Besluit van 11 februari 1966, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 993, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 6 januari 1966, Hoofdafdeling Privaatrecht, Onderafdeling Internationaal Privaatrecht, Nr. 2/166;
Gelet op artikel 993, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
De Raad van State gehoord (advies van 19 januari 1966, Nr. 38);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 4 februari 1966, Hoofdafdeling Privaatrecht, Onderafdeling Internationaal Privaatrecht, Nr. 48/166;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Het bepaalde in
artikel 993, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt tevens, wanneer een beslissing, gegeven door een administratieve autoriteit van een vreemde Staat, in Nederland uitvoerbaar is krachtens het op 15 april 1958 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen ( Trb. 1959, 187).
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad , waarin het wordt geplaatst.
Soestdijk, 11 februari 1966
De Minister van Justitie,
Uitgegeven de vierentwintigste februari 1966.
De Minister van Justitie,