Besluit van 29 juni 1971, houdende regelen betreffende de wijze van kennisgeving en oproeping in zaken van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 22 april 1971, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 253/671;
Gelet op de artikelen 818, eerste lid, en 820, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
De Raad van State gehoord (advies van 28 april 1971, nr. 9);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 23 juni 1971, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 383/671;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
ten aanzien van de echtgenoot, die de vordering heeft ingesteld, bij brief;
b.
ten aanzien van de echtgenoot, tegen wie de vordering is ingesteld, bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
2.
Indien de rechter heeft bepaald dat de in het geding verschenen partijen bij de in het
eerste lid van artikel 818 bedoelde persoonlijke verschijning vergezeld dienen te zijn van hun advocaten, wordt dit in de kennisgeving vermeld.
Artikel 3
De in dit besluit bedoelde kennisgevingen en oproepingen vermelden zo nauwkeurig mogelijk de plaats waar de terechtzitting wordt gehouden. Zij worden onverwijld verzonden.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking tegelijk met de Wet herziening echtscheidingsrecht.
De Minister van Justitie,
Uitgegeven de twintigste juli 1971.
De Minister van Justitie,