Besluit van 4 april 2012, houdende regels inzake geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen, geluidsbelastingkaarten en actieplannen (Besluit geluid milieubeheer)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 12 juli 2011, nr. IenM/BSK-2011/101159, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) en de artikelen 11.1, 11.3, 11.6, 11.7, 11.11, 11.12, 11.13, 11.16, 11.22, 11.24, 11.29, 11.31, 11.39, 11.45, 11.56 en 11.57 van de Wet milieubeheer, en artikel 8a.45, eerste en tweede lid, van de Wet luchtvaart voor zover het betreft artikel 4;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 februari 2012, nr. W14.11.0303/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 30 maart 2012, nr. IenM/BSK-2012/13195, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bronmaatregel: geluidbeperkende maatregel die de hoeveelheid geluid vanwege de geluidsbron beperkt bij de bron;
cluster: geluidsgevoelig object of verzameling bijeengelegen geluidsgevoelige objecten die een relevante verlaging van de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg zou kunnen ondervinden van een aaneengesloten geluidbeperkende maatregel;
concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven: gebied waarvoor een gemeentelijke verordening geldt met zodanige geluidsnormen voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat de geluidsbelasting 55 dB of meer of de geluidsbelasting L
night 50 dB of meer kan bedragen op omliggende woningen;
concentratiegebied voor horeca-inrichtingen: gebied waarvoor een gemeentelijke verordening geldt met zodanige geluidsnormen voor horeca-inrichtingen dat de geluidsbelasting 55 dB of meer of de geluidsbelasting L
night 50 dB of meer kan bedragen op omliggende woningen;
dosis-effectrelatie: relatie tussen de waarde van een geluidsbelastingsindicator en een schadelijk effect;
geluidreductie: geluidreductie als bepaald overeenkomstig
artikel 34 van dit besluit;
gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een geluidsgevoelig object scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
maatregelpunt: rekeneenheid waarin de kosten voor het treffen van een geluidbeperkende maatregel zijn uitgedrukt;
overdrachtsmaatregel: geluidbeperkende maatregel die de overdracht van geluid van de bron naar de ontvanger voorkomt of beperkt;
reductiepunt: rekeneenheid waarin het budget van een cluster voor het treffen van geluidbeperkende maatregelen is uitgedrukt;
richtlijn omgevingslawaai: richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
situatie zonder maatregelen: situatie waarin
a.
een weg of spoorweg voldoet aan de akoestische kwaliteit, bedoeld in
artikel 7 van dit besluit, tenzij overwegende bezwaren van technische aard zich hiertegen verzetten, en
b.
geen andere geluidbeperkende maatregelen aanwezig zijn dan bedoeld in onderdeel a;
woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning is bestemd.
2.
Indien de financiële doelmatigheid van een geluidbeperkende maatregel wordt bepaald in het kader van
afdeling 11.3.6 van de wet, bestaat een cluster, in afwijking van het eerste lid, uit een saneringsobject of een verzameling bijeengelegen saneringsobjecten die een relevante verlaging van de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg zou kunnen ondervinden van een aaneengesloten geluidbeperkende maatregel.
3.
In afwijking van het eerste lid wordt bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder gevel niet verstaan de gevel, die bij de procedures ten behoeve van de bouw van het betreffende geluidsgevoelige object op grond van
artikel 1b, vijfde lid, van de Wet geluidhinder, niet als gevel in de zin van die wet is behandeld.
4.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning niet verstaan:
a.
een penitentiaire inrichting als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire inrichtingenwet ;
e.
een verzorgingstehuis;
f.
een psychiatrische inrichting;
g.
een kinderdagverblijf;
i.
een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
2.
De aanwijzing als geluidsgevoelig object in het eerste lid, onderdelen b tot en met g, geldt niet voor de delen van een object die een andere bestemming hebben dan genoemd in
artikel 3, onderdelen b, c of d.
a.
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m
2 ;
b.
een leslokaal, theorielokaal of theorievaklokaal van een onderwijsgebouw;
c.
een onderzoeks- en behandelingsruimte, een ruimte voor patiëntenhuisvesting, alsmede een recreatie- en conversatieruimte van een ziekenhuis of een verpleeghuis, en
d.
een onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, of conversatieruimte, alsmede woon- en slaapruimte van een verzorgingstehuis, een psychiatrische inrichting of een kinderdagverblijf.
Artikel 5
Als inrichtingen als bedoeld in onderdeel b van de begripsomschrijving van verzameling van inrichtingen in
artikel 11.1, eerste lid, van de wet worden aangewezen: inrichtingen gelegen in een concentratiegebied voor horeca-inrichtingen of een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven.
c.
de gebieden die bij gemeentelijke verordening als zodanig zijn aangewezen door een tot een agglomeratie behorende gemeente.
1.
De akoestische kwaliteit van een weg in beheer bij het Rijk is zodanig dat de geluidproductie vanwege die weg niet meer bedraagt dan die vanwege een weg met een wegdek dat bestaat uit zeer open asfaltbeton.
2.
De akoestische kwaliteit van een hoofdspoorweg is zodanig dat de geluidproductie vanwege die spoorweg niet meer bedraagt dan die vanwege een spoorweg met een constructie die bestaat uit langgelast spoor in een ballastbed op betonnen dwarsliggers.
1.
Een geluidsbelastingkaart bestaat ten minste uit tabellen en uit een of meer geografische kaarten.
2.
De tabellen worden ingedeeld in de volgende geluidsbelastingklassen:
a.
voor geluidsbelasting: 55-59, 60–64, 65–69, 70–74, en groter dan of gelijk aan 75 dB;
b.
voor geluidsbelasting L
night : 50–54, 55–59, 60–64, 65–69, en groter dan of gelijk aan 70 dB.
1.
In de tabellen van een geluidsbelastingkaart worden per geluidsbelastingklasse en per gemeente ten minste aangegeven:
a.
het aantal geluidsgevoelige objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting die groter is dan, of gelijk is aan:
1°.
55, 60, 65, 70 en 75 dB;
2°.
50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ;
b.
het aantal bewoners van de woningen die deel uitmaken van de geluidsgevoelige objecten, bedoeld in onderdeel a;
c.
indien beschikbaar, een opgave van het aantal woningen dat op grond van de
wet , de
Wet geluidhinder , de
Woningwet of de
Wet luchtvaart is voorzien van extra geluidwering;
d.
een opgave van de totale oppervlakte in km² die is blootgesteld aan een geluidsbelasting die hoger is dan 55, 65, respectievelijk 75 dB.
2.
De aantallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn exclusief de aantallen geluidsgevoelige objecten respectievelijk bewoners van woningen binnen agglomeraties en worden afgerond op honderdtallen.
3.
Indien het betrokken bestuursorgaan een geluidsbelastingkaart vaststelt voor twee of meer belangrijke wegen of voor twee of meer belangrijke spoorwegen, mogen de in het eerste lid bedoelde gegevens worden aangegeven voor de gezamenlijke belangrijke wegen onderscheidenlijk belangrijke spoorwegen.
1.
Op een geografische kaart die deel uit maakt van een geluidsbelastingkaart worden ten minste aangegeven:
a.
de ligging van de betrokken weg of spoorweg;
b.
de geluidsbelasting vanwege de betrokken weg of spoorweg, aangegeven door middel van:
1°.
contouren van 55, 60, 65, 70 en 75 dB;
2°.
contouren van 50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ;
c.
de geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de onder b bedoelde contouren;
d.
de grenzen van stille gebieden als bedoeld in
artikel 6, voor zover gelegen binnen een afstand van 2,5 km tot de betrokken weg of spoorweg;
e.
de gemeentegrenzen binnen de onder b bedoelde contouren;
f.
de grenzen van agglomeraties binnen de onder b bedoelde contouren.
2.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook onderscheidenlijk vanuit de buitenste spoorstaaf.
1.
In de tabellen van een geluidsbelastingkaart worden per geluidsbelastingklasse ten minste aangegeven:
a.
het aantal geluidsgevoelige objecten dat is blootgesteld aan een geluidsbelasting die groter is dan, of gelijk is aan:
1°.
55, 60, 65, 70 en 75 dB;
2°.
50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ;
b.
het aantal bewoners van de woningen die deel uitmaken van de geluidsgevoelige objecten, bedoeld in onderdeel a;
c.
indien beschikbaar, een opgave van het aantal woningen dat uit hoofde van de
wet , de
Wet geluidhinder , de
Woningwet of de
Wet luchtvaart is voorzien van extra geluidwering.
2.
De aantallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, worden afgerond op honderdtallen.
Artikel 14
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden aangegeven:
a.
de grenzen van de gemeente;
b.
de grenzen van de stille gebieden, bedoeld in
artikel 6, binnen de gemeente.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden voorts aangegeven:
a.
wegen, daaronder begrepen spoorwegen die deel uitmaken van een weg;
2.
Ten aanzien van de geluidsbronnen, bedoeld in het eerste lid, worden aangegeven:
a.
de ligging van de betrokken geluidsbronnen;
b.
de geluidsbelasting vanwege de betrokken categorie van geluidsbronnen, aangegeven door middel van:
1°.
contouren van 55, 60, 65, 70 en 75 dB, en
2°.
contouren van 50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ,
voor zover deze contouren zijn gelegen binnen de gemeente;
c.
de geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de contouren, bedoeld in onderdeel b.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden voorts aangegeven luchthavens, voor zover de geluidsbelasting vanwege de luchthaven binnen de gemeente overeenkomt met 55 dB of meer dan wel 50 dB L
night of meer.
2.
Ten aanzien van een zodanige luchthaven worden aangegeven:
a.
de ligging van de luchthaven;
c.
de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de luchthaven, aangegeven door middel van:
1°.
contouren die overeenkomen met een geluidsbelasting van 55, 60, 65, 70 en 75 dB, en
2°.
contouren die overeenkomen met een geluidsbelasting van 50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ,
voor zover deze contouren zijn gelegen buiten de luchthaven;
d.
de geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de contouren, bedoeld in onderdeel c.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart wordt voorts aangegeven de luchthaven Schiphol, voor zover een of meer van de punten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, zijn gelegen binnen de gemeente.
2.
Ten aanzien van de luchthaven Schiphol wordt aangegeven:
a.
de ligging van de luchthaven;
b.
de waarde of waarden van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;
c.
de punten buiten de luchthaven waar de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de luchthaven is bepaald;
d.
de geluidsgevoelige objecten die de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de luchthaven ondervinden.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden voorts aangegeven de industrieterreinen die zijn gezoneerd krachtens
artikel 40 van de Wet geluidhinder, voor zover de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein overeenkomt met 55 dB of meer dan wel 50 dB L
night of meer.
2.
Ten aanzien van zodanige industrieterreinen worden aangegeven:
a.
de grenzen van het industrieterrein;
c.
de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein, aangegeven door middel van:
1°.
contouren die overeenkomen met een geluidsbelasting van 55, 60, 65, 70 en 75 dB, en
2°.
contouren die overeenkomen met een geluidsbelasting van 50, 55, 60, 65 en 70 dB L
night ,
voor zover deze contouren zijn gelegen buiten het industrieterrein;
d.
de geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen de contouren, bedoeld in onderdeel c.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden voorts aangegeven de concentratiegebieden voor horeca-inrichtingen onderscheidenlijk voor detailhandel en ambachtsbedrijven.
2.
Ten aanzien van zodanige concentratiegebieden worden aangegeven:
a.
de grenzen van het concentratiegebied;
b.
de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de betrokken inrichtingen, uitgedrukt in L
den en L
night ;
c.
de geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen het concentratiegebied.
1.
Op een geografische kaart die deel uitmaakt van een geluidsbelastingkaart worden voorts aangegeven de inrichtingen waarop de
artikelen 18 en
19 geen betrekking hebben en waarvoor ingevolge de wet een ten hoogste toegelaten geluidsbelasting geldt die overeenkomt met 55 dB of meer dan wel 50 dB L
night of meer.
2.
Ten aanzien van zodanige inrichtingen worden aangegeven:
a.
de ligging van de inrichting;
b.
de waarde van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;
c.
de punten buiten de inrichting waar de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de inrichting is bepaald;
d.
de geluidsgevoelige objecten die de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de inrichting ondervinden.
Artikel 21
Bij ministeriële regeling kan voor de toepassing van dit hoofdstuk worden bepaald dat het aantal bewoners van woningen wordt bepaald op basis van een bij die regeling vastgesteld gemiddeld aantal bewoners per woning.
Artikel 22
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a.
de legenda bij de geografische kaarten;
b.
de opstelling van geluidsbelastingkaarten ter uitvoering van door de Europese Commissie opgestelde richtsnoeren als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 9, bij de richtlijn omgevingslawaai.
2.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke inlichtingen en gegevens in elk geval worden verstrekt en op welke wijze deze inlichtingen en gegevens worden verstrekt.
a.
een beschrijving van de betrokken categorieën van geluidsbronnen;
b.
een vermelding van de bevoegde instantie;
c.
een beschrijving van het wettelijk kader met betrekking tot geluidsbelasting;
d.
een samenvatting van de gegevens die zijn vervat in de geluidsbelastingkaart of geluidsbelastingkaarten waarop het actieplan berust;
e.
een beschrijving van de wijze waarop aan een ieder de gelegenheid is geboden om zienswijzen over het ontwerp van het actieplan naar voren te brengen;
f.
een inhoudelijke reactie op de onder e bedoelde zienswijzen;
g.
een overzicht van belangrijke infrastructurele werken die zijn voorgenomen in de planperiode en andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de geluidshindersituatie;
h.
een overzicht van bestaande en in voorbereiding of uitvoering zijnde bron- en overdrachtsmaatregelen met betrekking tot de betrokken geluidsbron of geluidsbronnen;
i.
een overzicht en een beoordeling van het aantal bewoners van woningen dat door geluid ten gevolge van de betrokken geluidsbron of geluidsbronnen wordt gehinderd of ernstig gehinderd dan wel van wie daardoor de slaap wordt verstoord;
j.
een schatting van het effect van de voorgenomen maatregelen op het aantal bewoners van woningen, bedoeld in onderdeel i;
k.
voor zover beschikbaar en openbaar, financiële informatie met betrekking tot de voorgenomen maatregelen;
l.
een evaluatie van de uitvoering en de resultaten van het vorige actieplan.
2.
Een actieplan bevat voorts een beknopte samenvatting van de in het eerste lid bedoelde aspecten.
a.
een beschrijving van de geluidsbronnen in de gemeente;
b.
een inhoudelijke reactie op de wensen en zienswijze over het ontwerp van het actieplan die door de gemeenteraad ter kennis van burgemeester en wethouders zijn gebracht.
1.
Een actieplan bevat naast de in
artikel 11.11 van de wet bedoelde gegevens een beschrijving van het beleid voor de eerstkomende vijf jaren en, voor zover dit redelijkerwijs is aan te geven, voor de vijf jaren daarna, om de geluidsbelasting vanwege de betrokken geluidsbron of geluidsbronnen te beperken.
2.
Bij de beschrijving van het beleid wordt in elk geval aandacht besteed aan de bescherming van stille gebieden als bedoeld in
artikel 6 en, voor zover het betreft een actieplan van gedeputeerde staten of van burgemeester en wethouders van een gemeente die behoort tot een krachtens
artikel 11.5 aangewezen agglomeratie, aan:
a.
de situaties waarin de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ingevolge de
Wet luchtvaart dan wel de
Wet geluidhinder wordt overschreden;
b.
de situaties waarin tevens de waarde die ingevolge de
Wet geluidhinder bij de vaststelling van een hogere waarde niet mag worden overschreden, wordt overschreden.
1.
In een actieplan wordt een plandrempel aangegeven, zijnde een daarbij aangegeven geluidsbelasting en geluidsbelasting L
night , vanwege de betrokken geluidsbron of geluidsbronnen, van geluidsgevoelige objecten.
2.
De plandrempel kan voor verschillende categorieën van gevallen verschillend worden vastgesteld.
3.
In het actieplan wordt in elk geval aangegeven welke maatregelen worden overwogen of in uitvoering zijn om overschrijdingen van de plandrempel te voorkomen of ongedaan te maken.
4.
Het actieplan geeft tevens de planning en de te verwachten effecten van de maatregelen aan.
Artikel 27
Het percentage bewoners van woningen per geluidsbelastingklasse dat door een of meer geluidsbronnen wordt gehinderd of ernstig gehinderd dan wel van wie daardoor de slaap wordt verstoord, wordt bepaald aan de hand van de in een ministeriële regeling opgenomen dosis-effectrelaties.
Artikel 28
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot actieplannen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van door de Europese Commissie opgestelde richtsnoeren als bedoeld in bijlage V, onderdeel 4, bij de richtlijn omgevingslawaai.
a.
het verschil tussen de berekende geluidproducties op de referentiepunten en de geldende geluidproductieplafonds, met uitzondering van de referentiepunten, bedoeld in onderdeel c;
e.
voor zover van toepassing, de mate en de duur van de overschrijding van het geluidproductieplafond waarvoor ontheffing als bedoeld in
artikel 11.24 van de wet is verleend;
g.
een analyse van de voor de geluidproductie relevante ontwikkelingen die zich in het kalenderjaar waar het verslag op ziet, hebben voorgedaan ten aanzien van de wegen en spoorwegen en de effecten hiervan op de geluidproductie.
2.
Indien de berekende geluidproductie op een referentiepunt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt en het een geluidproductieplafond als bedoeld in
artikel 11.45, eerste lid, van de wet betreft, is in het verslag voorts een prognose opgenomen van het jaar waarin, gelet op de meest recente verkeersprognose, het geluidproductieplafond volledig zal zijn benut.
3.
Indien uit de prognose, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat het geluidproductieplafond volledig benut zal zijn voor de laatste dag van het vijfde kalenderjaar na het jaar van toezending van het verslag, is in het verslag dat de prognose bevat of in het daaropvolgende verslag opgenomen op welke wijze de beheerder voornemens is te voorkomen dat het geluidproductieplafond zal worden overschreden.
a.
een aanduiding van het referentiepunt waarop het geluidproductieplafond geldt ten aanzien waarvan het verzoek wordt gedaan;
b.
een aanduiding van het gedeelte van de weg of spoorweg waarlangs het betrokken referentiepunt is gelegen;
c.
de verwachte mate van overschrijding van het geluidproductieplafond;
d.
de duur van de bijzondere omstandigheid in verband waarmee de ontheffing wordt verzocht, en
e.
de kalenderjaren waarvoor een ontheffing wordt verzocht.
1.
Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig indien het aantal maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregel niet hoger is dan het aantal reductiepunten behorende bij het cluster waar de maatregel voor is bedoeld.
2.
In afwijking van het eerste lid is een geluidbeperkende maatregel niet financieel doelmatig, indien naar het oordeel van Onze Minister uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
a.
toepassing van de geluidbeperkende maatregel de grootste geluidreductie oplevert voor het cluster;
b.
het aantal maatregelpunten voor deze maatregel hoger is dan het aantal maatregelpunten voor een andere geluidbeperkende maatregel die een gelijke of nagenoeg gelijke geluidreductie kan realiseren, en
c.
in vergelijking met de andere maatregel de extra maatregelpunten niet in redelijke verhouding staan tot de extra geluidreductie die door het treffen van deze maatregel bereikt kan worden.
3.
In afwijking van het eerste lid is een overdrachtsmaatregel niet financieel doelmatig indien deze maatregel een bestaande overdrachtsmaatregel zou vervangen, die:
a.
naar verwachting bij de start van de uitvoering niet ouder zal zijn dan tien jaar;
b.
niet ophoogbaar is, en
c.
een geluidreductie realiseert die vrijwel gelijk is aan de nieuw te treffen maatregel.
4.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het aantal maatregelpunten van een geluidbeperkende maatregel wordt bepaald.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen geluidbeperkende maatregelen worden aangewezen waarvoor de financiële doelmatigheid in afwijking van het eerste tot en met derde lid wordt bepaald door de werkelijke kosten van aanleg en onderhoud van een maatregel af te wegen tegen de geluidreductie die de maatregel kan realiseren en tegen het aantal geluidsgevoelige objecten in het cluster waar de maatregel voor is bedoeld.
1.
Het aantal reductiepunten behorende bij een cluster wordt bepaald door het optellen van de reductiepunten per woning, die overeenkomstig het tweede en derde lid worden gegenereerd door alle geluidsgevoelige objecten in het cluster.
2.
Het aantal reductiepunten per woning op basis van de hoogste toekomstige geluidsbelasting op de woning vanwege een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen is opgenomen in tabel 1 van
bijlage 1 .
3.
Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid en tabel 1 van
bijlage 1 worden andere geluidsgevoelige objecten dan woningen omgerekend naar woningen, waarbij wordt gelijkgesteld aan een woning:
a.
elke vijftien strekkende meter geluidsbelaste gevel van een geluidsgevoelig object per bouwlaag;
c.
een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
b.
andere geluidbeperkende maatregelen, al dan niet in combinatie met bronmaatregelen,
die leiden tot de meeste geluidreductie.
2.
Overdrachtsmaatregelen, al dan niet in combinatie met bronmaatregelen, worden bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in
artikel 11.29 van de wet uitsluitend in aanmerking genomen voor zover deze maatregelen leiden tot een afname van de geluidsbelasting van ten minste 5 dB op ten minste een geluidsgevoelig object in een cluster.
1.
De geluidreductie is het verschil tussen de toekomstige geluidsbelasting die door geluidsgevoelige objecten zou worden ondervonden vanwege een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen, en de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg in de situatie dat er geluidbeperkende maatregelen getroffen zijn.
2.
Ingeval de berekende toekomstige geluidsbelasting, in de situatie dat er geluidbeperkende maatregelen zijn getroffen, lager is dan de waarde in tabel 2 van
bijlage 1 , wordt bij toepassing van het eerste lid de waarde uit tabel 2 van bijlage 1 die op de betreffende situatie van toepassing is, gehanteerd als toekomstige geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg.
1.
Een verzoek tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond bevat ten minste:
a.
een aanduiding van het gedeelte van de weg of spoorweg ten aanzien waarvan het verzoek wordt gedaan;
b.
een aanduiding van het referentiepunt ten aanzien waarvan het verzoek wordt gedaan;
c.
de gevraagde hoogte van het geluidproductieplafond;
d.
de te verwachten geluidproductie op het referentiepunt ten minste tien jaar na het indienen van het verzoek;
g.
de brongegevens behorende bij de aangevraagde geluidproductieplafonds;
i.
een verklaring van de beheerder in hoeverre het gedeelte van de weg of spoorweg, bedoeld in onderdeel a, voldoet aan de akoestische kwaliteit, bedoeld in
artikel 7;
j.
een verslag van afstemming met de beheerders van andere geluidsbronnen als bedoeld in
artikel 11.30, vijfde lid, over maatregelen, die naar het oordeel van deze beheerders zouden kunnen worden getroffen, teneinde de effecten van de samenloop van de geluidbelasting vanwege de weg of spoorweg alsmede een andere geluidsbron als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid, te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
2.
Indien de beheerder een verzoek doet tot verlaging van geluidproductieplafonds als bedoeld in
artikel 11.63, eerste lid, van de wet, zijn de onderdelen d, e, f, h, i en j van het eerste lid niet van toepassing.
3.
Indien burgemeester en wethouders van een gemeente een verzoek doen tot verlaging van een geluidproductieplafond, zijn de onderdelen e, f en i van het eerste lid niet van toepassing.
4.
Onverminderd het derde lid, is het eerste lid, onderdeel d, niet van toepassing op een verzoek tot verlaging van het geluidproductieplafond als bedoeld in
artikel 11.28, vierde lid, van de wet, indien die verlaging niet groter zou zijn dan het effect van de in dat lid bedoelde maatregel. Het verzoek bevat tevens een weergave van de afspraken tussen gemeente en de beheerder, en de zienswijze van de beheerder ten aanzien van de verzochte verlaging.
a.
een of meer kaarten als bedoeld in
artikel 39, onderdeel d, en een lijst met de adressen van de betrokken saneringsobjecten;
c.
het tijdstip waarop naar verwachting met de uitvoering van de maatregelen ten behoeve van de sanering kan worden begonnen;
d.
de verwachte duur van de uitvoering van de maatregelen ten behoeve van de sanering.
1.
Als geluidproductieplafond als bedoeld in
artikel 11.45, tweede lid, van de wet geldt voor zover het betreft in tabel 1, 2 of 3 van
bijlage 2 genoemde geprojecteerde delen van wegen en spoorwegen, of in tabel 1, 2 of 3 van bijlage 2 genoemde andere delen van wegen en spoorwegen, de berekende geluidproductie op de referentiepunten zoals bepaald op basis van de brongegevens afkomstig uit het betrokken besluit, mits dat is vastgesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.
2.
Als geluidproductieplafond als bedoeld in
artikel 11.45, tweede lid, van de wet geldt voor delen van wegen en spoorwegen waarvoor een saneringsprogramma wordt uitgevoerd, het geluidproductieplafond zoals bepaald op grond van de berekende heersende geluidproductie op de referentiepunten, bedoeld in artikel 11.45, eerste lid, van de wet, met inbegrip van het effect van de in het betreffende saneringsprogramma opgenomen geluidbeperkende maatregelen.
3.
Als geluidproductieplafond als bedoeld in
artikel 11.45, tweede lid, van de wet geldt voor zover het betreft de A59 Vlijmen–Nieuwkuijk, van kilometer 119,0 tot kilometer 127,2, het geluidproductieplafond zoals bepaald op grond van de berekende heersende geluidproductie op de referentiepunten, bedoeld in artikel 11.45, eerste lid, van de wet, met inbegrip van het effect van de reeds uitgevoerde overdrachtsmaatregelen.
4.
Met betrekking tot de in de
bijlage 3 bij dit besluit aangewezen delen van wegen wordt bij het bepalen van de heersende geluidproducties op de referentiepunten, bedoeld in
artikel 11.45, vierde lid, van de wet, uitgegaan van een wegdek dat bestaat uit zeer open asfaltbeton.
a.
de in tabel 1, 2 of 3 van
bijlage 2 bij dit besluit aangewezen delen van wegen en spoorwegen, indien en voor zover dat is aangegeven in deze tabellen, en
b.
de A59 Vlijmen-Nieuwkuijk, van kilometer 120,8 tot kilometer 121,4 alsmede van kilometer 125,6 tot kilometer 126,4.
a.
een lijst met de adressen van de betrokken saneringsobjecten;
b.
het wegnummer en de begrenzingen van de weg, inclusief de hectometrering, en het trajectnummer en de begrenzingen van de spoorweg, die onderdeel zijn van het saneringsplan;
c.
een beschrijving van de maatregelen als bedoeld in
artikel 11.59 van de wet die naar het oordeel van de beheerder in aanmerking komen, en van het effect van deze maatregelen op de geluidsbelasting, vanwege de weg of spoorweg, van de gevel dan wel aan de grens van de betrokken saneringsobjecten;
d.
een of meer kaarten die inzicht geven in het saneringsplan en die in ieder geval de plaats, aard en omvang van maatregelen, bedoeld in onderdeel c, bevatten;
e.
een beschrijving van de mogelijkheden om uit een oogpunt van doelmatigheid en kostenbeheersing de te treffen maatregelen al dan niet gezamenlijk uit te voeren met andere werken;
f.
het tijdstip waarop met de uitvoering van de maatregelen kan worden begonnen, alsmede de verwachte duur van de uitvoering van de maatregelen.
Artikel 42
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 43
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit geluid milieubeheer.
’s-Gravenhage, 4 april 2012
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Uitgegeven de negentiende april 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,