Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2011. U leest nu de tekst die gold op -.

Besluit premiedifferentiatie WAO

Uitgebreide informatie
Besluit van 19 juli 1997 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 78, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Besluit premiedifferentiatie WAO)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 1996, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/WV/96/4867a;
Gelet op artikel 78, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 1997, nr. W12.96.0569);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 juli 1997, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/WV/97/2689;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Wet: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ;
b. Arbeidsongeschiktheidskas: de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 73 van de Wet;
c. premieplichtig loon: het loon waarover op grond van artikel 78, eerste lid, van de Wet, met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, premie wordt geheven;
d. premiejaar: het kalenderjaar waarin de in artikel 78, eerste lid, van de Wet, bedoelde gedifferentieerde premie wordt geheven;
e. kleine werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het premiejaar vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
f. grote werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het premiejaar vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
g. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
h. minimumpremie: de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 9, die een werkgever ten minste verschuldigd is;
i. maximumpremie: de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 9, die een werkgever ten hoogste verschuldigd is;
j. sector: een sector als bedoeld in artikel 97k van de Werkloosheidswet .
2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag van een werkgever vaststellen, dat hij voor het premiejaar wordt ingedeeld in afwijking van het eerste lid, onderdeel e , of het eerste lid, onderdeel f , indien uit door die werkgever bij de aanvraag verstrekte gegevens blijkt, dat als vaststaand mag worden aangenomen, dat het in het premiejaar ten laste van die werkgever komende premieplichtige loon tenminste 25% zal afwijken van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in het tweede kalenderjaar dat aan het premiejaar vooraf is gegaan en de omvang van het verwachte premieplichtige loon leidt tot een andere indeling. Een aanvraag als bedoeld in de eerste zin wordt ingediend uiterlijk 6 weken nadat de werkgever schriftelijk in kennis is gesteld van de door hem in het premiejaar verschuldigde gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Wet.
3.
Het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f , wordt vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
4.
Bij de vaststelling van het ten laste van een werkgever komende premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f , worden de via de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen buiten aanmerking gelaten.
1.
Het rekenpercentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onder a , van de Wet, is gelijk aan het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onder b , van de Wet vermeerderd of verminderd met:
a. een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het premiejaar optredende verschil tussen de premieinkomsten die worden verkregen indien de in artikel 78, eerste lid, van de Wet, bedoelde premie wordt gebaseerd op het gemiddelde percentage bedoeld in artikel 78, tweede lid, onder b , van de Wet, en het totaalbedrag van de naar verwachting in het premiejaar ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 76 f van de Wet, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;
b. een percentage, voorzover dit nodig of mogelijk is, rekening houdend met de verplichting, bedoeld in artikel 73 van de Wet, betreffende het vormen en in stand houden van een voldoende reserve in de Arbeidsongeschiktheidskas.
2.
Het in het eerste lid, onderdeel a en onderdeel b , bedoelde percentage wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onder b , van de Wet, wordt vastgesteld door het totaalbedrag van hetgeen in het premiejaar naar verwachting ten laste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 76 f van de Wet, verminderd met hetgeen naar verwachting op grond van onderdeel b tot en met g van artikel 76 e van de Wet in het premiejaar naar verwachting ten gunste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van de over het premiejaar verwachte premieplichtige loonsom en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen als bedoeld in artikel 78, zevende lid, van de Wet. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin, worden niet verstaan de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de Wet, waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 75 van de Wet.
2.
De uitkomst van de in het eerste lid bedoelde deling wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
De in artikel 78, derde lid, van de Wet, bedoelde opslag of korting is voor een grote werkgever gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage.
2.
Het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 76 f van de Wet, die in het tweede kalenderjaar vóór het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het vijfde lid, in dienstbetrekking stonden tot een werkgever, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het premiejaar.
3.
Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende aan werkgevers toe te rekenen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 76 f van de Wet, die in het tweede kalenderjaar vóór het premiejaar zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het premiejaar.
4.
Bij de berekening van het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het tweede en derde lid, worden de via de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen buiten aanmerking gelaten.
5.
De in het tweede en derde lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, betreffen de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend:
a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de Wet hebben doorgemaakt;
b. met toepassing van artikel 43 a , eerste lid, onderdeel a , van de Wet nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a , is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid, van de Wet;
c. met toepassing van artikel 43 a , eerste lid, onderdeel b , van de Wet aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a , die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was.
6.
Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a , bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid, de arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan de werkgevers waarbij de werknemer in dienstbetrekking staat of heeft gestaan. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever waarbij de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.
7.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantieuitkeringen die in de in de aanhef van artikel 76 f van de Wet bedoelde periode geheel of ten dele niet aan de werknemer zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, van de Wet, geacht aan de werknemer te zijn uitbetaald.
8.
De uitkomst van de in het tweede en derde lid bedoelde deling wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
De in artikel 78, derde lid, van de Wet, bedoelde opslag of korting is voor alle kleine werkgevers in een sector gelijk aan het sectorpercentage, bedoeld in het tweede lid, verminderd met het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 3, eerste lid.
2.
Het sectorpercentage is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B) x 100
—————–
C

waarbij:
A staat voor: het totaalbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het premiejaar naar verwachting ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, voorzover die kunnen worden toegerekend aan de gezamenlijke kleine werkgevers in de sector, en een evenredig deel van hetgeen overigens in het premiejaar naar verwachting ten laste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas;
B staat voor: een evenredig deel van hetgeen, met uitzondering van de gedifferentieerde premie, naar verwachting op grond van artikel 76e van de Wet in het premiejaar ten gunste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas;
C staat voor: het totaalbedrag van de over het premiejaar verwachte premieplichtige loonsom ten laste van de gezamenlijke kleine werkgevers in de sector die geen eigenrisiscodrager zijn.
3.
De uitkomst van de in het tweede lid bedoelde deling wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
4.
Indien het totaalbedrag van de over het premiejaar verwachte premieplichtige loonsom ten laste van de gezamenlijke kleine werkgevers in een sector, die geen eigenrisicodrager zijn, gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtig loon per werknemer in het premiejaar, wordt de in artikel 78, derde lid, van de Wet bedoelde opslag of korting voor die kleine werkgevers bepaald op nihil.
1.
In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, worden bij de toepassing van artikel 4:
a. de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt; en
b. wordt het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen gekomen premieplichtig loon in enig kalenderjaar telkens opgeteld bij het premieplichtig loon in dat kalenderjaar van de werkgever die de onderneming verkrijgt, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.
2.
Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang.
3.
Tenzij de overgang, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.
1.
Indien blijkt dat een in artikel 4, tweede lid, bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisico-percentage in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken of herzien, het in artikel 4, tweede lid, bedoelde totaalbedrag verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2.
Indien de in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde schadevergoeding is ontvangen, wordt, op verzoek van de werkgever, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage met ingang van het kalenderjaar waarin de schadevergoeding is ontvangen, gedurende een tijdvak van vier jaren, het in artikel 4, tweede lid, bedoelde totaalbedrag verminderd met een compensatiebedrag.
3.
Het in het tweede lid bedoelde compensatiebedrag wordt vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende vier jaar te vermenigvuldigen met een getal dat is verkregen door het bedrag van de in het tweede lid bedoelde schadevergoeding te delen door het loon over het tijdvak van 104 weken, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het getal bedoeld in de eerste zin bedraagt niet meer dan 1.
4.
In afwijking van het derde lid wordt in de gevallen waarin ziekengeld wordt uitgekeerd aan de verzekerde, bedoeld in artikel 29 van de Ziektewet, het in het tweede lid bedoelde compensatiebedrag vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met een getal dat is verkregen door het bedrag van het ontvangen verhaal dat is verkregen op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld.
5.
De uitkomst van de in het derde en vierde lid bedoelde berekening wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
Indien een grote werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 5, in één of meer van de kalenderjaren van het in artikel 4, tweede lid, bedoelde tijdvak, niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, het ten laste van die grote werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het in artikel 4, tweede lid, bedoelde tijdvak, waarin de grote werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, berekend over het aantal kalenderjaren in het in artikel 4, derde lid, bedoelde tijdvak, waarin de grote werkgever de hoedanigheid van werkgever had.
2.
De uitkomst van de in het eerste lid, bedoelde berekening wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
Voor een grote werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 5, eerst in het premiejaar, of in het eerste of tweede kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het premiejaar, de hoedanigheid van werkgever heeft verkregen, is het percentage van de in artikel 78, eerste lid, van de Wet, bedoelde gedifferentieerde premie gelijk aan het percentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid, onderdeel a, van de Wet.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de werkgever die in het tijdvak, bedoeld in artikel 4, tweede lid, reeds werkgever was.
3.
Artikel 7 is niet van toepassing op een werkgever als bedoeld in het eerste lid.
1.
De gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Wet bedraagt ten minste nihil, en ten hoogste vier maal het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 78, tweede lid onder b, van de Wet.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt voor een grote werkgever een premiepercentage vastgesteld lager dan nihil indien toepassing van artikel 6 daartoe aanleiding geeft.
3.
Het in het tweede lid bedoelde percentage wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
1.
Voor de toepassing van artikel 4, tweede en derde lid, wordt een arbeidsongeschiktheidsuitkering die is ingegaan op of na 1 januari 1993 gelijkgesteld met een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 76f van de Wet.
2.
Het gemiddelde premieplichtige loon en het totale gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, worden voor het premiejaar 1998 berekend over het tijdvak van vier kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het premiejaar.
3.
Voor de premiejaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 wordt bij de berekening van het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, het vierde lid van artikel 4 buiten toepassing gelaten en worden de op grond van artikel 4 berekende opslagen en kortingen vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage over de periode van respectievelijk één, twee, drie, vier en vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar 1996 en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, derde lid.
4.
De uitkomst van de in het derde lid bedoelde berekening wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
5.
Onder arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 4, zesde lid, wordt uitsluitend verstaan, de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is ingegaan op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit.
6.
De artikelen 4a en 4b zoals deze luiden op 31 december 2002 zijn niet van toepassing op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn ingegaan vóór 1 januari 1998.
7.
Een besluit tot intrekking of herziening van een besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt voor de toepassing van artikel 6 slechts in aanmerking genomen indien het besluit op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit is getroffen.
8.
Artikel 6, tweede, derde en vierde lid, is uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde ingaat op of na 1 januari 2002.
9.
Bij de toepassing van artikel 6, tweede en derde lid, wordt, indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de betrokken werknemer artikel 76f van de Wet van toepassing is, zoals dit artikel luidde op 31?december 2003, voor «vier jaren» respectievelijk «vier jaar» gelezen «vijf jaren» respectievelijk «vijf jaar».
10.
Bij de toepassing van artikel 6, derde lid, wordt, indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de betrokken werknemer artikel 76f van de Wet van toepassing is, zoals dit artikel luidde op 31?december 2003, voor «het tijdvak van 104 weken» gelezen: het tijdvak van 52 weken.
11.
Voor het premiejaar 2006 worden de op grond van artikel 4 berekende opslagen en kortingen vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, derde lid.
1.
Bij de vaststelling van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van werkgevers van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, onder ten 1°, en onder ten 3°, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, wordt het premieplichtig loon voor wat betreft de jaren 1993 tot en met 1995 bepaald aan de hand van het gecorrigeerd ambtelijk inkomen over die jaren. Onder het ambtelijk inkomen, bedoeld in de eerste zin, wordt verstaan, het ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel C1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals dit artikel luidde voor 1 januari 1996.
2.
Het in het eerste lid bedoelde gecorrigeerd ambtelijk inkomen is het ambtelijk inkomen, verhoogd met ambtelijke toelagen of toeslagen, die op grond van artikel 6, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zijn uitgezonderd, verminderd met het werknemersdeel van de pensioenpremie en zo nodig verminderd tot het maximumbedrag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
3.
Bij de vaststelling van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van werkgevers van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel 1, onder ten 2° van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, wordt het premieplichtig loon voor wat betreft de jaren 1993 en 1994 bepaald aan de hand van de verhouding tussen de pensioengrondslag en het premieplichtig loon over 1995. Onder de pensioengrondslag, bedoeld in de eerste zin, wordt verstaan, de pensioengrondslag, bedoeld in artikel C1 van de Algemene Militaire Pensioenwet.
4.
Voor de toepassing van het derde lid, wordt als premieplichtig loon in de jaren 1993 en 1994 aangemerkt, 110% van de pensioengrondslag in die jaren, zo nodig verminderd tot het maximumbedrag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
5.
Bij de vaststelling van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van werkgevers van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel 1, onder ten 2° van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, worden voor de jaren 1996 en 1997 de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, bepaald als 85% van de aan de beroepsmilitair toegekende pensioenen terzake van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel E6 van de Algemene militaire pensioenwet, met inachtneming van de eventuele verhoging en bijzondere verhoging op grond van artikel E7, E8 of E9 van laatstgenoemde wet.
Artikel 13. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit premiedifferentiatie WAO.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 19 juli 1997
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de vierentwintigste juli 1997
De Minister van Justitie,
Inhoudsopgave
Artikel 1. Algemene begrippen
Artikel 2. Rekenpercentage
Artikel 3. Gemiddeld percentage
Artikel 4. Berekening opslag of korting grote werkgevers
Artikel 4a. Berekening opslag of korting kleine werkgevers
Artikel 4b
Artikel 4c
Artikel 5. Overgang van onderneming
Artikel 6. Regres en premievermindering grote werkgevers
Artikel 7. Niet gedurende gehele berekeningstijdvak grote werkgever
Artikel 8. Premiepercentage startende grote werkgever
Artikel 9. Minimum- en maximumpremie
Artikel 10. Algemene overgangsbepalingen
Artikel 11. Overgangsbepalingen voor specifieke werkgevers
Artikel 12. Inwerkingtreding
Artikel 13. Citeertitel
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht