1.
Onverminderd het bepaalde in
artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:
a.
€ 196,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2016: € 18.400] ;
b.
€ 360,–, indien het inkomen meer dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2016: € 18.400] en ten hoogste € 18.400,– [Red: per 1 januari 2016: € 19.100] bedraagt;
c.
€ 514,–, indien het inkomen meer dan € 18.400,– [Red: per 1 januari 2016: € 19.100] en ten hoogste € 19.400,– [Red: per 1 januari 2016: € 20.100] bedraagt;
d.
€ 669,–, indien het inkomen meer dan € 19.400,– [Red: per 1 januari 2016: € 20.100] en ten hoogste € 21.300,– [Red: per 1 januari 2016: € 22.000] bedraagt; en
e.
€ 823,–, indien het inkomen meer dan € 21.300,– [Red: per 1 januari 2016: € 22.000] en ten hoogste € 25.200,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.000] bedraagt.
2.
Onverminderd het bepaalde in
artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in andere gevallen:
a.
€ 196,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2016: € 25.600] ;
b.
€ 360,–, indien het inkomen meer dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2016: € 25.600] en ten hoogste € 25.700,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.600] bedraagt;
c.
€ 514,–, indien het inkomen meer dan € 25.700,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.600] en ten hoogste € 27.000,– [Red: per 1 januari 2016: € 27.900] bedraagt;
d.
€ 669,–, indien het inkomen meer dan € 27.000,– [Red: per 1 januari 2016: € 27.900] en ten hoogste € 30.100,– [Red: per 1 januari 2016: € 31.100] bedraagt; en
e.
€ 823,–, indien het inkomen meer dan € 30.100,– [Red: per 1 januari 2016: € 31.100] en ten hoogste € 35.600,– [Red: per 1 januari 2016: € 36.800] bedraagt.
3.
In afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid en
artikel 2a bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:
a.
€ 77,–, indien het inkomen ten hoogste € 18 400,– [Red: per 1 januari 2016: € 19.100] onderscheidenlijk ten hoogste € 25 700,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.600] bedraagt; en
b.
€ 129,–, indien het inkomen meer dan € 18 400,– [Red: per 1 januari 2016: € 19.100] en ten hoogste € 25 200,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.000] onderscheidenlijk meer dan € 25 700,– [Red: per 1 januari 2016: € 26.600] en ten hoogste € 35 600,– [Red: per 1 januari 2016: € 36.800] bedraagt.
4.
Indien een natuurlijk persoon blijkens een betalingsbewijs de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, heeft voldaan, wordt deze in mindering gebracht op de eigen bijdrage die hij in geval van een wijziging van de toevoeging als bedoeld in
artikel 24a, tweede lid, van de wet overeenkomstig het eerste of tweede lid voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging is verschuldigd.
5.
De eigen bijdrage, die een rechtspersoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, bedraagt € 823,–.
6.
Indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in
artikel 7, tweede lid, of
artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, wordt de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– verlaagd.
7.
In afwijking van het zesde lid wordt de eigen bijdrage, die een natuurlijke persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, verlaagd met € 53,– indien de rechtsbijstand wordt verleend:
d.
bij het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen tot afwijzen van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;
g.
in een zaak in hoger beroep of cassatie.
8.
Het bestuur kan beslissen om de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– te verlagen indien van de rechtzoekende, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid alvorens een toevoeging aan te vragen.
9.
In de gevallen bedoeld in de
artikelen 2b en
2c, vindt de verlaging van de eigen bijdrage, genoemd in het zesde, zevende en achtste lid, geen toepassing.