1.
Onze Minister is belast met het toezicht op de buitengewoon agent van politie voor wat betreft diens titel van opsporingsbevoegdheid en diens bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden en, indien van toepassing, van politiebevoegdheden.
2.
Ten minste iedere vijf jaar stelt Onze Minister vast of de titel van opsporingsbevoegdheid en de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden of, indien van toepassing, van politiebevoegdheden, nog aanwezig zijn, alsmede of het dienstverband of de functie van de buitengewoon agent ongewjjzigd is gebleven en het opsporen van strafbare feiten nog steeds onderdeel uitmaakt van diens functie.
1.
Ter vaststelling van de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden legt de werkgever binnen vier weken op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister, de bewijzen van de bekwaamheid over. Onze Minister kan uitstel verlenen van de genoemde termijn.
2.
Indien binnen de gestelde termijn geen bewijzen van de bekwaamheid zijn overgelegd, wordt die bekwaamheid geacht niet meer aanwezig te zijn.
1.
Indien is vastgesteld dat een titel van opsporingsbevoegdheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid nog steeds aanwezig zijn, wordt hiervan aantekening gemaakt in de akte van beëdiging. Tevens wordt een nieuwe datum voor de periodieke toetsing op de akte van beëdiging vermeld.
2.
De beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een geldige titel ontbreekt, wordt gemotiveerd en bekendgemaakt aan de buitengewoon agent van politie, zijn werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder.
1.
De opsporingsbevoegdheid vervalt met ingang van de dag na de datum waarop:
a.
de titel van opsporingsbevoegdheid vervalt of wijzigt, tenzij de akte van beëdiging is gewijzigd zoals bedoeld in
artikel 21, tweede lid
b.
is vastgesteld dat de bekwaamheid of betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is;
c.
is vastgesteld dat het dienstverband met de werkgever is beëindigd dan wel dat de opsporing van strafbare feit geen onderdeel meer uitmaakt van de functie van de desbetreffende persoon;
d.
door Onze Minister de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon agent van politie is beëindigd;
e.
de aanstelling als buitengewoon agent van politie is beëindigd.
2.
Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon agent van politie beëindigen:
a.
op een daartoe strekkende aanvraag van de werkgever of van de desbetreffende buitengewoon agent van politie;
b.
indien de buitengewoon agent van politie misbruik maakt van zijn bevoegdheden;
c.
indien de buitengewoon agent van politie de aanwijzingen van het bevoegd gezag, de toezichthouder en de direct toezichthouder niet nakomt;
d.
indien de buitengewoon agent van politie heeft gehandeld in strijd met enige andere bepaling bij of krachtens dit besluit.
3.
Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon agent van politie opschorten voor de duur van:
a.
het onderzoek naar de in het tweede lid, onder b tot en met d genoemde, handelingen;