Besluit van 12 mei 1995, houdende uitvoering van de artikelen 41, vijfde lid, 42, tweede lid, en 45, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 november 1994, PAO/BOG 9414146;
Gelet op de artikelen 41, vijfde lid, 42, tweede lid, en 45, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
De Raad van State gehoord (advies van 1 maart 1995, no. W13.94.0726);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 mei 1995, DGVgz/PAO/BOG-953685;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet: de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ;
b.
Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
c.
commissie: de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid;
d.
EER-overeenkomst: de overeenkomst van Oporto van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);
e.
EER-gebied: het grondgebied van de staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst.
1.
De commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, alsmede uit minimaal twee en maximaal vier leden-deskundigen per in
artikel 3 van de wet genoemd, onderscheidenlijk krachtens
artikel 34 van de wet aangewezen, beroep. De leden-deskundigen zijn deskundig ter zake van de opleiding tot het desbetreffende beroep of ter zake van de uitoefening van dat beroep.
2.
Onze Minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de andere leden van de commissie.
3.
De leden worden voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De zittingsduur van een tussentijds benoemd lid eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van degene in wiens plaats hij is benoemd, eindigt.
4.
De leden, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, worden niet benoemd dan nadat Onze Minister de organisatie die naar zijn oordeel voldoende representatief is voor de instellingen die opleiden tot het desbetreffende beroep onderscheidenlijk voor de beoefenaren van dat beroep, heeft uitgenodigd binnen een door hem aan te geven termijn een voordracht tot benoeming te doen en deze termijn is verstreken.
5.
Onze Minister benoemt voor de voorzitter en voor elk van de andere leden een plaatsvervanger. Zij worden door Onze Minister ontslagen. Het derde en vierde lid zijn ten aanzien van de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.
6.
Onze Minister kan een of meer ambtenaren aanwijzen als adviserend lid van de commissie.
7.
Onze Minister voorziet in het secretariaat van de commissie.
1.
De commissie heeft tot taak Onze Minister met betrekking tot een in het buitenland genoten opleiding tot een in
artikel 3 van de wet genoemd beroep of een krachtens
artikel 34 van de wet aangewezen beroep van advies te dienen over de vraag:
2.
De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister van advies te dienen over de vraag of werkervaring als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de wet, welke is opgedaan buiten het EER-gebied en buiten Zwitserland, kan meetellen bij het vaststellen van het aantal uren waarbinnen de werkzaamheden zijn verricht op het terrein van het desbetreffende beroep binnen de individuele gezondheidszorg.
3.
Op verzoek van Onze Minister adviseert de commissie Onze Minister over de vraag of de werkervaring die een fysiotherapeut, een gezondheidszorgpsycholoog of een psychotherapeut heeft opgedaan buiten Nederland, doch binnen het EER-gebied of in Zwitserland, kan meetellen bij het vaststellen van het aantal uren waarbinnen de werkzaamheden zijn verricht op het terrein van de fysiotherapie, de gezondheidszorgpsychologie onderscheidenlijk de psychotherapie.
1.
De commissie kan bepalen dat de buitenslands gediplomeerde die beschikt over een getuigschrift dat is afgegeven door de autoriteiten van een staat die is gelegen buiten het EER-gebied, een kennis- en vaardighedentoets dient af te leggen ten behoeve van het advies, bedoeld in
artikel 3.
2.
Onze Minister stelt per beroepsgroep een tarief vast voor de kennis- en vaardighedentoets.
3.
De in het eerste lid bedoelde buitenslands gediplomeerde voldoet voor het afleggen van de kennis- en vaardighedentoets het in het tweede lid genoemde tarief.
Artikel 4
De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister met betrekking tot de toepassing van
artikel 41, eerste lid, onder c, dan wel
artikel 45, eerste lid, onder c, van de wet van advies te dienen over de vraag of voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties, bedoeld in de
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties , een proeve van bekwaamheid dan wel een aanpassingsstage als bedoeld in de
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vereist is. Indien dat het geval is, adviseert de commissie Onze Minister over de inhoud van de af te leggen proeve van bekwaamheid dan wel over de inhoud en de duur van de aanpassingsstage.
Artikel 5
Een advies van de commissie bevat de gronden waarop het berust.
1.
De commissie regelt haar werkwijze met inachtneming van dit besluit.
2.
De commissie kan externe deskundigen raadplegen.
3.
De commissie beraadslaagt en brengt advies uit in de overeenkomstig
artikel 2, eerste lid, voor het desbetreffende beroep bedoelde samenstelling.
a.
het desbetreffende door Onze Minister beschikbaar te stellen aanvraagformulier, dat door de aanvrager is ingevuld;
b.
een fotokopie van het deel van het paspoort dat de persoonsgegevens bevat;
c.
het getuigschrift inzake het betreffende beroep dat door het in het land van herkomst daartoe bij of krachtens de wet bevoegd verklaarde gezag aan de aanvrager is afgegeven;
d.
het programma van de opleiding tot het betreffende beroep, onderverdeeld in theorie- en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de aanvrager het getuigschrift heeft behaald;
e.
cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperioden of -stages, en dergelijke, van de aanvrager;
f.
indien in het land van herkomst een door een overheidsorgaan of een organisatie van beoefenaren van het desbetreffende beroep ingesteld register in stand wordt gehouden: een bewijs van inschrijving van de aanvrager in dat register, niet ouder dan drie maanden;
g.
een document niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat, voor zover van toepassing, ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten tot de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend is verloren.
h.
bewijsstukken van eventuele beroepservaring.
2.
De bescheiden, bedoeld onder c tot en met g, zijn gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in het Nederlands, Engels, Frans of Duits. De fotokopieën zijn gewaarmerkt.
Artikel 9
Het Besluit commissies buitenlandse apothekers en apothekersassistenten en het Besluit buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen worden ingetrokken.
Artikel 10
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 11
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid.
's-Gravenhage, 12 mei 1995
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de achtste februari 1996
De Minister van Justitie,