Besluit van 15 december 2009, houdende een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand bij de sectoren Rijk en Politie (Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 september 2009, nr. DCB/CZW/WVOB 2009-0000514166, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, onder j, 125quinquies, eerste lid, onder f en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;
De Raad van State gehoord (advies van 14 oktober 2009, nr. W04.09.0368/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 november 2009, nr. 2009-0000601757, CZW/WVOB, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
ambtenaar: de ambtenaar in de zin van het
Algemeen Rijksambtenarenreglement , het
Ambtenarenreglement Staten-Generaal , het
Reglement Dienst Buitenlandse Zaken , het
Besluit algemene rechtspositie politie , het
Besluit rechtspositie vrijwillige politie ;
b.
organisatie: een ministerie met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen, de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, het bureau van de Nationale ombudsman, de Hoge Raad van Adel, de Kanselarij der Nederlandse Orden, het Kabinet van de Koning, de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de politie, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012, de rijksrecherche of het LSOP, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak en de daaronder ressorterende diensten, alsmede de diensten die door een gerechtelijk college of de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk of in samenwerking met een ander orgaan van de rijksoverheid in stand worden gehouden;
c.
bevoegd gezag: het tot aanstellen bevoegde gezag van de organisatie, niet zijnde de Minister van Defensie;
d.
hoogste ambtelijke leidinggevende: de ambtenaar die de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid in de organisatie anders dan het Ministerie van Defensie, niet zijnde het bevoegd gezag;
e.
vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van:
1°
een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels;
2°
een gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu;
3°
een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten, die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst;
bij de organisatie waarin de melder werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij uit hoofde van zijn ambtenaarschap met die organisatie in aanraking is gekomen en kennis heeft gekregen van de misstand;
f.
melder: de ambtenaar die een vermoeden van een misstand meldt overeenkomstig
hoofdstuk 3 van dit besluit;
g.
melding: de melding van een vermoeden van een misstand door een melder;
h.
commissie: de Commissie integriteit overheid;
i.
vertrouwenspersoon: de vertrouwenspersoon, bedoeld in
artikel 8.
2.
Tenzij het tegendeel blijkt, worden in dit besluit onder ambtenaren mede begrepen:
c.
gewezen werknemers als bedoeld in onderdeel b.
3.
Voor de toepassing van
hoofdstuk 3 van dit besluit wordt onder ambtenaar ook verstaan een ambtenaar in de zin van het
Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie of het
Algemeen militair ambtenarenreglement .
1.
Ten aanzien van een melder wordt als gevolg van het te goeder trouw melden van een vermoeden van een misstand geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een melder, niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt ten gevolge van die melding.
2.
Ten aanzien van een vertrouwenspersoon of een gewezen vertrouwenspersoon, wordt vanwege de uitoefening van zijn taken op basis van dit besluit geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat hij niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt in de uitoefening van zijn taken.
3.
Onder een besluit met nadelige gevolgen voor de rechtspositie wordt in ieder geval verstaan een besluit dat strekt tot:
a.
het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;
b.
het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van diens aanstelling in tijdelijke dienst;
c.
het niet omzetten van diens aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst;
d.
het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;
e.
het treffen van een ordemaatregel;
f.
het treffen van een disciplinaire maatregel;
g.
het onthouden van salarisverhoging;
h.
het onthouden van promotiekansen;
i.
het afwijzen van verlof.
1.
Er is een Commissie integriteit overheid.
2.
De commissie heeft tot taak een melding te onderzoeken en het bevoegd gezag naar aanleiding van dat onderzoek te adviseren.
1.
De commissie bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter. Voorts kunnen een plaatsvervangend voorzitter en plaatsvervangende leden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter wordt uit de leden benoemd.
2.
De leden en de plaatsvervangende leden worden door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benoemd en ontslagen. Zij worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de centrales van verenigingen van ambtenaren die zijn toegelaten tot het arbeidsvoorwaardenoverleg van de sectoren Rijk, Politie en Defensie in de gelegenheid ter zake voorstellen te doen.
Artikel 5
De commissie wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangend secretaris, die door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden benoemd en ontslagen.
Artikel 6
De commissie besluit bij meerderheid van stemmen.
Artikel 7
De commissie zendt jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze zendt dit verslag naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
1.
Het bevoegd gezag wijst een of meer vertrouwenspersonen aan bij de organisatie.
2.
De vertrouwenspersoon heeft tot taak:
a.
een ambtenaar op diens verzoek te adviseren over een melding;
b.
de hoogste ambtelijke leidinggevende te informeren over een melding; en
c.
het bevoegd gezag en de hoogste ambtelijke leidinggevende te adviseren over vermoedens van misstanden.
1.
Een ambtenaar doet een melding bij zijn leidinggevende, bij een vertrouwenspersoon, of, indien daartoe aanleiding bestaat, rechtstreeks bij de commissie.
2.
Een ambtenaar doet een melding over een organisatie waar hij niet werkzaam is, bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of indien daartoe aanleiding bestaat, rechtstreeks bij de commissie.
3.
Een melding laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet.
Artikel 10
Indien een melder niet meer werkzaam is bij de organisatie waarop de melding betrekking heeft, doet hij de melding binnen twee jaar na zijn vertrek bij die organisatie.
Artikel 11
De vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder instemming van de melder.
Artikel 12
Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van een melding gaan op behoorlijke en zorgvuldige wijze met de identiteit van de melder om.
Artikel 13
Degene bij wie een melding is gedaan stelt de hoogste ambtelijke leidinggevende onverwijld schriftelijk in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.
1.
De hoogste ambtelijke leidinggevende:
a.
bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder of de vertrouwenspersoon; en
b.
informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.
2.
Indien de hoogste ambtelijke leidinggevende de ontvangst van de melding aan de vertrouwenspersoon heeft gemeld, stuurt deze de ontvangstbevestiging door aan de melder.
1.
Het bevoegd gezag stelt een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand.
2.
Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoede misstand.
3.
Het onderzoek en de verdere behandeling van de melding kan in ieder geval achterwege worden gelaten als:
b.
de melding niet is gedaan binnen de in
artikel 10 genoemde termijn, wanneer de melder niet meer werkzaam is bij de organisatie waarop de melding betrekking heeft;
c.
de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.
4.
Het bevoegd gezag meldt het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de melder of de vertrouwenspersoon, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een ander onderzoeksbelang kan worden geschaad. De vertrouwenspersoon stuurt de kennisgeving door aan de melder.
5.
Bij de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de commissie.
1.
Het bevoegd gezag stelt de melder of de vertrouwenspersoon binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.
2.
Als niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, wordt de melder of de vertrouwenspersoon voordat deze termijn verlopen is daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder of de betrokken vertrouwenspersoon een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.
4.
Indien het bevoegd gezag de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, zendt aan de vertrouwenspersoon, stuurt deze de kennisgeving door aan de melder.
5.
Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de commissie.
1.
Behoudens de rechtstreekse melding bij de commissie, bedoeld in
artikel 9, eerste en tweede lid, kan een ambtenaar een vermoeden van een misstand melden bij de commissie, indien hij:
2.
De melding bevat ten minste:
a.
naam en adres van de melder;
b.
de organisatie waar de betrokkene werkzaam is of is geweest;
c.
de organisatie waarop de melding betrekking heeft;
d.
een omschrijving van de misstand die wordt vermoed;
e.
de reden van de melding aan de commissie.
3.
De melder verschaft voorts de gegevens die voor het advies van de commissie nodig zijn en waarover de melder redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 18
De commissie maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder instemming van de melder.
Artikel 19
De commissie bevestigt de ontvangst van een melding aan de melder en stelt het bevoegd gezag op de hoogte van de melding. De commissie informeert voorts de persoon of de personen op wie de vermoede misstand betrekking heeft, dat een melding is gedaan, tenzij dit een onderzoeksbelang kan schaden.
1.
De commissie stelt een onderzoek in.
2.
Het onderzoek en de verdere behandeling van de melding kan achterwege worden gelaten indien:
c.
niet is voldaan aan
artikel 17, tweede lid, met dien verstande dat de melder eerst de gelegenheid moet hebben gehad binnen een door de commissie gestelde termijn de melding aan te vullen;
d.
de melding niet is gedaan binnen de in
artikel 10 genoemde termijn, wanneer de melder niet meer werkzaam is bij de organisatie waarop de melding betrekking heeft.
3.
Het achterwege laten van een onderzoek en de verdere behandeling van de melding wordt onder vermelding van redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan de melder, het bevoegd gezag, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een ander onderzoeksbelang kan worden geschaad.
4.
Ten behoeve van het onderzoek kan de commissie bij het bevoegd gezag alle inlichtingen inwinnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft aan de commissie de gevraagde inlichtingen.
5.
Wanneer de inhoud van bepaalde door het bevoegd gezag verstrekte inlichtingen vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de commissie dient te blijven, wordt dit aan de commissie medegedeeld. De commissie draagt er zorg voor in dergelijke gevallen vertrouwelijk met deze informatie om te gaan en deze waar nodig te beveiligen tegen kennisneming door onbevoegden.
6.
De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de organisatie waarop de melding betrekking heeft.
1.
De commissie legt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de melding, haar bevindingen omtrent de melding neer in een advies, gericht aan het bevoegd gezag.
2.
Als niet binnen twaalf weken kan worden geadviseerd, kan de commissie het uitbrengen van een advies verdagen. Het bevoegd gezag en de melder worden daarover tijdig schriftelijk en met vermelding van redenen geïnformeerd. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen zij het advies ontvangen.
3.
De commissie zendt aan de melder een afschrift van het advies.
1.
Na ontvangst van het advies, bedoeld in
artikel 21, stelt het bevoegd gezag de melder, de commissie en, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad, de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twaalf weken schriftelijk in kennis van zijn standpunt dienaangaande en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.
2.
Als het standpunt en de consequenties afwijken van het advies, vermeldt het bevoegd gezag de reden voor de afwijking.
3.
Als de commissie de identiteit van de melder niet bekend heeft gemaakt, stuurt de commissie de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, door aan de melder.
4.
Nadat de commissie het standpunt van het bevoegd gezag heeft ontvangen maakt deze haar advies in geanonimiseerde vorm openbaar. Indien de commissie het standpunt na twaalf weken na verzending van het advies aan het bevoegd gezag nog niet heeft ontvangen, maakt de commissie haar advies openbaar. Indien zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan, blijft openbaarmaking van het advies achterwege.
5.
Het bevoegd gezag maakt zijn standpunt in geanonimiseerde vorm openbaar tenzij zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan.
1.
De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon die bezwaar maakt, beroep of hoger beroep instelt of een verzoek om voorlopige voorziening bij de bestuursrechter doet, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedures, op voorwaarde dat:
b.
bedoeld besluit is genomen binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van de bevindingen en het oordeel bedoeld in
artikel 16, eerste lid, of nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van het standpunt, bedoeld in
artikel 22, eerste lid; en
c.
bedoeld besluit wordt aangevochten op de grond dat het is genomen vanwege een melding.
2.
De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon die op grond van
artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen besluit, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten op voorwaarde dat:
b.
het voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn; en
c.
in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat het voorgenomen besluit verband houdt met de melding.
3.
De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon richt een verzoek om een tegemoetkoming aan het bevoegd gezag.
1.
Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover:
a.
door de melder in verband met de in
artikel 23 bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en
b.
het verzoek door het bevoegd gezag is ontvangen voordat op het bezwaar is beslist of uitspraak is gedaan in de procedure waarop het verzoek betrekking heeft.
2.
Het bevoegd gezag kan het verzoek in ieder geval afwijzen indien het onderzoek en de verdere behandeling van de melding op grond van
artikel 15, derde lid, en
20, tweede lid, achterwege zijn gelaten.
1.
De tegemoetkoming voor iedere afzonderlijke procedure, genoemd in
artikel 23, eerste en tweede lid, is gelijk aan tweemaal het bedrag, genoemd in onderdeel B1 van de
bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht .
1.
Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek.
2.
Het bevoegd gezag kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 27
Degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, staakt voordat op het bezwaar is beslist of uitspraak is gedaan. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door het bevoegd gezag van het besluit, waartegen de procedure is gericht.
1.
Als een besluit of een voorgenomen besluit waarvoor op grond van
artikel 23, eerste of tweede lid, aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of het bestreden besluit als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, vergoedt het bevoegd gezag voor iedere afzonderlijke procedure aan de melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in
artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met dien verstande dat:
a.
de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;
b.
de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 200 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 5000, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;
c.
aan de melder toegekende bedragen waarop de melder op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.
2.
De in het eerste lid genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.
Artikel 29
Het
Besluit van 3 februari 2006 tot instelling van de Commissie integriteit overheid (Stb. 130) wordt ingetrokken.
Artikel 36
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.
Artikel 37
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2009, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2010.
Artikel 38
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie.
’s-Gravenhage, 15 december 2009
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De Minister van Buitenlandse Zaken
Uitgegeven de vierentwintigste december 2009