1.
De buitengewoon agent van politie beperkt de opsporingshandelingen waartoe hij bevoegd is, tot hetgeen nodig is voor de juiste vervulling van de functie in verband waarmee hij als buitengewoon agent van politie is beëdigd. Hij onthoudt zich van elk optreden waartoe hij niet bevoegd is.
2.
De buitengewoon agent van politie gedraagt zich bij de uitoefening van zijn opsporingsbevoegdheden overeenkomstig de bij of krachtens de wet gegeven regels.
1.
De buitengewoon agent van politie en zijn werkgever doen aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op een door hem te bepalen wijze, opgave van alle werkzaamheden die hij verricht of voornemens is te verrichten, die de functievervulling als buitengewoon agent van politie kunnen raken.
2.
Het is de buitengewoon agent van politie verboden werkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie als buitengewoon agent van politie niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
3.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen omtrent het verbod, bedoeld in het tweede lid.
1.
Bij de uitoefening van zijn taak draagt de buitengewoon agent van politie een legitimatiebewijs bij zich, waarvan het model door Onze Minister is vastgesteld.
2.
Onze Minister kan personen of categorieën aanwijzen die bevoegd zijn een legitimatiebewijs te dragen dat afwijkt van het model, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 26
In het proces-verbaal van opsporingshandelingen of in enige andere schriftelijke verslaglegging van de uitoefening van bevoegdheden vermeldt de buitengewoon agent van politie het nummer van zijn akte van beëdiging.
2.
De buitengewoon agent van politie volgt bij de uitoefening van de politiebevoegdheden de aanwijzingen op van de direct toezichthouder.
3.
De buitengewoon agent van politie en zijn werkgever verstrekken het bevoegd gezag en de direct toezichthouder de gewenste inlichtingen.
1.
Indien de buitengewoon agent van politie een uniform of bedrijfskleding draagt, wordt dat uniform of die bedrijfskleding op een duidelijk zichtbare plaats voorzien van een insigne, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het uniform van een buitengewoon agent van politie werkzaam bij het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Koninklijke marechaussee of de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.