Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2006. U leest nu de tekst die gold op -.

Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij

Uitgebreide informatie
Besluit van 18 juni 1998, houdende regels voor de hardheidsgevallen bij de toepassing van hoofdstuk II en artikel 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij (Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 27 april 1998, nr. J. 983658;
Gelet op de artikelen 25 en 33 van de Wet herstructurering varkenshouderij en op de artikelen 7, derde lid, 55, zesde lid, en 61, eerste lid, van de Meststoffenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 1998, no. W11.98.0173);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juni 1998, nr. J. 985482;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Wet herstructurering varkenshouderij ;
b. aangifte overschotheffing, afsluitformulier 1995, afsluitformulier 1996, vrijstellingsverklaring, vrijstellingsverklaring 1995, vrijstellingsverklaring 1996, grondgebonden mestproductierecht, belanghebbende, verplaatsing, kennisgeving van verplaatsing en registratie van een kennisgeving van verplaatsing: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 5 van de wet;
c. doorhaling: doorhaling als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet;
d. milieuvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;
e. aangifte overschotheffing 1994: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1994;
f. aangifte overschotheffing 1997: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1997;
g. afsluitformulier 1997: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1997 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1997 (110–125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1997;
h. vrijstellingsverklaring 1997: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op het jaar 1997;
i. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.
Voor de toepassing van dit besluit:
a. worden het niet-gebonden mestproductierecht en het grondgebonden mestproductierecht telkens in aanmerking genomen zoals deze, al naar gelang het geval, op het desbetreffende tijdstip dan wel met betrekking tot het desbetreffende jaar voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;
b. wordt het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot onderscheidenlijk 1995, 1996 en 1997, telkens vermenigvuldigd met 10/7;
c. worden de gegevens van de aangifte overschotheffing – daaronder begrepen de correcties –, het afsluitformulier 1995, het afsluitformulier 1996, de vrijstellingsverklaring 1995 en de vrijstellingsverklaring 1996 slechts in aanmerking genomen voorzover deze vóór 10 juli 1997 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen;
d. worden de gegevens van de aangifte overschotheffing 1997 – daaronder begrepen de correcties –, het afsluitformulier 1997 en de vrijstellingsverklaring 1997, in zoverre in afwijking van onderdeel c, slechts in aanmerking genomen voorzover deze vóór 21 oktober 1998 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen.
3.
De mestproductie afkomstig van de onderscheiden in bijlage A bij de Meststoffenwet genoemde diersoorten wordt voor de toepassing van dit besluit overeenkomstig artikel 55, negende lid, van de Meststoffenwet vastgesteld op basis van het in het desbetreffende jaar gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal dieren van de onderscheiden diersoorten en diercategorieën daarbinnen, zoals dat aantal blijkt uit onderscheidenlijk de aangifte overschotheffing 1994, de opgave, bedoeld in artikel 7, tweede lid, juncto artikel 6, vierde lid, van de wet, de opgave, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet, of de aangifte overschotheffing 1997, of bij gebreke van deze aangifte, het afsluitformulier 1997, dan wel, bij gebreke daarvan, de vrijstellingsverklaring 1997.
1.
Met betrekking tot een daartoe aangemeld bedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in artikel 8, eerste of vierde lid, van de wet, of een door samenvoeging ontstaan bedrijf als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de wet, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet de hoogte van het varkensrecht en het fokzeugenrecht bepaald overeenkomstig de hoofdstukken 1, 2 en 4 van dit besluit, onder de in dit besluit geregelde voorwaarden en beperkingen. Ten aanzien van dit bedrijf wordt het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, bepaald overeenkomstig artikel 1, onderdeel o, onderscheidenlijk p, van de wet, tenzij in dit besluit anders is bepaald.
2.
Ten aanzien van een bedrijf als bedoeld in het eerste lid blijven, tenzij in dit besluit anders is bepaald, hoofdstuk II van de wet en artikel 55a van de Meststoffenwet buiten toepassing.
3.
De belanghebbende doet de in het eerste lid bedoelde melding binnen zes weken na inwerkingtreding van dit besluit bij het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door de belanghebbende is ondertekend. Bij gebreke van een overeenkomstig de eerste volzin gedane melding worden de hoofdstukken 1, 2 en 4 van dit besluit ten aanzien van het desbetreffende bedrijf van de belanghebbende niet toegepast.
4.
Een belanghebbende kan de in het eerste lid bedoelde melding slechts doen ten aanzien van één van de paragrafen 1 tot en met 7C van hoofdstuk 2, tenzij in dat hoofdstuk anders is bepaald.
5.
Indien een belanghebbende behalve de melding, bedoeld in het eerste lid, tevens een melding heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 11 en 14 van de wet, wordt ingeval van meldingen die naar hun inhoud tegenstrijdig zijn, slechts de op grond van dit besluit gedane melding in aanmerking genomen.
6.
Een melding op grond van de artikelen 9 en 10 van de wet geldt ten aanzien van paragraaf 6 van hoofdstuk 2 tevens als een melding op grond van dit besluit.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf worden bepaald overeenkomstig deze paragraaf, indien de latente ruimte zowel ten aanzien van 1995 als ten aanzien van 1996 tenminste 11% bedraagt van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar. De latente ruimte wordt bepaald door de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht te verminderen met:
a. de mestproductie afkomstig van de in het desbetreffende jaar gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten geldend met betrekking tot dat jaar, en
b. de mestproductie afkomstig van de in het desbetreffende jaar gehouden varkens en kippen.
2.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de mestproductie afkomstig van varkens is in 1995 of 1996 ten minste 125 kilogram fosfaat en ten minste 5% van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht;
b. het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen is per saldo niet verkleind ten gevolge van de registratie van kennisgevingen van verplaatsingen met betrekking tot dat recht die zijn gedaan in de periode van 1 januari 1994 tot 10 juli 1997 of, ingeval het bedrijf na 1 januari 1994 door samenvoeging is ontstaan of een of meer keren is overgedragen, in de periode gelegen tussen die samenvoeging of de laatste van die overdrachten en 10 juli 1997;
c. het blijkens de aangifte overschotheffing 1994 in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens bedraagt ten minste 110% van zowel het in 1995 als het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens zoals dat aantal blijkt uit de opgave, bedoeld in artikel 7, tweede lid, juncto artikel 6, vierde lid, onderscheidenlijk bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet.
3.
Het tweede lid, onderdeel c, is niet van toepassing indien het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend op 1 januari 1994 per saldo met ten minste 10% is vergroot ten gevolge van de registratie van in 1994 en 1995 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 3, komen overeen met het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, slechts in aanmerking genomen voorzover dit aantal lager is dan zowel het voor 1995 als 1996 berekende aantal varkenseenheden, dat wordt bepaald door de som van het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en 89% van het met betrekking tot dat jaar geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen te verminderen met achtereenvolgens:
a. de mestproductie afkomstig van de in het desbetreffende jaar gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten geldend met betrekking tot dat jaar, en
b. de mestproductie afkomstig van de in het desbetreffende jaar gehouden kippen,
en het verschil te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
3.
Artikel 6, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1994» en in artikel 6, vierde lid, van de wet in plaats van «in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996» wordt gelezen: in de aangifte overschotheffing 1994.
1.
Indien in 1994, 1995 of 1996 registratie van een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen heeft plaatsgevonden, of na 1996 registratie heeft plaatsgevonden van een dergelijke uiterlijk op 9 juli 1997 gedane kennisgeving, wordt het overeenkomstig artikel 4 bepaalde varkensrecht vergroot voor het bedrijf waarheen is verplaatst, en verkleind tot ten minste nihil voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is.
2.
Op de in het eerste lid bedoelde vergroting, onderscheidenlijk verkleining, is artikel 10, tweede en vierde lid, onderscheidenlijk derde en vierde lid, van de wet, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 10, derde lid, van de wet in plaats van « artikel 7» wordt gelezen« artikel 4 van dit besluit» en in plaats van «1995» wordt gelezen: 1994.
3.
Indien de in het eerste lid bedoelde registratie evenwel plaatsvond in 1994, is in afwijking van het tweede lid op de in het eerste lid bedoelde vergroting, onderscheidenlijk verkleining, artikel 9, tweede en vijfde lid, onderscheidenlijk derde, vierde en vijfde lid, van de wet, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het tweede, derde en vierde lid van dat artikel in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1994.
4.
De vergroting, bedoeld in het derde lid, vindt slechts plaats voorzover het varkensrecht daardoor niet groter wordt dan zowel het met betrekking tot 1995 als het met betrekking tot 1996 bepaalde aantal varkenseenheden, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
1.
Het grondgebonden deel van het overeenkomstig deze paragraaf bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, is het deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, overeenkomend met het op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet geldende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1994 te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
2.
Voor de toepassing van de artikelen 15, eerste en tweede lid, en 16, tweede lid, van de wet wordt onder het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, niet begrepen het op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet geldende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, voor zover dat als gevolg van de toepassing van artikel 5 is vergroot ten opzichte van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, zoals dat is bepaald op grond van artikel 4.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf worden bepaald overeenkomstig deze paragraaf, indien in de periode van 1 januari 1995 tot 10 juli 1997 een overdracht van het bedrijf heeft plaatsgevonden en wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat in dat lid in plaats van «zowel ten aanzien van 1995 als ten aanzien van 1996» wordt gelezen: ten aanzien van elk van de jaren 1994, 1995 en 1996.
2.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de mestproductie afkomstig van varkens is in 1994, 1995 of 1996 ten minste 125 kilogram fosfaat en ten minste 5% van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht;
b. het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen is per saldo niet verkleind ten gevolge van de registratie van na de overdracht, bedoeld in het eerste lid, of, ingeval één of meer overdrachten hebben plaatsgevonden, na de laatste van die overdrachten, tot 10 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dat recht.
1.
Het varkensrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 7, komt overeen met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de som van het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot 1996 en 89% van het met betrekking tot dat jaar geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen te verminderen met achtereenvolgens:
a. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten geldend met betrekking tot dat jaar,
b. de mestproductie van de in 1996 gehouden kippen, en
c. 10% van het aantal kilogrammen fosfaat, zijnde ten minste nihil, dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te verminderen met de som van a en b,
en dit verschil te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
2.
De in het eerste lid bedoelde vermindering met 10% is niet van toepassing op het aantal varkens dat groter is dan het aantal dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
3.
Indien in 1994, 1995 of 1996 op het bedrijf mestproductie afkomstig van fokzeugen heeft plaatsgevonden, is het fokzeugenrecht gelijk aan het varkensrecht, bedoeld in het eerste lid. Bij gebreke van een dergelijke mestproductie is het fokzeugenrecht nihil, behoudens indien uit paragraaf 5 anders volgt.
4.
De artikelen 9 en 10 van de wetzijn van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig deze paragraaf bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.
1.
Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot, indien met betrekking tot het desbetreffende bedrijf na 1992 en vóór 10 juli 1997 ten behoeve van een vergroting van het aantal te houden varkens:
a. door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,
b. een aanvraag is ingediend om een milieuvergunning, die naar aanleiding van de aanvraag uiterlijk op 1 januari 2001 is verleend, dan wel
c. bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel overeenkomstig artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer een of meer meldingen zijn gedaan.
Een overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane melding wordt slechts in aanmerking genomen voorzover deze betrekking heeft op een verandering van de inrichting die overeenkomstig de op het tijdstip van de melding voor de inrichting geldende milieuvergunning kon leiden tot een uitbreiding van het aantal varkens.
2.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. [vervallen]
b. uiterlijk op 1 januari 2003 is binnen de inrichting extra huisvesting gebouwd voor ten minste 75% van het aantal varkens waarvoor extra huisvesting diende te worden gebouwd om alle varkens die mogen worden gehouden ingevolge de verleende milieuvergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, onderscheidenlijk ingevolge de milieuvergunning, bedoeld in de tweede volzin van dat lid dan wel het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer , te kunnen huisvesten overeenkomstig de verleende milieuvergunning, onderscheidenlijk overeenkomstig de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning in samenhang met de overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane meldingen, dan wel overeenkomstig het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer in samenhang met de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde meldingen;.
c. uiterlijk op 1 januari 2003 is op het bedrijf huisvesting voor varkens aanwezig voor tenminste het aantal varkens dat overeenkomt met 85% van het op grond van deze paragraaf vergrote varkensrecht;
d. bij de melding, bedoeld in artikel 2, wordt een afschrift van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk de meldingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c en, in voorkomend geval, de milieuvergunning, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid, waarop door het bevoegd gezag de datum van ontvangst is aangetekend, overgelegd. Bij gebreke van een dergelijke aantekening wordt tevens een door het bevoegd gezag afgegeven bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld, overgelegd;
e. binnen zes weken na de verlening van de milieuvergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel, indien die verlening vóór de inwerkingtreding van dit besluit heeft plaatsgevonden, binnen zes weken na die inwerkingtreding, wordt een afschrift van de milieuvergunning overgelegd aan het Bureau Heffingen. Op verzoek van het Bureau Heffingen wordt binnen de daarbij aangegeven termijn de milieuvergunning aan dat bureau overgelegd.
3.
[Vervallen]
4.
Indien het bedrijf na 10 juli 1997 met betrekking tot dezelfde inrichting overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, onderscheidenlijk artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer, een melding heeft gedaan dan wel een nieuwe aanvraag voor een milieuvergunning heeft gedaan die niet ziet op een verdere uitbreiding van de varkensstapel, treedt de melding dan wel de nieuwe aanvraag, onderscheidenlijk de uiterlijk op 1 januari 2001 naar aanleiding van die aanvraag verleende milieuvergunning, voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en e, in de plaats van de meldingen bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onderscheidenlijk van de in onderdeel b van dat lid bedoelde aanvraag dan wel van de milieuvergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Een afschrift van de melding, onderscheidenlijk de nieuwe aanvraag, wordt aan het Bureau Heffingen overgelegd.
5.
Binnen zes weken nadat de huisvesting voor varkens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, is gerealiseerd, dan wel, indien de huisvesting vóór de inwerkingtreding van het onderhavige artikellid heeft plaatsgevonden, binnen zes weken na inwerkingtreding van dat lid, geeft de belanghebbende hiervan kennis aan het Bureau Heffingen met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier met toelichting, dat overeenkomstig de op het formulier aangeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door de belanghebbende is ondertekend.
6.
Deze paragraaf blijft buiten toepassing indien de vergroting minder dan 10% van het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht zou zijn.
1.
Het varkensrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 9, wordt vergroot met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven aantal varkenseenheden dat ten hoogste overeenkomt met het niet-benutte deel van het mestproductierecht.
2.
Het niet-benutte deel van het mestproductierecht, bedoeld in het eerste lid, komt overeen met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de som van het grondgebonden mestproductierecht zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond van na 9 juli 1997, en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht, achtereenvolgens te verminderen met:
a. het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het verschil tussen het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht en het grondgebonden deel daarvan te vermenigvuldigen met 100/90, het product vervolgens te vermeerderen met dit grondgebonden deel en deze som te vermenigvuldigen met 7,4 kilogram fosfaat,
b. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht,
c. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden kippen, en
d. 10% van het aantal kilogrammen fosfaat, zijnde ten minste nihil, dat wordt bepaald door het in de aanhef bedoelde niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen te verminderen met de som van a, b en c,
en dit verschil te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
3.
Indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 van de wet is bepaald, wordt in het tweede lid in plaats van «1996» telkens gelezen: 1995.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is artikel 55a, derde lid, van de Meststoffenwet van overeenkomstige toepassing.
1.
De in artikel 10 bedoelde vergroting betreft het fokzeugenrecht voorzover de vergroting niet meer is dan het aantal varkenseenheden dat overeenkomt met het aantal fokzeugen dat ingevolge de verleende milieuvergunning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, onderscheidenlijk ingevolge de in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning in samenhang met de overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane meldingen, dan wel ingevolge het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer in samenhang met de in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, bedoelde meldingen, ten hoogste mag worden gehouden.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden:
a. in de verleende milieuvergunning, onderscheidenlijk in de in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning dan wel in de in het eerste lid bedoelde meldingen genoemde fokzeugen, kraamzeugen, guste en dragende zeugen aangemerkt als fokzeugen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 1, onder b, bij de wet ;
b. in de verleende milieuvergunning, onderscheidenlijk in de in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning dan wel in de in het eerste lid bedoelde meldingen genoemde biggen, al dan niet gespeend, buiten beschouwing gelaten, tenzij het gaat om biggen die worden gehuisvest in een stal of stalruimte die blijkens de milieuvergunning of de melding uitsluitend is bestemd voor het houden van biggen, in welk geval de biggen worden aangemerkt als biggen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 5, van de wet.
Artikel 12
De vergroting van het varkensrecht, bedoeld in artikel 10, betreft het grondgebonden deel van het varkensrecht, voorzover het aantal varkenseenheden dat overeenkomt met de vergroting groter is dan het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door 90% van het in de aanhef van artikel 10, tweede lid, bedoelde niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen te delen door 7,4 kilogram fosfaat en de uitkomst te verminderen tot ten minste nihil met het verschil tussen het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wetbepaalde varkensrecht en het grondgebonden deel daarvan.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf worden in afwijking van paragraaf 3 bepaald overeenkomstig deze paragraaf, indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, en bovendien de mestproductie afkomstig van andere diersoorten dan varkens in 1996 ten minste 125 kilogram fosfaat bedraagt en ten minste 5% is van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht.
2.
Artikel 9, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14
Het varkensrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 13, komt overeen met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het aantal varkenseenheden, dat wordt bepaald door de som van het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot 1996 en 90% van het met 11% verminderde niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot dat jaar, te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
1.
Het fokzeugenrecht is gelijk aan het varkensrecht, voorzover het fokzeugenrecht niet groter is dan het aantal varkenseenheden dat overeenkomt met het aantal fokzeugen dat ingevolge de verleende milieuvergunning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, onderscheidenlijk ingevolge de in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning dan wel het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer , ten hoogste mag worden gehouden. Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
De artikelen 9 en 10 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig deze paragraaf bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.
3.
Deze paragraaf blijft buiten toepassing indien het op grond van deze paragraaf bepaalde varkensrecht minder dan 110% zou zijn van het varkensrecht, zoals dat door toepassing van hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet zou worden bepaald.
Artikel 16
Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot, indien met betrekking tot het desbetreffende bedrijf na 1992 en vóór 15 november 1997 ten behoeve van een vergroting van het aantal te houden fokzeugen onder vermindering van het aantal te houden andere varkens dan fokzeugen:
a. door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,
b. een aanvraag is ingediend om een milieuvergunning en deze naar aanleiding van de aanvraag uiterlijk op 1 januari 2001 is verleend, dan wel
c. bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel overeenkomstig artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer een of meer meldingen zijn gedaan.
Een overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane melding wordt slechts in aanmerking genomen voorzover deze betrekking heeft op een verandering van de inrichting die overeenkomstig de op het tijdstip van de melding voor de inrichting geldende milieuvergunning kon leiden tot een uitbreiding van het aantal fokzeugen.
1.
Het fokzeugenrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 16, wordt vergroot met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven aantal varkenseenheden dat ten hoogste overeenkomt met het verschil tussen het fokzeugenrecht en het varkensrecht, of, indien dat minder is, met het aantal fokzeugen dat ingevolge de verleende milieuvergunning, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, onderscheidenlijk ingevolge de in artikel 16, eerste lid, tweede volzin, bedoelde milieuvergunning dan wel het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer , ten hoogste mag worden gehouden.
2.
De artikelen 9, tweede tot en met zesde lid, en 11, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «varkensrecht» telkens wordt gelezen «fokzeugenrecht», en in plaats van «varkens» telkens wordt gelezen: fokzeugen.
Artikel 18
Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing indien het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een bedrijf worden bepaald overeenkomstig paragraaf 1, 2, 3, 6, 6B, 7, 7A, 7B of  7C van dit hoofdstuk, met dien verstande dat, indien deze rechten worden bepaald overeenkomstig paragraaf 3, voor de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van het fokzeugenrecht vóór de vergroting overeenkomstig artikel 11.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen ten gevolge van de registratie in of na 1996 van een uiterlijk op 9 juli 1997 gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot dat recht is verkleind, en de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond dan wel het niet gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen in de periode van 1 januari 1996 tot 10 juli 1997 is vergroot, worden bepaald overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet, met dien verstande dat de artikelen 9 en 10 van de wet wat de in die artikelen bedoelde verkleiningen betreft, buiten toepassing blijven, voorzover de som van die verkleiningen overeenkomt met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door:
a. het aantal hectaren waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in de periode van 1 januari 1996 tot 10 juli 1997 per saldo is vergroot, te vermenigvuldigen met 125 kilogram fosfaat en de uitkomst te delen door 7,4 kilogram fosfaat, dan wel
b. het aantal kilogrammen fosfaat waarmee het niet gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen ten gevolge van in of na 1996 uiterlijk op 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dat recht per saldo is vergroot, te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
2.
Indien het varkensrecht en het fokzeugenrecht worden bepaald overeenkomstig artikel 7 van de wet, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» telkens gelezen «1995» en wordt in plaats van «De artikelen 9 en 10» gelezen: De artikelen 7, vierde lid en vijfde lid, laatste volzin, en 10.
3.
Indien het varkensrecht en het fokzeugenrecht worden bepaald overeenkomstig paragraaf 1, 2, 4, 5, 7, 7A, 7B of  7C van dit hoofdstuk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat lid in plaats van «de artikelen 9 en 10 van de wet» wordt gelezen: de artikelen 5, eerste, tweede en derde lid, 8, vierde lid, 15, tweede lid, 21b, derde lid, onderscheidenlijk 21f, vierde lid, van dit hoofdstuk.
4.
Indien het varkensrecht en het fokzeugenrecht worden bepaald overeenkomstig paragraaf 1 van dit besluit, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» telkens gelezen «1994».
1.
Het varkensrecht van daartoe aangemelde bedrijven die behoren tot één en dezelfde inrichting wordt bepaald overeenkomstig deze paragraaf indien voldaan is aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er is sprake van een inrichting die beschikt over een vóór 1 januari 1994 verleende milieuvergunning en die twee of meer op 9 juli 1997 bij het Bureau Heffingen geregistreerde bedrijven omvat;
b. er heeft op ten minste één van de tot de inrichting behorende bedrijven per saldo een verkleining plaatsgevonden van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen ten gevolge van de registratie van een in de periode van 1 januari 1994 tot en met 9 juli 1997 gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot dat recht, terwijl de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond alsmede de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van ten minste één ander tot de inrichting behorend bedrijf in de periode van 1 januari 1994 tot en met 9 juli 1997 per saldo is vergroot;
c. de mestproductie van varkens bedroeg in 1997 ten minste 5% van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, zoals dat met betrekking tot 1997 voor elk van de tot de inrichting behorende bedrijven gold, vermeerderd met de som van het voor elk van de bedrijven met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht;
d. de vergroting van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uiterlijk op 21 oktober 1998 schriftelijk bij het Bureau Heffingen gemeld;
e. de grond waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uitgebreid, was al vóór 10 juli 1997 in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk in gebruik bij het desbetreffende bedrijf.
2.
Bij de melding, bedoeld in artikel 2, wordt een afschrift van de met betrekking tot de inrichting geldende milieuvergunning overgelegd aan het Bureau Heffingen. Indien de milieuvergunning is verleend na 1 januari 1994, worden op verzoek van het Bureau Heffingen binnen de daarbij aangegeven termijn alle eerdere met betrekking tot die inrichting verleende milieuvergunningen aan dat bureau overgelegd.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van elk van de bedrijven die behoren tot een inrichting als bedoeld in artikel 19 komen overeen met het met betrekking tot het desbetreffende bedrijf bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het voor de bedrijven gezamenlijk beschikbare aantal varkenseenheden.
2.
Het voor de bedrijven gezamenlijk beschikbare aantal varkenseenheden komt overeen met de som van de varkensrechten, onderscheidenlijk fokzeugenrechten, zoals deze voor elk van de bedrijven afzonderlijk zouden gelden indien deze zouden zijn bepaald overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet. Deze som wordt verhoogd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de som van het aantal hectaren waarmee de tot de bedrijven van de inrichting behorende oppervlakte landbouwgrond in de periode van 1 januari 1994 tot en met 9 juli 1997 per saldo is vergroot, te vermenigvuldigen met 125 kilogram fosfaat en de uitkomst te delen door 7,4 kilogram fosfaat. De verhoging betreft het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, en is niet meer dan de som van de verkleiningen die op grond van de artikelen 9 en 10 van de wet in de periode van 1 januari 1994 tot en met 9 juli 1997 per saldo op de tot de inrichting behorende bedrijven hebben plaatsgevonden.
1.
Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet, dan wel overeenkomstig paragraaf 1, 2, 4, 5, 7, 7A of  7C van dit hoofdstuk, bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in de periode van 1 januari 1996 tot 10 juli 1997 per saldo is vergroot.
2.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de vergroting van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uiterlijk op 21 oktober 1998 schriftelijk bij het Bureau Heffingen gemeld;
b. de grond waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is uitgebreid, was al vóór 10 juli 1997 daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering in gebruik bij het in het eerste lid bedoelde bedrijf;
c. de in 1997 gerealiseerde mestproductie van varkens was ten minste 25% groter dan de in 1996 gerealiseerde mestproductie van varkens en deze vergroting ging gepaard met ten minste eenzelfde vergroting van zowel het grondgebonden mestproductierecht als de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 19c, worden vergroot met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven aantal varkenseenheden dat ten hoogste overeenkomt met het verschil tussen het in 1997 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, en het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen.
2.
Artikel 6, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1996, onderscheidenlijk 1997,» en in artikel 6, vierde lid, van de wet in plaats van «in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996» wordt gelezen: in de aangifte overschotheffing 1996, onderscheidenlijk de aangifte overschotheffing 1997, of bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, onderscheidenlijk het afsluitformulier 1997, of bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996, onderscheidenlijk de vrijstellingsverklaring 1997.
3.
Indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 van de wet is bepaald, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» gelezen: 1995.
4.
Indien het varkensrecht overeenkomstig paragraaf 1 van dit hoofdstuk is bepaald, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» gelezen: 1994.
Artikel 19e
De vergroting van het varkensrecht en het fokzeugenrecht betreft het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk het fokzeugenrecht.
Artikel 19f
In zoverre in afwijking van artikel 2, eerste lid, worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf bepaald overeenkomstig deze paragraaf indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
ten aanzien van het bedrijf is geen opgave als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, en 7, tweede lid, van de wet gedaan;
het grondgebonden mestproductierecht van het bedrijf was zowel in 1996 als in 1995 tenminste 75% van de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen;
toepassing van deze paragraaf leidt tot een vergroting van het varkensrecht ten opzichte van het overeenkomstig artikel 8 van de wet bepaalde varkensrecht met tenminste 10%.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het bedrijf, bedoeld in artikel 19f, worden bepaald overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 8, en artikel 24 van de wet, met dien verstande dat, in afwijking van de artikelen 6, vierde lid, en 7, tweede lid, van de wet, het gemiddeld in 1996 of 1995 op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, het aantal is dat met betrekking tot het desbetreffende bedrijf en het desbetreffende jaar is opgegeven overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de Regeling landbouwtelling 1996 of de artikelen 4 en 5 van de Regeling landbouwtelling 1995, verminderd met 10%.
2.
De gegevens van de in het eerste lid bedoelde opgave worden slechts in aanmerking genomen als deze voor 10 juli 1997 zijn ontvangen door de Dienst Landelijke service bij regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onderscheidenlijk de teller, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, Regeling landbouwtelling 1995.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid worden in de opgave vermelde: -
biggen tot 20 kilogram die nog bij de zeug worden gehouden niet in aanmerking genomen;-
biggen tot 20 kilogram die niet meer bij de zeug worden gehouden aangemerkt als biggen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 5, van de wet ;-
vleesvarkens van 20 tot 50 kilogram en vleesvarkens van 50 kilogram en meer aangemerkt als vleesvarkens als bedoeld in bijlage A, onderdeel 7, van de wet ;-
opfokzeugjes en -beertjes van 20 tot 50 kilogram aangemerkt als opfokzeugen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 2, onder a, van de wet ;-
niet gedekte opfokzeugen van 50 kilogram en meer aangemerkt als opfokzeugen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 2, onder b, van de wet ;-
gedekte, al dan niet drachtige zeugen, zeugen die bij de biggen worden gehouden en overige, guste fokzeugen aangemerkt als fokzeugen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 1, onder a, van de wet ;-
niet dekrijpe opfokberen van 50 kilogram en meer aangemerkt als opfokberen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 3, van de wet ;-
dekrijpe beren aangemerkt als dekberen als bedoeld in bijlage A, onderdeel 4, van de wet .
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf waaraan vóór 1994 met betrekking tot de productie van dierlijke meststoffen een ontheffing op grond van artikel 16 van de Meststoffenwet, zoals dat luidde tot 1 januari 1998, is verleend met een geldigheid voor een periode tot tenminste het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet, worden bepaald overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 van de wet en deze paragraaf, waarbij voor de toepassing van artikel 6, zesde lid, van de wet de in dat lid bedoelde som wordt vermeerderd met het aantal kilogrammen fosfaat waarvoor de ontheffing met betrekking tot 1996 geldt, en voor de toepassing van artikel 13 van de wet de in dat artikel bedoelde som wordt vermeerderd met het aantal kilogrammen fosfaat waarvoor de ontheffing met betrekking tot 1998 geldt.
2.
Indien het varkensrecht en het fokzeugenrecht worden bepaald overeenkomstig paragraaf 3, 4, 5, 6, 6A, 6B of  7B van dit hoofdstuk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover de artikelen 6, zesde lid, en 13, van de wet, daarbij overeenkomstige toepassing vinden en met dien verstande dat:
a. voor de toepassing van artikel 10, tweede lid, de in dat lid bedoelde som wordt vermeerderd met het aantal kilogrammen fosfaat waarvoor de ontheffing met betrekking tot 1997 geldt;
b. voor de toepassing van artikel 14 de in dat lid bedoelde som wordt vermeerderd met het aantal kilogrammen fosfaat waarvoor de ontheffing met betrekking tot 1996 geldt.
1.
Bij de bepaling van het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, blijft buiten beschouwing het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het aantal kilogrammen fosfaat waarvoor de ontheffing, bedoeld in artikel 20, eerste lid, met betrekking tot 1996 geldt, te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
2.
Ingeval het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, wordt bepaald op grond van artikel 7 van de wet, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» gelezen: 1995.
3.
Ingeval het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, wordt bepaald overeenkomstig paragraaf 6B of  7B van dit hoofdstuk, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» gelezen: 1997.
1.
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf worden, in zoverre in afwijking van artikel 2, eerste lid, bepaald overeenkomstig deze paragraaf, voorzover het betreft een bedrijf waarop:
a. artikel 8, eerste lid, van de wet van toepassing is en ten aanzien waarvan in de periode na 1995 tot 10 juli 1997 een overdracht heeft plaatsgevonden,
b. artikel 8, vierde lid, van de wet van toepassing is en ten aanzien waarvan in de periode na 1995 tot 10 juli 1997 een overdracht heeft plaatsgevonden, dan wel
c. artikel 11, zesde lid, van de wet van toepassing is en ten aanzien waarvan in de periode na 1995 tot 10 juli 1997 een samenvoeging heeft plaatsgevonden.
2.
Een bedrijf als bedoeld in het eerste lid komt uitsluitend voor de toepassing van deze paragraaf in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de verkrijger van het overgedragen, onderscheidenlijk na samenvoeging ontstane, bedrijf heeft, indien de overdracht, onderscheidenlijk de samenvoeging, in 1996 plaatsvond, overeenkomstig artikel 6, vierde lid van de wet, opgave gedaan van het gemiddeld in 1996 op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen;
b. de mestproductie afkomstig van varkens is in 1997 ten minste 5% van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot dat jaar;
c. het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen is per saldo niet verkleind ten gevolge van na de overdracht, onderscheidenlijk samenvoeging, of, ingeval meerdere overdrachten of samenvoegingen hebben plaatsgevonden, na de laatste van die overdrachten of samenvoegingen, tot 10 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dat recht.
1.
Het varkensrecht van een bedrijf als bedoeld in artikel 21a komt overeen met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door 90% van het met 11% verminderde niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat.
2.
Het fokzeugenrecht komt overeen met een percentage van het varkensrecht, welk percentage wordt bepaald door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen te delen door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100. De in de eerste volzin bedoelde aantallen fokzeugen en varkens zijn de aantallen die met betrekking tot het bedrijf zijn opgegeven in de aangifte overschotheffing 1994, met dien verstande dat ten aanzien van een bedrijf als bedoeld in artikel 21a, eerste lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van de opgave met betrekking tot een van de oorspronkelijke bedrijven, zoals dat bij de melding is aangegeven door de belanghebbende. Bij gebreke van een overeenkomstig de tweede volzin gedane opgave is het fokzeugenrecht nihil.
3.
De artikelen 9 en 10 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig het eerste en tweede lid bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.
Artikel 21c
Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot, indien de mestproductie afkomstig van varkens in 1994, 1995 en 1996 gemiddeld minder dan 5% en in 1997 ten minste 25% was van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht.
1.
Het varkensrecht, onderscheidenlijk het fokzeugenrecht, van het bedrijf, bedoeld in artikel 21c, wordt vergroot met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven aantal varkenseenheden dat ten hoogste overeenkomt met het aantal dat wordt bepaald door het in 1997 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, te verminderen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, en op de uitkomst 10% in mindering te brengen.
2.
De in het eerste lid bedoelde vermindering met 10% is niet van toepassing op het aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat groter is dan het aantal dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1997 te delen door 7,4 kilogram fosfaat en de uitkomst te verminderen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 4, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «in 1994» wordt gelezen: in 1997.
4.
Artikel 6, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1996, onderscheidenlijk 1997,» en in artikel 6, vierde lid, van de wet in plaats van «in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996» wordt gelezen: in de aangifte overschotheffing 1996, onderscheidenlijk de aangifte overschotheffing 1997; bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, onderscheidenlijk het afsluitformulier 1997; bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996, onderscheidenlijk de vrijstellingsverklaring 1997.
5.
Indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 van de wetis bepaald, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» gelezen: 1995.
Artikel 21e
Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf worden bepaald overeenkomstig deze paragraaf, indien ten aanzien van het bedrijf de mestproductie afkomstig van varkens in 1994, 1995 en 1996 gemiddeld ten minste 25% en in 1996 ten minste 5% was van de som van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot het desbetreffende jaar en het met betrekking tot dat jaar geldende grondgebonden mestproductierecht.
1.
Het varkensrecht van een bedrijf als bedoeld in artikel 21e komt overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het door de belanghebbende daartoe bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat en op de uitkomst 18% in mindering te brengen.
2.
Het fokzeugenrecht komt overeen met het bij de melding, bedoeld in artikel 2, aangegeven deel van het aantal varkenseenheden dat naar keuze van de belanghebbende wordt bepaald door:
a. een percentage van het varkensrecht, welk percentage wordt bepaald door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen te delen door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100, dan wel
b. het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen, verminderd met 10%.
3.
De in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde aantallen varkens en fokzeugen zijn de aantallen die met betrekking tot het bedrijf zijn opgegeven in de aangifte overschotheffing 1994. Indien het fokzeugenrecht wordt bepaald overeenkomstig het tweede lid, onderdeel b, is artikel 6, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «varkens, onderscheidenlijk fokzeugen,» telkens wordt gelezen: fokzeugen.
4.
De artikelen 9 en 10 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig het eerste en tweede lid bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.
1.
Voor producenten van dierlijke meststoffen die in 1996, onderscheidenlijk 1995, op een bedrijf waarvan het varkensrecht en het fokzeugenrecht uitsluitend zijn bepaald overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 van de wet, dieren hielden van andere in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen diersoorten dan varkens, wordt voor de toepassing van artikel 55a, eerste lid, van de Meststoffenwet van de latente ruimte, bepaald overeenkomstig het vierde lid, onderscheidenlijk het vijfde lid, eerste volzin, van dat artikel, slechts het percentage in aanmerking genomen dat overeenkomt met het percentage dat de mestproductie afkomstig van de in 1996, onderscheidenlijk 1995, gehouden varkens uitmaakt van de mestproductie afkomstig van de in 1996, onderscheidenlijk 1995, gehouden varkens, kippen en dieren van andere in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen diersoorten dan varkens en kippen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt de mestproductie afkomstig van andere diersoorten dan varkens en kippen slechts in aanmerking genomen voor zover deze groter is dan de som van het met betrekking tot 1996, onderscheidenlijk 1995, geldende niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen en het met betrekking tot het betreffende jaar geldende grondgebonden mestproductierecht.
1.
In afwijking van artikel 22 blijft artikel 55a van de Meststoffenwet buiten toepassing ten aanzien van een daartoe aangemeld bedrijf, voor het bij de melding aangegeven aantal kilogrammen fosfaat dat ten hoogste overeenkomt met het niet-benutte deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, indien met betrekking tot het bedrijf na 1992 en vóór 10 juli 1997 ten behoeve van een vergroting van het aantal te houden dieren van in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen andere diersoorten dan varkens, onderverdeeld in categorieën binnen die diersoorten:
a. door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,
b. een aanvraag is ingediend om een milieuvergunning en deze naar aanleiding van de aanvraag uiterlijk op 1 januari 2001 is verleend, dan wel
c. bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel overeenkomstig artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer een of meer meldingen zijn gedaan.
Een overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane melding wordt slechts in aanmerking genomen voorzover deze betrekking heeft op een verandering van de inrichting die overeenkomstig de op het tijdstip van de melding voor de inrichting geldende milieuvergunning kon leiden tot een uitbreiding van het aantal dieren van in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen andere diersoorten dan varkens, onderverdeeld in categorieën binnen die diersoorten.
2.
Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde melding.
3.
Het niet-benutte deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen komt overeen met het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht, achtereenvolgens te verminderen met:
a. het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het verschil tussen het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht en het grondgebonden deel daarvan achtereenvolgens te vermenigvuldigen met 100/90 en 7,4 kilogram fosfaat,
b. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan de som van het grondgebonden mestproductierecht zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond na 9 juli 1997, en het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht, en
c. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden kippen.
4.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van dit artikel in aanmerking indien ten aanzien van het bedrijf is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen b, d en e, met dien verstande dat voor de toepassing van dit hoofdstuk in dat artikel in plaats van «varkens» telkens wordt gelezen «dieren van de in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen andere diersoorten dan varkens, onderverdeeld in categorieën binnen die diersoorten», en voorts onder de voorwaarde dat uiterlijk op 1 januari 2003 op het bedrijf extra huisvesting aanwezig is voor tenminste het aantal dieren van de in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen andere diersoorten dan varkens, onderverdeeld in categorieën binnen die diersoorten, dat overeenkomt met 85% van het aantal kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen op grond van dit artikel is vergroot.
5.
Indien het varkensrecht wordt bepaald overeenkomstig artikel 7 van de wet, wordt in het derde lid en voor de toepassing van het vierde lid in plaats van «1996» telkens gelezen: 1995.
6.
Voor de toepassing van dit artikel is artikel 9, vierde en vijfde, lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in die artikelleden in plaats van «varkens» telkens wordt gelezen: dieren van de in bijlage A bij de Meststoffenwet opgenomen andere diersoorten dan varkens.
7.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, is artikel 55a, derde lid, van de Meststoffenwet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24
Voor producenten van dierlijke meststoffen op een bedrijf met op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij een niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen wordt voor de toepassing van artikel 55a, eerste lid, van de Meststoffenwet in plaats van de tweede volzin van dat artikellid gelezen: De vermindering geschiedt ten aanzien van het de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen.
1.
De artikelen 12, 13 juncto artikel 41, derde lid, en 14 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig dit besluit bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.
2.
Artikel 24 van de wet is van overeenkomstige toepassing op het overeenkomstig dit besluit bepaalde varkensrecht en fokzeugenrecht, met dien verstande dat voor de toepassing van dit besluit in het eerste lid van dat artikel in plaats van «de artikelen 6, 7 en 11» wordt gelezen «de artikelen 4, eerste lid, 8, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, 10, tweede lid, onderdeel d, 21d, eerste en tweede lid, en 21f, tweede lid, onderdeel b, van dit besluit» en in plaats van «de artikelen 1 en 8 tot en met 13» wordt gelezen: de artikelen 6, eerste lid, 12, 14, 19, eerste lid, 19b, tweede lid, 21, 21b, eerste lid, en 21f, eerste lid, van dit besluit.
1.
Een bedrijf komt uitsluitend voor de toepassing van hoofdstuk 2 in aanmerking indien de belanghebbende bij de melding, bedoeld in artikel 2, verzoekt om doorhaling van de ten aanzien van het bedrijf geregistreerde gegevens betreffende het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 41, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
3.
De doorhaling betreft de hoeveelheid die wordt bepaald door het verschil tussen het overeenkomstig dit besluit bepaalde varkensrecht en het grondgebonden deel daarvan achtereenvolgens te vermenigvuldigen met 100/90 en 7,4 kilogram fosfaat en het product te vermeerderen met de latente ruimte.
4.
Bij de doorhaling neemt het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf af met de hoeveelheid, bedoeld in het derde lid, tot een hoeveelheid van ten minste nihil.
5.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 1, wordt de latente ruimte bepaald door overeenkomstige toepassing van artikel 55a, vierde lid, van de Meststoffenwet met dien verstande dat in dat lid en in artikel 1, eerste lid, onderdeel ad, van die wet in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1994», en in plaats van « artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet herstructurering varkenshouderij» wordt gelezen: artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van dit besluit.
6.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 2, 4 of 7A, komt de latente ruimte overeen met 11% van het overeenkomstig artikel 8, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 14, aangegeven deel van het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te verminderen met 10%.
7.
Indien het varkensrecht is vergroot overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 3, wordt de latente ruimte bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht, achtereenvolgens te verminderen met:
a. het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het verschil tussen het overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 3, vergrote varkensrecht en het grondgebonden deel daarvan te vermenigvuldigen met 100/90, het product vervolgens te vermeerderen met dit grondgebonden deel en deze som te vermenigvuldigen met 7,4 kilogram fosfaat,
b. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen, voorzover deze mestproductie groter is dan de som van het grondgebonden mestproductierecht zoals dat zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond van na 9 juli 1997, en het niet-gebonden mestproductierecht voor deze diersoorten zoals zou gelden op 1 januari 1998 indien geen rekening wordt gehouden met na 9 juli 1997 gedane kennisgevingen van verplaatsing met betrekking tot dit recht, en
c. de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden kippen.
De latente ruimte is ten minste nihil.
8.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragrafen 5, 6, 6B, 6C of 7, wordt de latente ruimte bepaald overeenkomstig artikel 55a, vierde lid, onderscheidenlijk vijfde lid, eerste volzin, van de Meststoffenwet, met dien verstande dat, indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 6C, de mestproductie wordt bepaald overeenkomstig artikel 55, achtste lid, van de Meststoffenwet en voor de toepassing van dat lid:
het gemiddeld in 1996 of 1995 op het bedrijf gehouden aantal varkens het overeenkomstig artikel 19g bepaalde aantal is;
het gemiddeld in 1996 of 1995 op het bedrijf gehouden aantal dieren van andere diersoorten dan varkens, het aantal is dat met betrekking tot het desbetreffende bedrijf en het desbetreffende jaar is opgegeven overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de Regeling landbouwtelling 1996 of de artikelen 4 en 5 van de Regeling landbouwtelling 1995, verminderd met 10%.
9.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 6A, wordt de latente ruimte van elk van de tot de inrichting behorende bedrijven per afzonderlijk bedrijf bepaald overeenkomstig artikel 55a, vierde lid, onderscheidenlijk vijfde lid, eerste volzin, van de Meststoffenwet.
10.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 7B, wordt de latente ruimte bepaald overeenkomstig het zevende lid, met dien verstande dat in onderdeel a in plaats van « paragraaf 3» wordt gelezen« paragraaf 7B» en in plaats van «in 1996» telkens wordt gelezen: in 1997.
11.
Indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 7C, wordt de latente ruimte bepaald overeenkomstig artikel 55a, vijfde lid, tweede volzin, van de Meststoffenwet.
12.
In afwijking in zoverre van het derde lid vindt geen doorhaling van de latente ruimte plaats ten aanzien van een daartoe aangemeld bedrijf voor het bij de melding aangegeven aantal kilogrammen fosfaat dat ten hoogste overeenkomt met het niet-benutte deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, indien voldaan is aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 23. Artikel 23 is voor het in de eerste volzin bedoelde bedrijf van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 1, in dat artikel in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1994.
13.
Voor de toepassing van het derde lid en het zevende lid, onderdeel a, is artikel 55a, derde lid, van de Meststoffenwet van overeenkomstige toepassing.
14.
Voor de toepassing van het zesde lid is artikel 24 van de wet van overeenkomstige toepassing.
15.
Indien het varkensrecht wordt bepaald overeenkomstig artikel 7 van de wet, wordt in het zevende lid in plaats van «1996» telkens gelezen: 1995.
1.
Voor de toepassing van artikel 26, derde lid, wordt van de latente ruimte slechts het percentage in aanmerking genomen dat overeenkomt met het percentage dat de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden varkens uitmaakt van de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden varkens, kippen en dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen. De mestproductie afkomstig van andere diersoorten dan varkens en kippen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover deze groter is dan de som van het met betrekking tot 1996 geldende niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen en het met betrekking tot 1996 geldende grondgebonden mestproductierecht.
2.
Voor de toepassing van artikel 26, vijfde, onderscheidenlijk tiende lid, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» telkens gelezen: 1994, onderscheidenlijk 1997.
3.
Voor de toepassing van artikel 26, zevende, achtste en negende lid, wordt in het eerste lid in plaats van «1996» telkens gelezen: 1995 of 1996, al naar gelang het varkensrecht en het fokzeugenrecht, bedoeld in onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, 16, 19, eerste lid, 19a, eerste lid, 19d, eerste lid, 19f en 20 zijn bepaald overeenkomstig artikel 7 of artikel 6 van de wet.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het varkensrecht is bepaald overeenkomstig hoofdstuk 2, paragraaf 2, onderscheidenlijk 4, 7A of  7C, van dit besluit.
Artikel 28
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 29
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 18 juni 1998
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Uitgegeven de dertigste juni 1998
De Minister van Justitie,
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemeen
+ Hoofdstuk 2. Hardheidsgevallen
+ Hoofdstuk 3. Toepassing artikel 55a Meststoffenwet
+ Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht