Besluit van 9 december 1996, houdende regelen ter zake van vergunningen voor biotechnologische handelingen bij dieren en ter zake van de Commissie biotechnologie bij dieren (Besluit biotechnologie bij dieren)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 13 oktober 1994, nr. J.9415178, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 69 en 70 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
De Raad van State gehoord (advies van 28 maart 1995, No. W11.94.0629.);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 december 1996, nr. J. 9611420, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet :
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ;
b.
commissie : Commissie biotechnologie bij dieren als bedoeld in artikel 69 van de wet.
1.
De commissie bestaat uit ten hoogste 9 leden.
2.
In de commissie hebben naast een voorzitter zitting:
a.
één deskundige op het terrein van de ethiek;
b.
één deskundige op het terrein van de maatschappijwetenschappen;
c.
twee deskundigen op het terrein van de medische of de dierlijke biotechnologie;
d.
één deskundige op het terrein van de proefdierkunde of de dierproefvraagstukken;
e.
één deskundige op het terrein van de ethologie;
f.
één deskundige op het terrein van de diergeneeskunde of de zoötechniek;
g.
één deskundige op het terrein van de humane medische wetenschappen.
3.
Onze Minister en Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen kunnen ieder één ambtenaar aanwijzen die bevoegd is de vergaderingen van de commissie bij te wonen.
1.
Onze Minister benoemt in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de voorzitter en de overige leden van de commissie.
2.
De leden van de commissie worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwichtige redenen worden geschorst en ontslagen. Aan de leden kan voorts op eigen verzoek ontslag worden verleend.
3.
Na het verstrijken van de periode waarvoor zij zijn benoemd, kunnen de leden ten hoogste eenmaal, voor de in het tweede lid genoemde termijn, worden herbenoemd.
Artikel 4
De leden wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.
1.
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de commissie.
2.
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de commissie.
3.
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn voor de uitoefening van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.
4.
Onze Minister kan voorzien in een bureau voor de commissie dat onder leiding staat van de secretaris.
1.
De commissie brengt binnen een door Onze Minister te bepalen termijn advies uit omtrent een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 66 van de wet en de eventuele aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen, dan wel omtrent een voornemen tot wijziging of intrekking van een zodanige vergunning, met het oog op de opstelling van een ontwerp van een besluit als bedoeld in
artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede met het oog op het nemen van een besluit als bedoeld in
artikel 3:18, eerste lid, van die wet.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een voornemen tot wijziging van geringe aard als bedoeld in
artikel 12, derde lid.
1.
De voorzitter roept de commissie bijeen zo dikwijls als hij dit nodig oordeelt. Hij bepaalt tijd en plaats van de vergadering.
2.
De commissie wordt tevens bijeengeroepen indien ten minste vier leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
3.
Een vergadering bijeengeroepen naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt gehouden binnen vier weken nadat het verzoek bij de voorzitter is binnengekomen.
4.
De voorzitter is bevoegd anderen dan leden van de commissie of de in artikel 2, derde lid, bedoelde ambtenaren uit te nodigen aan het overleg over bepaalde vraagstukken deel te nemen.
5.
De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar.
Artikel 8
De commissie besluit bij meerderheid van stemmen. Bij het staken der stemmen beslist de stem van de voorzitter. De leden kunnen desgewenst een minderheidsstandpunt aan het advies toevoegen.
1.
De commissie stelt jaarlijks voor haar werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerp-begroting op en legt deze vóór 1 april voor aan Onze Minister.
2.
De commissie doet jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister schriftelijk verslag van haar werkzaamheden. Het verslag wordt toegezonden aan de Staten-Generaal.
Artikel 10
De commissie houdt de op haar adviezen betrekking hebbende voorbereidende stukken ter beschikking van Onze Minister.
Artikel 11
Telkens binnen een termijn van vier jaar brengt de commissie een rapport uit aan Onze Minister, waarin de taakvervulling van de commissie aan een onderzoek wordt onderworpen en voorstellen kunnen worden gedaan voor gewenste veranderingen.
Artikel 11a
Geen vergunning, als bedoeld in
artikel 66, eerste lid, van de wet, wordt verleend voor handelingen met betrekking tot dieren of dierlijke embryo’s, indien die handelingen of toepassingen daarvan niet zijn gericht op doeleinden van algemeen maatschappelijk belang.
4.
Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het derde lid binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.
5.
Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regelen ter uitvoering van het derde lid.
1.
Indien de door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van de commissie onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag doet de commissie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag, daarvan mededeling aan Onze Minister onder opgave van de ontbrekende gegevens.
2.
lndien toepassing is gegeven aan het eerste lid, wordt de in
artikel 6 bedoelde termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de commissie de in het eerste lid bedoelde mededeling heeft gedaan tot de dag waarop de commissie de ontbrekende gegevens of de mededeling van Onze Minister dat de voor de aanvulling van de gegevens gestelde termijn ongebruikt is verstreken, heeft ontvangen.
4.
lndien Onze Minister, al dan niet na een mededeling als bedoeld in het derde lid, een beslissing tot verlenging als bedoeld in
artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft genomen, wordt daarvan mededeling gedaan aan de commissie en wordt de in artikel 6 bedoelde termijn met een door Onze Minister te bepalen termijn verlengd.
Artikel 14
Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.
Artikel 15
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.
Artikel 16
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit biotechnologie bij dieren.
's-Gravenhage, 9 december 1996
De Minister Van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Uitgegeven de tiende januari 1997
De Minister van Justitie,