belgische grens;
b.
Roosendaal – Belgische grens;
c.
Terneuzen – Belgische grens;
d.
Bad Nieuweschans- Duitse grens;
e.
Enschede – Duitse grens; en
a.
die enkel gebruik maakt van hoofdspoorwegen als aangewezen in het eerste lid;
b.
waarvan het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in
artikel 32 van de wet, het gebruik van een hoofdspoorweg als bedoeld in het eerste lid beschrijft; en
c.
die aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan eisen, bedoeld in de onderdelen a en b.
Artikel 17
Onze Minister kan een proefcertificaat als bedoeld in
artikel 34 van de wet verlenen, indien de spoorwegonderneming aannemelijk maakt dat zij gedurende de geldigheidsduur van het proefcertificaat op verantwoorde wijze gebruik kan maken van de hoofdspoorweg.
Artikel 18
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van:
a.
de wijziging of schorsing van het veiligheidscertificaat, en
b.
de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van het proefcertificaat.
1.
De houder van een veiligheidscertificaat ten aanzien waarvan
artikel 16, derde lid, geen toepassing heeft gevonden, stelt over ieder kalenderjaar een jaarverslag op met betrekking tot de spoorwegveiligheid en zendt dat in het daaropvolgende jaar telkens voor 30 juni aan Onze Minister.
2.
Het jaarverslag bevat in elk geval de in artikel 9, vierde lid, onderdeel a tot en met d, van richtlijn 2004/49/EG bedoelde informatie.
Artikel 19a
Een wijziging van artikel 9, vierde lid, en van bijlage III van richtlijn 2004/49/EG gaat voor de toepassing van
artikel 19, tweede lid, onderscheidenlijk van
artikel 16, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
Artikel 20
Een voor de inwerkingtreding van dit besluit door een onafhankelijke certificerende instantie opgestelde verklaring dat een onderneming voldoet aan de Veiligheid Gezondheid Milieu Checklist Aannemers met Branchegerichte Toelichting Railinfrastructuur, wordt tot een door de Minister te bepalen tijdstip aangemerkt als een proefcertificaat als bedoeld in
artikel 34 van de wet met dien verstande dat dit proefcertificaat uitsluitend geldt voor het deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig, om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren, op een deel van de hoofdspoorweg dat buiten dienst is gesteld.
Artikel 21
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 22
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen.
's-Gravenhage, 3 december 2004
De Minister van Verkeer en Waterstaat ,
Uitgegeven de eenentwintigste december 2004
De Minister van Justitie ,