1.
Geen aanstelling als buitengewoon agent van politie vindt plaats indien de kandidaat-buitengewoon agent niet in aanmerking komt voor een akte van opsporingsbevoegdheid.
2.
Een aanstelling als buitengewoon agent van politie geldt voor de duur waarvoor de akte van opsporingsbevoegdheid is verleend.
Artikel 4
De buitengewoon agent van politie die beschikt over:
a.
de titel van opsporingsbevoegdheid;
b.
de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en
c.
een akte van beëdiging,
is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in
artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering BES.
1.
Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van die functie van de desbetreffende persoon of dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. Een akte van opsporingsbevoegdheid kan voor een categorie of eenheid worden verleend.
2.
Een akte van opsporingsbevoegdheid geldt voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.
3.
De akte van opsporingsbevoegdheid voor een categorie of eenheid geldt voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beschikking, bedoeld in
artikel 8, tweede lid. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.
1.
De werkgever dient een aanvraag tot het verlenen van een akte van opsporingsbevoegdheid in bij Onze Minister.
2.
De aanvraag bevat in ieder geval:
a.
een aanduiding van de feiten waarvoor de opsporingsbevoegdheid wordt aangevraagd;
b.
een aanduiding van het grondgebied waarvoor opsporingsbevoegdheid moet gelden;
c.
naam, voornamen, woonplaats alsmede geboortedatum en -plaats van de persoon, ten behoeve van wie de aanvraag wordt gedaan;
d.
een omschrijving van diens functie.
3.
Op elke aanvraag ingevolge dit hoofdstuk wordt zo spoedig mogelijk beslist.
4.
Bij de aanvraag wordt een bewijs van bekwaamheid van de desbetreffende persoon gevoegd.
5.
Een aanvraag tot verlenging of wijziging van de akte van opsporingsbevoegdheid wordt uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur ingediend. Bij deze aanvraag wordt de akte van beëdiging bijgevoegd.
1.
Een aanvraag tot verlening van een akte van opsporingsbevoegdheid voor een categorie van functies of eenheden bevat, naast de in
artikel 7, tweede lid, onder a en b, genoemde gegevens, de volgende gegevens:
a.
een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en
b.
een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functie moet kunnen worden aangesteld.
2.
In de beschikking waarbij een akte van opsporingsbevoegdheid voor een categorie of eenheid wordt verleend, wordt het hoogste aantal personen vermeld dat op grond van de beschikking kan worden beëdigd als buitengewoon agent van politie.
Artikel 9
Onze Minister verleent de akte van opsporingsbevoegdheid, waarin de strafbare feiten staan vermeld waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.
1.
Onze Minister kan de akte van opsporingsbevoegdheid ambtshalve intrekken, wijzigen of vervangen.
2.
Indien Onze Minister bij beschikking de akte van opsporingsbevoegdheid verlengt, wijzigt of vervangt, past hij de akten van beëdiging van de betrokken buitengewone agenten van politie zo spoedig mogelijk aan. Tot het tijdstip waarop de aanpassing heeft plaatsgevonden, wordt de akte van beëdiging geachte te zijn gebaseerd op de nieuwe beschikking.
3.
Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak, bedoeld in
artikel 6, eerste lid, niet meer aanwezig is.
4.
De intrekking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door degene die de akte van opsporingsbevoegdheid heeft verleend.
1.
Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit een met goed gevolg afgelegde toets of uit het met goed gevolg hebben doorlopen van een opleidingsprogramma. Onze Minister stelt de bekwaamheidseisen vast die nodig zijn voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.
2.
Bij regeling van Onze Minister kunnen ten aanzien van categorieën buitengewone agenten van politie aanvullende bekwaamheidseisen voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden worden gesteld. Daarbij wordt bepaald of het voldoen aan die eisen blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee hij heeft ingestemd of uit het met goed gevolg hebben doorlopen van een opleidingsprogramma waarmee hij heeft ingestemd. Het aanvullende opleidingsprogramma kan worden doorlopen na beëdiging.
3.
Onze Minister kanontheffing verlenen van het vereiste in het eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, indien de bekwaamheid op andere wijze blijkt. Bij het verlenen van de ontheffing kunnen aanwijzingen en voorschriften worden gegeven met het oog op het waarborgen van een voldoende niveau van bekwaamheid.
1.
Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is.
2.
Onze Minister beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.
1.
Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor het uitoefenen van politiebevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit een met goed gevolg afgelegde toets of uit het met goed gevolg hebben doorlopen van een opleidingsprogramma. Onze Minister stelt de bekwaamheidseisen vast die nodig zijn voor de uitoefening van de politiebevoegdheden.
2.
Bij regeling van Onze Minister kunnen ten aanzien van categorieën buitengewone agenten van politie aanvullende bekwaamheidseisen voor de uitoefening van politiebevoegdheden worden gesteld. Daarbij wordt bepaald of het voldoen aan die eisen blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee hij heeft ingestemd of uit het met goed gevolg hebben doorlopen van een opleidingsprogramma waarmee hij heeft ingestemd. Het aanvullende opleidingsprogramma kan worden doorlopen na beëdiging.
3.
Onze Minister kanontheffing verlenen van het vereiste in het eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, indien de bekwaamheid op andere wijze blijkt. Bij het verlenen van de ontheffing kunnen aanwijzingen en voorschriften worden gegeven met het oog op het waarborgen van een voldoende niveau van bekwaamheid.
4.
Het eerste lid, tweede volzin, is niet van toepassing, indien het betreft een aanstelling als buitengewoon agent van politie van hetzij een ambtenaar van politie als bedoeld in het in het Europese deel van Nederland geldende
artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993 hetzij een buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in het in het Europese deel van Nederland geldende
artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover hem krachtens
artikel 8, zevende lid, van de in het Europese deel van Nederland geldende Politiewet 1993 politiebevoegdheden zijn toegekend.