Besluit van 9 november 2015, houdende vaststelling van regels omtrent experimenten met regelluwe scholen in het primair- en voortgezet onderwijs (Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 19 juni 2015, nr. WJZ/779081 (10526) directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Gelet op artikel 176k van de Wet op het primair onderwijs, artikel 118t van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 11a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 september 2015, nr. W05.15.0195/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 november 2015, nr. 819176/10526, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het voortgezet onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken;
b.
WEB:
Wet educatie en beroepsonderwijs ;
c.
WPO:
Wet op het primair onderwijs ;
d.
WVO:
Wet op het voortgezet onderwijs ;
e.
bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in de
WPO of de
WVO ;
f.
medezeggenschapsraad: medezeggenschapsraad van de school of, in geval van een agrarisch opleidingscentrum, de deelnemersraad, de ouderraad en de ondernemingsraad van de instelling;
a.
voor wat betreft het basisonderwijs: school of nevenvestiging van een school als bedoeld in
artikel 1 van de WPO alsmede een hoofdvestiging van een school als bedoeld in de
WPO ;
h.
regelluwe school: een school ten aanzien waarvan het bevoegd gezag deelneemt aan het experiment op grond van dit besluit.
Artikel 2. Doel experiment
Het doel van het experiment op grond van dit besluit is te onderzoeken of het aan scholen bieden van regelluwe ruimte leidt tot initiatieven die de kwaliteit, of bij gelijkblijvende kwaliteit, de doelmatigheid van het onderwijs verbeteren en waarvoor na afloop van het experiment definitief ruimte in de
WPO en
WVO gecreëerd kan worden.
1.
Onze Minister kan een school aanmerken als regelluwe school.
2.
Een school wordt door Onze Minister slechts aangemerkt als regelluwe school indien:
a.
uit een schriftelijke verklaring van de medezeggenschapsraad blijkt dat hij instemt met deelname van de school aan het experiment; en
b.
het onderwijs op de school aantoonbaar een goede kwaliteit heeft.
3.
Onze Minister kan met het oog op een doelmatige uitvoering van het experiment in elk geval ook het aantal regelluwe scholen beperken of zodanig selecteren dat sprake is van een evenwichtige regionale spreiding.
1.
Een bevoegd gezag kan, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid en van
artikel 5, ten aanzien van een regelluwe school afwijken van
hoofdstuk I, titel I, artikelen 1 en
2,
titel II, afdeling 1,
afdeling 2, artikelen 47 en
48, en
artikel 148 van de WPO en van
titel II, afdeling I, hoofdstuk I, en
artikel 99 van de WVO en de daarop berustende bepalingen.
2.
Een concrete afwijking als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats indien:
a.
de regelluwe school redelijkerwijs aannemelijk maakt dat die afwijking leidt tot verbetering van de kwaliteit of, bij ten minste een gelijkblijvende kwaliteit, de doelmatigheid van het onderwijs; en
b.
de medezeggenschapsraad instemt met de concrete afwijking.
3.
Een concrete afwijking als bedoeld in het eerste lid is niet toegestaan indien:
a.
de belangen van aan de school verbonden personen of van derden daardoor onevenredig kunnen worden geschaad;
b.
de toegankelijkheid van het onderwijs daardoor vermindert;
c.
de afwijking leidt tot een onevenredige verzwaring van uitvoeringslasten voor Onze Minister; of
d.
de afwijking onomkeerbaar is waardoor na afloop van deelname aan het experiment terugkeer naar de oude situatie onmogelijk wordt.
4.
Teneinde de leerling in staat te stellen een ononderbroken onderwijsloopbaan te volgen blijft het bevoegd gezag dat toepassing geeft aan het eerste lid gehouden:
b.
artikel 29, eerste lid, van de WVO toe te passen en te waarborgen dat het diploma of het getuigschrift, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de WVO, zijn maatschappelijke waarde behoudt voor zover het een school voor voortgezet onderwijs betreft.
1.
Het bevoegd gezag meldt een concrete afwijking als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, schriftelijk aan Onze Minister door middel van een door Onze Minister verstrekt formulier waarvan het model bij ministeriële regeling kan worden vastgesteld.
2.
De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat:
a.
de naam en het adres van het bevoegd gezag en de regelluwe school;
c.
een schriftelijke verklaring van de medezeggenschapsraad waaruit blijkt dat hij instemt met de concrete afwijking;
e.
een deugdelijke omschrijving van de alternatieve invulling die daaraan zal worden gegeven en het van het doel dat daarmee wordt beoogd.
3.
De bevoegdheid tot concrete afwijking, bedoeld in
artikel 4, eerste lid, gaat in op het moment waarop het bevoegd gezag van Onze Minister een ontvangstbevestiging ontvangt van de melding, bedoeld in het eerste lid, maar niet later dan acht weken na de dag waarop Onze Minister de melding heeft ontvangen.
4.
Een concrete afwijking als bedoeld in het eerste lid kan door het bevoegd gezag worden gemeld tot uiterlijk acht weken voor de dag van aanvang van het voorlaatste gehele schooljaar dat valt binnen de looptijd van dit experiment.
1.
Het uitgangspunt is gelijkblijvende bekostiging op grond van de
WPO , de
WVO of de
WEB van de regelluwe school ten opzichte van de situatie waarin de school niet zou hebben deelgenomen aan dit experiment.
2.
Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister ten behoeve van een concrete afwijking als bedoeld in
artikel 4 afwijken van de bepalingen omtrent de grondslag en wijze van bekostiging, genoemd in
hoofdstuk I, titel IV, afdelingen 1,
2,
4 tot en met 7,
afdeling 8, paragrafen 2,
3,
6 en
7, en
afdeling 9, paragrafen 1 en
2, van de WPO, in
titel III, afdeling II, van de WVO en in
hoofdstuk 2, titel 2, van de WEB indien een goede uitvoering van de concrete afwijking daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft of indien een concrete afwijking ongewenste bekostigingseffecten voor Onze Minister tot gevolg zou hebben.
3.
Onze Minister neemt een besluit tot afwijking als bedoeld in het tweede lid niet later dan de dag van verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in
artikel 5, derde lid.
c.
de concrete afwijking plaatsvindt in strijd met één of meer van de voorwaarden, genoemd in
artikel 4.
1.
Het experiment op grond van dit besluit eindigt zes jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
2.
Dit besluit vervalt met ingang van de in het eerste lid bedoelde datum.
1.
Een regelluwe school werkt mee aan de monitoring en evaluatie van de experimenten door Onze Minister.
a.
op welke wijze en in welke mate scholen gebruik hebben gemaakt van de geboden afwijkingsbevoegdheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de frequentie van afwijking, het type afwijkingen en de effecten daarvan op de kwaliteit en doelmatigheid van het onderwijs op de desbetreffende regelluwe scholen; en
b.
op welke wijze de initiatieven van de regelluwe scholen in algemene zin kunnen bijdragen aan verbetering van de kwaliteit of doelmatigheid van het onderwijs.
3.
Onze Minister schakelt een onafhankelijk onderzoeksbureau in ten behoeve van de monitoring, bedoeld in het eerste lid, en de evaluatie, bedoeld in het tweede lid.
Wassenaar, 9 november 2015
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Uitgegeven de zesentwintigste november 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie,