Besluit van 17 november 1976, houdende regelen inzake het experiment vervroegde uittreding uit het arbeidsproces door middel van buitengewoon verlof van rectoren dan wel directeuren bij het voortgezet onderwijs, van hoofden bij het lager onderwijs en van hoofdleidsters en leidsters bij het kleuteronderwijs
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze minister van onderwijs en wetenschappen mede namens Onze ministers van landbouw en visserij en van binnenlandse zaken van 10 september 1976, nr. 138955 I, Directie Rechtspositiezaken onderwijs;
Gelet op artikel 39, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 30, derde lid, van de Lager-onderwijswet 1920, artikel 22, derde lid van de Kleuteronderwijswet en artikel C 7, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 29 september 1976, nr. 8);
Gezien het nader rapport van Onze minister van onderwijs en wetenschappen mede namens Onze ministers van landbouw en visserij en van binnenlandse zaken van 9 november 1976, nr. 138955 II, Directie Rechtspositiezaken onderwijs;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:
a.
"Onze minister": Onze minister van onderwijs en wetenschappen en, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze minister van landbouw en visserij;
b.
"belanghebbende": voor zover het betreft:
1.
het voortgezet onderwijs: de rector of directeur van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs ;
2.
het lager onderwijs: het hoofd van een school voor lager onderwijs als bedoeld in de Lager-onderwijswet 1920 ( Stb. 778);
3.
het kleuteronderwijs: de hoofdleidster van of de leidster aan een school voor kleuteronderwijs als bedoeld in de Kleuteronderwijswet ( Stb. 1955, 558),
een en ander voor zover deze werkzaam is in een normbetrekking, op 1 december 1976 63 jaar of ouder is en gedurende ten minste de 10 aan die datum voorafgaande jaren zonder onderbreking een normbetrekking bij het onderwijs heeft bekleed;
c.
"bevoegd gezag": voor zover het betreft:
1.
een rijksschool: Onze minister;
2.
een gemeentelijke school: het college van burgemeester en wethouders;
3.
een bijzondere school: het schoolbestuur;
d.
"wedde" en "bezoldiging": voor zover het betreft:
1.
de belanghebbende bedoeld in b. onder 1: de wedde en de bezoldiging bedoeld in artikel I-A 1, onder j , van het Rechtspositiebesluit WVO ( Stb. 1968, 377);
1.
Het bevoegd gezag verleent aan de belanghebbende op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van 80% van zijn bezoldiging tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het bevoegd gezag verleent dit verlof niet eerder, dan nadat de belanghebbende er mee heeft ingestemd dat degene die hem gedurende het verlof in de school, waaraan hij is verbonden, zal vervangen, in vaste dienst kan worden aangesteld.
2.
Het verlof bedoeld in het vorige lid wordt geacht mede het algemeen belang te dienen.
Artikel 3
Het verzoek bedoeld in
artikel 2 kan uiterlijk tot 1 november 1976 worden ingediend. Het bevoegd gezag geeft van zo’n verzoek onverwijld kennis aan Onze minister.
Artikel 4
Ten aanzien van de belanghebbende aan wie verlof is verleend als bedoeld in
artikel 2, is het bepaalde in onderscheidenlijk de artikelen I-E21 van het Rechtspositiebesluit WVO, 19 van het Verlofbesluit lager onderwijs ( Stb. 1954, 268) en 19 van het Verlofbesluit kleuteronderwijs ( Stb. 1956, 500) van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5
In geval van overlijden van de belanghebbende aan wie verlof is verleend als bedoeld in
artikel 2, hebben de nabestaanden, bedoeld in onderscheidenlijk hoofdstuk I-F van het Rechtspositiebesluit WVO en de artikelen 3 van het Verlofbesluit lager onderwijs en 3 van het Verlofbesluit kleuteronderwijs, aanspraak op 80% van de uitkering bij overlijden waarop zij aanspraak zouden hebben gehad indien aan de belanghebbende geen verlof was verleend.
Artikel 6
Aan de belanghebbende aan wie verlof is verleend als bedoeld in
artikel 2, kan in afwijking van het bepaalde in onderscheidenlijk de artikelen I-K7 van het Rechtspositiebesluit WVO, 7 van het Jubileumgratificatiebesluit lager onderwijs ( Stb. 1968, 405) en 7 van het Jubileumgratificatiebesluit kleuteronderwijs ( Stb. 1968, 406) in voorkomende gevallen tijdens dat verlof een jubileumgratificatie worden toegekend ten bedrage van 80% van de jubileumgratificatie waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien aan hem geen verlof was verleend.
Artikel 7
De belanghebbende aan wie verlof is verleend als bedoeld in
artikel 2, heeft ter zake van de periode waarover dat verlof zich uitstrekt aanspraak op vakantie-uitkering over 80% van zijn wedde.
Artikel 8
Ten aanzien van de belanghebbende aan wie verlof is verleend als bedoeld in
artikel 2, is het bepaalde in artikel 3 a van het Verhaalsbesluit Algemene burgerlijke pensioenwet ( Stb. 1967, 364) van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9
Op het gedeelte van de bezoldiging dat de belanghebbende ingevolge
artikel 2 geniet, worden in mindering gebracht:
a.
inkomsten die hij reeds genoot op de dag waarop zijn verlof krachtens dit besluit inging, uit of in verband met een andere betrekking bij het onderwijs;
b.
inkomsten die hij geniet of gaat genieten uit een betrekking bij het onderwijs aanvaard met ingang van of na de dag, waarop zijn verlof krachtens dit besluit inging;
c.
inkomsten die hij geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid - niet verricht in een betrekking bij het onderwijs - of bedrijf ter hand genomen met ingang van of na de dag, waarop zijn verlof krachtens dit besluit inging, indien en voor zover het gedeelte van de bezoldiging dat hij ingevolge
artikel 2 geniet, vermeerderd met die inkomsten de bezoldiging overschrijdt.
Artikel 10
Onze minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het bepaalde in dit besluit.
Artikel 11
Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit experiment vervroegde uittreding onderwijzend personeel".
Artikel 12
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Soestdijk, 17 november 1976
De minister van onderwijs en wetenschappen,
Uitgegeven de zesentwintigste november 1976
De Minister van Justitie,