Besluit van 13 oktober 1997, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de fysiotherapeut (Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht Van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 mei 1997, CSZ/BO-976967;
Gelet op de artikelen 28 en 29, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (advies van 20 september 1996);
De Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 1997, No. W13.97.0289);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 oktober 1997, CSZ/BO-9714269;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet: de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ;
Artikel 2
Om in het in
artikel 3 van de wet bedoelde register van fysiotherapeuten te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor fysiotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan
de artikelen 3 en
4 van dit besluit.
1.
Een opleiding tot fysiotherapeut als bedoeld in
artikel 2 omvat zowel theoretisch als praktisch onderwijs dat gericht is op het verwerven van kennis van en inzicht en vaardigheid in de volgende aspecten van de beroepsuitoefening van de fysiotherapeut die betrekking hebben op het gebied van deskundigheid, bedoeld in
artikel 5:
a.
diagnostiek en behandeling;
b.
communicatie en samenwerking;
c.
preventie en gezondheidsvoorlichting;
d.
kwaliteitszorg en innovatie;
e.
praktijk- en bedrijfsvoering;
2.
Het praktische onderwijs omvat ten minste stages in het werkveld inzake het toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid, bedoeld in
artikel 5, onder toezicht van een fysiotherapeut.
1.
Het aspect diagnostiek en behandeling is zo ingericht dat betrokkene in staat is om in het kader van dat aspect, volgens de vigerende beroeps- en gezondheidszorgstandaarden, op methodische wijze de volgende interventies voor te bereiden, uit te voeren, te evalueren, bij te stellen en af te ronden:
a.
het in het kader van het fysiotherapeutische onderzoek bij de patiënt afnemen van een anamnese;
b.
het stellen van een fysiotherapeutische diagnose;
c.
het opstellen van een behandelplan of advies;
d.
het zo nodig afstemmen met andere disciplines;
e.
het behandelen van de patiënt door middel van begeleiding, oefening en sturing, manuele verrichtingen, fysische therapie in engere zin of advies en voorlichting;
f.
het registreren en evalueren van de gegevens met betrekking tot de behandeling;
g.
het met andere zorgverleners waarborgen van effectieve en efficiënte fysiotherapeutische zorg;
h.
het zo nodig verwijzen naar een andere zorgverlener.
2.
Het aspect communicatie en samenwerking is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:
a.
effectief te communiceren met de patiënt en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, met diens naaste betrekkingen;
b.
in het kader van formele relaties intern en extern te communiceren met andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg of instanties in de gezondheidszorg;
c.
een functionele samenwerkingsrelatie met de patiënt aan te gaan, te onderhouden en af te ronden;
d.
met andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg in en buiten de organisatie waarvoor de betrokkene werkt professioneel samen te werken.
3.
Het aspect preventie en gezondheidsvoorlichting is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:
a.
in het kader van preventie doelgerichte voorlichting te geven aan de patiënt en deze te helpen bij diens besluitvorming over het toepassen van preventieve maatregelen;
b.
in het kader van therapietrouw en veranderingen ten aanzien van houdings- en bewegingsgedrag de patiënt tijdens de behandeling op methodische wijze voor te lichten en te begeleiden;
c.
bij te dragen aan het opstellen en implementeren van het preventiebeleid van de organisatie waarvoor de betrokkene werkt.
4.
Het aspect kwaliteitszorg en innovatie is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:
a.
de eigen zorg- en dienstverlening op effectiviteit en efficiëntie te analyseren, daaraan conclusies te verbinden en deze zo nodig planmatig te verbeteren;
b.
aan de patiënt verantwoording af te leggen over effectiviteit en efficiëntie van het eigen professionele handelen;
c.
een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening binnen de organisatie waarvoor de betrokkene werkt en in dat kader de zorg- en dienstverlening op effectiviteit en efficiëntie te analyseren en daaraan conclusies te verbinden;
d.
algemeen maatschappelijke en beroepsspecifieke innovaties te integreren in het eigen professionele handelen.
5.
Het aspect praktijk- en bedrijfsvoering is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:
a.
vanuit een zorgperspectief een bijdrage te leveren aan het zorgbeleid, de praktijkvoering en het beheer van de organisatie waarvoor de betrokkene werkt;
b.
al dan niet met anderen tot een effectieve, efficiënte en hygiënische praktijk- en bedrijfsvoering te komen met behulp van ICT;
c.
effectief leergedrag bij stagiaires en nieuwe collega’s te stimuleren, zodat beginnende fysiotherapeuten op professionele wijze bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de organisatie waarvoor zij werken;
d.
middelen en materialen te beheren, zodat de dienstverlening aan de patiënt vanuit de organisatie effectief en efficiënt verloopt;
e.
nieuw beleid te volgen en te initiëren zodat de dienstverlening in de toekomst gewaarborgd wordt.
6.
Het aspect beroepsontwikkeling is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:
a.
het beroep uit te oefenen overeenkomstig de geldende professionele richtlijnen, de stand van de wetenschap en de geldende waarden en opvattingen die patiëntenorganisaties hebben ten aanzien van fysiotherapeutische zorg;
b.
ethische vraagstukken die zich voordoen bij de fysiotherapeutische handelingen te onderkennen en hanteren;
c.
te handelen vanuit een juist begrip van wettelijke regelingen en andere regelingen betreffende de fysiotherapeutische beroepsuitoefening;
d.
te handelen vanuit een juist inzicht in de epidemiologie van aandoeningen met betrekking tot de houding en de beweging van het lichaam en de behoefte aan fysiotherapeutische zorg van de bevolking als geheel en de mogelijkheden om zodanige zorg te bieden, zowel collectief als individueel;
e.
prioriteiten te stellen voor het verlenen van fysiotherapeutische zorg in overeenstemming met de noodzaak tot behandeling en de vraag naar fysiotherapeutische zorg van de patiënt;
f.
te handelen vanuit een juist inzicht in de structuur en financiering van de gezondheidszorg voor zover betrekking hebbende op fysiotherapeutische zorg;
g.
op een wetenschappelijke en effectieve manier informatie te verwerven, te verwerken en toe te passen in het beroepsmatige handelen;
h.
te reflecteren op het eigen beroepsmatige handelen en dit op basis hiervan verder te ontwikkelen;
i.
de eigen professionaliteit voortdurend te ontwikkelen op basis van nieuwe situaties in de samenleving of het beroepsdomein;
j.
anderen te begeleiden in hun beroepsontwikkeling;
k.
bij te dragen aan de ontwikkeling van de professie.
a.
herkennen van risicofactoren en symptomen bij de patiënt die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een aandoening waarvoor deskundigheid van een arts gewenst of noodzakelijk is en bij constatering daarvan verwijzen naar een arts;
b.
onderzoeken van een patiënt op diens vermogens en gewoonten met betrekking tot houding en beweging alsmede op de aanwezigheid van stoornissen en beperkingen van diens steun- en bewegingsapparaat en de functioneel daarbij betrokken organen en regelsystemen en op basis van de verkregen gegevens vaststellen van de diagnose en zo nodig opstellen van een behandelplan;
c.
behandelen van de patiënt door het toepassen van fysiotherapeutische methoden, strekkende tot het opheffen, verminderen of compenseren van stoornissen of beperkingen van het steun- en bewegingsapparaat en de daarbij betrokken organen en regelsystemen alsmede het normaliseren van het houdings- en bewegingsvermogen;
d.
geven van advies aan de betrokken patiënt.
2.
De fysiotherapeutische methoden, bedoeld in het eerste lid, onder c, omvatten:
a.
bewegingstherapie, waaronder wordt verstaan het door de fysiotherapeut uitvoeren van bewegingen aan de patiënt of doen uitvoeren van bewegingen door de patiënt;
b.
massagetherapie, waaronder wordt verstaan het methodisch toepassen van specifieke handgrepen aan het lichaam van de patiënt;
c.
fysische therapie in engere zin, waaronder wordt verstaan het aan de patiënt toedienen van fysische prikkels, niet zijnde ioniserende stralen.
Artikel 7
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 8
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied fysiotherapeut.
's-Gravenhage, 13 oktober 1997
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de achttiende november 1997
De Minister van Justitie,